ECLI:NL:RBOVE:2021:3346

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 augustus 2021
Publicatiedatum
26 augustus 2021
Zaaknummer
ZWO 21/1297, 21/1318 en 21/1319
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwstop opgeheven voor rubberverwerkingsbedrijf in Enschede

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 26 augustus 2021, is de bouwstop opgeheven die de gemeente Enschede had opgelegd aan een rubberverwerkingsbedrijf in oprichting. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoekers, T.C.B. Beheer Nederland B.V. en een tweede verzoeker, een spoedeisend belang hadden bij het opheffen van de bouwstop, omdat hun bedrijfsvoering stil lag en zij dwangsommen verbeurden. De gemeente had hen een bouwstop opgelegd wegens het bouwen zonder omgevingsvergunning op de locaties aan de Binnenhaven te Enschede. De verzoekers hadden bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de gemeente en vroegen de voorzieningenrechter om voorlopige voorzieningen.

De voorzieningenrechter behandelde de verzoeken op 19 augustus 2021 en oordeelde dat er meer concreet zicht op legalisatie was, nu de ontwerp-omgevingsvergunning ter inzage was gelegd. De voorzieningenrechter weegt de belangen van de verzoekers zwaarder dan die van de gemeente, vooral gezien de bijzondere omstandigheden waarin de verzoekers zich bevonden. De voorzieningenrechter besloot de bouwstop op te heffen, zodat de verzoekers hun opslagplaatsen konden inrichten en voldoen aan de brandveiligheidsvoorschriften. De verzoeken om de last onder dwangsom te schorsen werden afgewezen, omdat er nog veel vragen vanuit de omgeving waren over de brandveiligheid.

De voorzieningenrechter kende ook een proceskostenvergoeding toe aan de verzoekers, omdat hun verzoeken gedeeltelijk waren toegewezen. De gemeente werd veroordeeld tot het betalen van de proceskosten en het griffierecht. De uitspraak werd gedaan door mr. R.J. van Lochem, in aanwezigheid van griffier C. Kuiper, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: ZWO 21/1297, 21/1318 en 21/1319

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaken tussen

T.C.B. Beheer Nederland B.Ven
[verzoeker 1] en [verzoeker 2], wonende te [woonplaats] , verzoekers
(gemachtigde: mr. R. van Eck),
en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede, verweerder(gemachtigde: Y. Timmerman).

Procesverloop

1.1.
In het besluit van 30 juni 2021 heeft verweerder verzoekers een bouwstop en een last onder dwangsom opgelegd wegens het bouwen zonder omgevingsvergunning voor de locaties aan de Binnenhaven te Enschede.
1.2.
Bij besluit van 30 juli 2021 heeft verweerder het door verzoekers ingediende verzoek om de opgelegde bouwstop en last onder dwangsom in te trekken afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 5 augustus 2021 heeft verweerder verzoekers aangeschreven en een last onder dwangsom opgelegd inzake de brandveiligheid voor de locaties aan de Binnenhaven.
1.4.
Verzoekers hebben tegen alle besluiten bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om voorlopige voorzieningen te treffen.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 19 augustus 2021op zitting behandeld. Verzoekers [verzoeker 1] en mw. [verzoeker 2] zijn verschenen bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en
mw. S.O.M. Burer.

Overwegingen

2.1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Het spoedeisende belang
2.2.
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist.
2.3.
Verzoekers hebben hierover aangevoerd dat zij een bedrijf exploiteerden in Almen, gemeente Lochem. Zij hebben het terrein aan de gemeente Lochem verkocht en waren, na een kort geding, genoodzaakt het bedrijfsterrein per 1 augustus 2021 ontruimd opgeleverd te hebben. Dit op straffe van een verbeurte van een dwangsom van € 7.500,- per dag met een maximum van € 200.000,-. Naast de vennootschap zijn ook de aandeelhouders/bestuurders privé in dit kader aansprakelijk. Het verkrijgen van vergunningen voor het oprichten van de inrichting op het terrein aan de Binnenhaven in Enschede is buiten schuld van verzoekers vertraagd. Inmiddels ligt de ontwerpvergunning ter inzage. Verzoekers waren het bedrijf, inderdaad vooruitlopend op de inwerkingtreding van de uiteindelijke vergunning, aan het verhuizen. Indien door de handhaving de verhuizing stopt verbeuren verzoekers aanzienlijke dwangsommen die het voortbestaan van het bedrijf bedreigen en het privé-faillissement ten gevolge kunnen hebben.
2.4.
Verweerder heeft als eerste opgemerkt dat op geen enkele manier is onderbouwd dat sprake is van een financiële noodsituatie, waardoor sprake zou kunnen zijn van een spoedeisend belang. Alleen het stellen van een financieel belang is onvoldoende om te kunnen voldoen aan spoedeisendheid. Ten tweede heeft verweerder opgemerkt dat zij verzoekers hebben aangeschreven op het staken en gestaakt houden, dan wel beëindigen en beëindigd houden van de overtredingen. Verweerder heeft verzoekers niet gelast om zaken af te breken of (volledig) te verwijderen. Er vloeien derhalve geen onomkeerbare gevolgen voort uit de besluitvorming. Ten derde is er geen sprake van een begunstigingstermijn waaraan niet kan worden voldaan. De begunstigingstermijnen in de afgegeven besluiten zijn immers al verstreken. Verder blijkt uit controles van 14 juli, 3 augustus en 4 augustus 2021 dat verzoekers zich conformeren aan de bouwstop en uit de meest recente controle van
10 augustus 2021 blijkt dat verzoekers ook voldoen aan last 1 tot en met 3 uit het besluit van 5 augustus 2021. Tenslotte heeft verweerder opgemerkt dat zij geen definitieve omgevingsvergunning hebben verleend. Verzoekers zijn van mening dat het handhavend optreden van verweerder het starten van de bedrijfsvoering en het drijven van de inrichting in de weg staat. Dit is echter geenszins het geval, omdat er simpelweg geen omgevingsvergunning is verleend en om die reden niet mag worden gestart met het drijven van de inrichting en de onlosmakelijk samenhangende (bouw)werkzaamheden. Gelet op het voorgaande staat vast dat verzoekers geen spoedeisend belang hebben.
2.5.
Desgevraagd heeft de gemachtigde van verzoekers ter zitting meegedeeld dat op dit moment dwangsommen door de gemeente Lochem worden verbeurd. De voorzieningen-rechter is van oordeel dat verzoekers al hiermee een spoedeisend belang bij de gevaagde voorzieningen hebben. Verder acht de voorzieningenrechter een voldoende spoedeisend belang aanwezig omdat het bedrijf noodgedwongen stilligt waardoor er geen inkomsten zijn en die situatie nog geruime tijd kan voortduren.
De voorgeschiedenis
2.6.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de voorzieningenrechter gebleken dat het bedrijf wordt geëxploiteerd door RVN (Rubber Verwerking Nederland) BV. Dit bedrijf neemt rubber als afval in, met name banden, transportbanden en (industriële) rubbermatten. Het rubber wordt op het terrein opgeslagen, versnipperd en daarna afgevoerd. Op verzoek van de gemeente Lochem hebben verzoekers meegewerkt aan een verplaatsing van het bedrijf, ondanks dat werd gewerkt volgens alle verleende vergunningen. Een geplande verhuizing naar Fort De Pol in Zutphen is in 2019 niet doorgegaan vanwege de stikstofcrisis. In oktober 2020 is in het kader van het kort geding overeengekomen dat de locatie in Almen uiterlijk op 1 augustus 2021 zou zijn verlaten, op straffe van een dwangsom van € 7.500,- per dag met een maximum van € 200.000,-. Intussen vonden er al onderhandelingen plaats voor een alternatieve locatie, onder andere in de gemeente Enschede en zijn er in deze gemeente vergunningen aangevraagd. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder meegedeeld dat de ontwerp-omgevingsvergunning op 23 juli 2021 ter inzage is gelegd en dat er al enkele zienswijzen zijn ingediend.
De omvang van de verzoeken een voorlopige voorziening te treffen
2.7.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoekers desgevraagd meegedeeld dat zij als voorlopige voorziening wensen dat de bouwstop opgeheven wordt, zodat verzoekers de opslagplaatsen in orde kunnen brengen inclusief het installeren van een brandblussysteem. Verder wensen verzoekers dat de voorlopige voorziening wordt getroffen dat het eerste deel van de milieulast wordt opgeheven. Deze last houdt in dat verzoekers de toestroom van rubber naar de locatie aan de Binnenhaven 58-60, 94-96, 98-106 en 110 per direct dienen te staken en gestaakt te houden.
Het verzoek om de bouwstop op te heffen.
2.8.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat verzoekers erkennen dat er is gebouwd voordat er een omgevingsvergunning is verleend en de verhuizing is gestart voordat de vergunning daarvoor in werking is getreden. De bevoegdheid van verweerder tot oplegging van de last onder dwangsom wordt door verzoekers niet bestreden.
2.9.
Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan het geval zijn als sprake is van concreet zicht op legalisatie. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.10.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de genoemde bijzondere omstandig-heden zich in het geval van verzoekers voordoen. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter de volgende overwegingen. Het staat vast dat verweerder wil meewerken aan vestiging van het bedrijf in Enschede; de ontwerp-omgevingsvergunning is op 23 juli 2021 ter inzage gelegd. Niet in geschil is dat verzoekers van goede wil zijn en constructief hebben meege-werkt aan het aanleveren van de gegevens voor het opmaken van de ontwerp-omgevings-vergunning. Hoewel nog geen sprake is van een definitieve omgevingsvergunning is voor verzoekers wel duidelijk aan welke voorschriften moet worden voldaan om de veiligheid van het bedrijf te waarborgen. Anders dan op het moment waarop de bouwstop is opgelegd is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter nu (meer) concreet zicht op legalisatie.
De voorzieningenrechter betrekt ook de bijzondere positie waarin verzoekers zich bevinden bij de afweging. Enerzijds dienen zij te voldoen aan een vertrek van hun bedrijf uit Almen (gemeente Lochem) en anderzijds kunnen zij hieraan niet voldoen vanwege het ontbreken van een definitieve omgevingsvergunning. Daaruit vloeit voort dat de bedrijfsvoering stil ligt en dat verzoekers dwangsommen verbeuren. De voorzieningenrechter is van oordeel dat vanwege deze bijzondere positie meer gewicht moet worden toegekend aan de belangen van verzoekers bij het opheffen van de bouwstop dan aan de belangen van verweerder bij het handhaven van de bouwstop in afwachting van de definitieve omgevingsvergunning. Daarbij heeft zij betrokken dat de gemachtigden van verweerder ter zitting hebben aangegeven dat niet eerder dan eind september 2021 een definitieve omgevingsvergunning mag worden verwacht. Dat zou betekenen dat verzoekers niet eerder dan begin oktober kunnen starten met de bouwwerkzaamheden en dat de verplaatsing van het bedrijf moet worden uitgesteld tot het moment waarop de bouwwerkzaamheden zijn afgerond.
Met het opheffen van de bouwstop kunnen verzoekers aan de gemeente Lochem laten zien dat zij daadwerkelijk voorbereidingen aan het treffen zijn voor het verplaatsen van hun bedrijf. De voorzieningenrechter treft dan ook de voorlopige voorziening dat de bouwstop wordt opgeheven en verzoekers in staat worden gesteld de bouw van de opslagplaatsen af te ronden met inachtneming van de (brandveiligheids-)voorschriften die in de ontwerp-omgevingsvergunning zijn opgenomen. Daarbij merkt zij nog op dat het voor risico van verzoekers komt als de zienswijzen aanleiding geven tot aanpassing van de voorschriften of het niet verlenen van de omgevingsvergunning.
Het verzoek om de last onder dwangsom inhoudende het direct staken en gestaakt houden van de toestroom van rubber naar de locaties aan de Binnenhaven te Enschede te schorsen.
2.11.
Ter zitting hebben de gemachtigden van verweerder toegelicht dat de komst van het bedrijf van verzoekers zorgvuldig moet worden voorbereid en dat er vanuit de omgeving nog veel vragen leven. In de onderhavige zaak gaat het onder meer om brandveiligheids-risico’s voor de omgeving en reeds hierom (en mede wegens gebeurtenissen die in het verleden in de gemeente Enschede hebben plaatsgevonden op dit aspect) ziet de voor-zieningenrechter geen aanleiding om de last wat betreft het staken en gestaakt houden van de toestroom van rubber naar de locaties aan de Binnenhaven te schorsen. De gevraagde voorlopige voorziening om deze last onder dwangsom te schorsen wordt dan ook afgewezen.
Proceskostenveroordeling
3. Omdat de voorzieningenrechter de verzoeken gedeeltelijk toewijst, krijgen verzoekers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 748,00), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.496,00
De voorzieningenrechter gelast tevens dat verweerder aan verzoekers het griffierecht ad
€ 360,- vergoedt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- treft de voorlopige voorziening dat de bij besluit van 30 juni 2021 opgelegde bouwstop per direct wordt opgeheven;
- schorst in verband hiermee het besluit van 30 juni 2021 tot zes weken nadat op het ingediende bezwaar is beslist;
- wijst het verzoek een voorlopige voorziening te treffen voor het overige af;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,00 aan verzoekers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.496,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. van Lochem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van C. Kuiper, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2021.
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 26 augustus 2021.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.