ECLI:NL:RBOVE:2021:3422

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 september 2021
Publicatiedatum
2 september 2021
Zaaknummer
C/08/262313 HA ZA 21/73
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de verdeling van visrechten en roerende zaken van een familiebedrijf in de visserij, volgend op een daarover gevoerde arbitrale procedure

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Overijssel, ging het om een geschil tussen leden van een familie over de verdeling van visrechten en roerende zaken van hun gezamenlijke visserijbedrijf. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.G. van der Donck, vorderde een verklaring voor recht dat alle visrechten aan hem waren toegekend in een eerder arbitraal vonnis. De gedaagden, waaronder de vennootschap onder firma VISSERIJBEDRIJF EN VISHANDEL en enkele familieleden, voerden verweer. De rechtbank oordeelde dat de visrechten aan de eiser waren toebedeeld, maar dat de gedaagden hun medewerking aan de overdracht van deze rechten hadden toegezegd. Hierdoor had de eiser geen belang meer bij zijn vorderingen tot verklaring voor recht en vervangende rechterlijke toestemming, die werden afgewezen.

Daarnaast vorderde de eiser de afgifte van verschillende roerende zaken, waaronder een blauwe container en een anker. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor de afgifte van de meeste roerende zaken, maar dat het anker wel aan hem was toebedeeld in het arbitraal vonnis. De gedaagde [gedaagde 2] werd veroordeeld tot afgifte van het anker, met een dwangsom voor het geval hij hier niet aan voldeed. De overige vorderingen van de eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden.

Ten aanzien van de gedaagde [gedaagde 5], die niet in de procedure was verschenen, werden de vorderingen van de eiser afgewezen, omdat hij geen belang meer had bij de toewijzing van zijn vorderingen. De rechtbank concludeerde dat de eiser grotendeels in het ongelijk was gesteld en dat de gedaagden recht hadden op vergoeding van hun proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : C/08/262313 HA ZA 21/73
Vonnis van 1 september 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats 1] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
advocaat: mr. P.J.G. van der Donck,
tegen

1.de vennootschap onder firma VISSERIJBEDRIJF EN VISHANDEL

[gedaagde 1],
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende in [woonplaats 2] ,
3.
[gedaagde 3],
wonende in [woonplaats 3] ,
4.
[gedaagde 4],
wonende in [woonplaats 4] ,
gedaagden,
advocaat: mr. H.P. van der Veen,

5.[gedaagde 5] ,wonende in [woonplaats 5] ,

gedaagde,
niet verschenen.
Gedaagde partijen zullen hierna de vennootschap, [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [gedaagde 4] (als ook gezamenlijk: gedaagden) en [gedaagde 5] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 mei 2021;
- de akte overlegging stukken tevens wijziging van eis aan de zijde van [eiser] ;
- spreekaantekeningen van mr. Van der Veen en van mr. Van der Donck;
- de mondelinge behandeling van 20 juli 2021;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn broers van elkaar en waren daarnaast tot 4 maart 2019 vennoten van de maatschap Visserijbedrijf en Vishandel [gedaagde 1] . Deze maatschap hield zich bezig met visserij, verwerking en verkoop van vis- en visproducten.
2.2.
Op enig moment is de verhouding tussen [gedaagde 2] en [gedaagde 3] aan de ene kant, en [eiser] aan de andere kant, ernstig verstoord geraakt. Daarbij is een geschil ontstaan over de verdeling en voortzetting van de maatschap. Dit geschil heeft uiteindelijk geleid tot een arbitrale procedure.
2.3.
Op 4 maart 2019 is in de door partijen gevoerde arbitrale procedure vonnis gewezen. Het dictum van dit vonnis luidt als volgt:
“Arbiters, rechtdoende als goede mannen naar billijkheid,
1.
Beslissen dat de maatschap tussen partijen per datum van dit vonnis is ontbonden met betrekking tot [eiser] (‘ [eiser] ’) ;
2.
Beslissen dat aan [eiser] worden toegescheiden de visserij zaken, als vermeld op de bijlage bij dit vonnis;
3.
Beslissen dat [adres 1] wordt toegescheiden aan [gedaagde 3] ( [gedaagde 3] ) en [gedaagde 2] ( [gedaagde 2] ) en [adres 2] en [adres 3] aan [eiser] ;
4.
Beslissen dat [eiser] gedurende de periode liggende tussen de datum van dit vonnis en 1 juni 2019 – om niet – op werkdagen van 08.00 uur tot 17.00 uur ten behoeve van het gebruik en vervoer van aan hem toegescheiden zaken in redelijkheid rekening houdend met de bedrijfsvoering ter plaatse recht heeft op ongehinderde toegang tot de zolder van [adres 1] en ongehinderde toegang en gebruik van de vorkheftruck en de blauwe container, aan partijen genoegzaam bekend.
5.
Beslissen dat [eiser] aan [gedaagde 2] en [gedaagde 3] binnen veertig dagen na datum van dit vonnis aan [gedaagde 2] en [gedaagde 3] betaalt € 57 .978,- door overmaking van dit bedrag naar een door [gedaagde 2] en [gedaagde 3] op te geven bankrekening.
6.
Stellen vast dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] recht hebben op 2/3 deel van het bij de notaris gestalde deposito ter zake van de verkochte garnalenkotter en [eiser] recht heeft op 1/3 deel daarvan.
7.
Beslissen dat de stamrecht schuld aan de vader van Partijen en de rekening courant schuld aan de ouders van Partijen onverdeeld blijven.
8.
Beslissen dat de verschotten ad € 127,- en € 607,96 alsmede de beloning en kosten van arbiters ad € 46.665,04 voor twee derde deel gedragen worden door [gedaagde 2] en [gedaagde 3] en voor een derde deel door [eiser] , te verrekenen met de door Partijen gestorte voorschotten;
9.
Beslissen dat voor het overige Partijen ieder hun eigen kosten dragen;
10.
Wijzen al het anders of meer gevorderde af.”
2.4.
In de bijlage bij het arbitraal vonnis staan als aan [eiser] toegescheiden materiële en vaste activa genoemd:
- Volkswagen Transporter [kenteken]
- perceel water nabij [adres 4]
- Linde vorkheftruck
- [adres 2] en [adres 3]
- IJsselmeerkotter ‘ [kotter] ’ met toebehoren, incl. blauwe container.
2.5.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland heeft op 10 april 2019 verlof tot tenuitvoerlegging gegeven van het arbitraal vonnis.
2.6.
Over de afwikkeling en uitvoering van het arbitrale vonnis, met name ten aanzien van de visrechten, is door (de advocaten van) partijen veelvuldig gecorrespondeerd.
2.7.
[eiser] heeft door KwakesWaal een expertiserapport laten uitbrengen met betrekking tot de waarde van de roerende zaken die in het arbitraal vonnis aan [eiser] zijn toegescheiden. KwakesWaal taxeert deze roerende zaken op een bedrag van € 290.400,00 (inclusief btw).
2.8.
Visserijbedrijf en Vishandel [gedaagde 1] is momenteel een vennootschap onder firma. [gedaagde 4] en [gedaagde 5] , zoons van [gedaagde 2] , zijn naast [gedaagde 2] en [gedaagde 3] vennoten van de vennootschap.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – kort samengevat – een verklaring voor recht dat alle visrechten in het arbitraal vonnis van 4 maart 2019 aan hem zijn toe gescheiden, dat alle gedaagden er geen rechten meer aan kunnen ontlenen en dat zij zich niet verzetten tegen overschrijving daarvan. Daarnaast vordert [eiser] een vervangende rechterlijke toestemming om de visrechten over te schrijven. [eiser] vordert voorts – op straffe van een dwangsom – veroordeling van een of meerdere gedaagden tot afgifte van een vijftal roerende zaken. [eiser] vordert eveneens veroordeling van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] tot betaling van een vervangende schadevergoeding van € 290.400,00 voor de roerende zaken, minus de waarde van afgegeven roerende zaken en tot betaling van een schadevergoeding van € 125.420,00 aan omzetverlies, met hoofdelijke veroordeling van alle gedaagden in de proceskosten. Subsidiair vordert [eiser] hetzelfde als het primair gevorderde, met in plaats van de vervangende rechterlijke toestemming een veroordeling van gedaagden tot medewerking aan de overdracht van de visrechten.
3.2.
Gedaagden voeren verweer. Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover dat voor de beoordeling van belang is, worden ingegaan.

4.De beoordeling

Voorafgaand procesrechtelijk punt: verstek tegen gedaagde [gedaagde 5]

4.1.
Tegen [gedaagde 5] , die niet in het geding is verschenen, is verstek verleend. Jegens hem zijn de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht genomen. Door de verschijning in het geding van de overige gedaagde partijen heeft dit vonnis, ingevolge het bepaalde in artikel 140 Rv, jegens [gedaagde 5] te gelden als op tegenspraak gewezen.
4.2.
Naar vaste jurisprudentie werken de door de wel verschenen gedaagden (de vennootschap, [gedaagde 2] , [gedaagde 3] [gedaagde 5] en [gedaagde 4] ) gevoerde verweren niet in het voordeel van de niet verschenen gedaagde ( [gedaagde 5] ), tenzij sprake is van een rechtsbetrekking tussen partijen die verplicht tot een voor alle gedaagden gelijke beslissing (vgl. Hoge Raad 28 mei 1999, NJ 2000/290). Daarvan is sprake bij een processueel ondeelbare rechtsverhouding, zijnde een rechtsverhouding waarbij het rechtens noodzakelijk is dat een beslissing daarover in dezelfde zin luidt ten aanzien van alle bij die rechtsverhouding betrokkenen. De rechtbank is van oordeel dat hiervan geen sprake is.
4.3.
Hierna zal de rechtbank eerst ingaan op de vorderingen van [eiser] en de verweren van de vennootschap, [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] daartegen. Daarna zullen de vorderingen ingesteld tegen de niet verschenen [gedaagde 5] , met inachtneming van het voorgaande, worden beoordeeld.
De vorderingen voor zover ingesteld tegen de vennootschap, [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4]
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat [eiser] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] conform de maatschapsovereenkomst hun geschil met betrekking tot de maatschap aan een scheidsgerecht van drie arbiters hebben voorgelegd. Aangezien zij geen arbitraal hoger beroep zijn overeengekomen, is het op 4 maart 2019 tussen hen gewezen arbitraal vonnis op grond van artikel 1059 Rv in kracht van gewijsde gegaan. Dit brengt mee dat de in het arbitraal vonnis gegeven beslissingen in het onderhavige geding voor wat deze partijen betreft bindend zijn en voor de rechtbank als uitgangspunt hebben te gelden.
De visrechten
4.5.
Omdat door gedaagden niet is betwist dat in het arbitraal vonnis is beslist dat de visrechten aan [eiser] zijn toebedeeld, en door hen bovendien in de conclusie van antwoord de toezegging is gedaan dat zij hun medewerking aan de overdracht van de visrechten zullen verlenen, is ter zitting besproken of partijen hierover tot overeenstemming kunnen komen. Hiertoe hebben gedaagden nogmaals aangegeven dat zij, nu is gebleken dat de verhuurders van de visrechten ermee instemmen, bereid zijn hun medewerking te verlenen aan de overdracht van de visrechten. Daarop heeft [eiser] aangegeven dat hij met deze toezegging, mits vastgelegd in een proces-verbaal ‘verder kan’.
4.6.
Gelet op hetgeen ter zitting door partijen over de visrechten is verklaard en de vastlegging daarvan in een proces-verbaal, heeft [eiser] naar het oordeel van de rechtbank geen belang meer bij toewijzing van de door hem gevorderde verklaring voor recht en vervangende rechterlijke toestemming, als ook de subsidiair gevorderde veroordeling tot medewerking tot overschrijving en zullen deze vorderingen dan ook worden afgewezen.
De roerende zaken in de blauwe container
4.7.
[eiser] vordert veroordeling van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] tot afgifte van de inhoud van de blauwe container, die samen met de blauwe container zelf in het arbitrale vonnis aan hem zijn toebedeeld. Subsidiair vordert [eiser] een vergoeding van de waarde van deze spullen.
4.8.
[eiser] voert aan dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] , nadat er in de arbitrale procedure vonnis is gewezen, hem de toegang tot het perceel [adres 1] in Genemuiden onthielden en dat zij in de dagen na het arbitraal vonnis het perceel hebben afgezet met zeecontainers en hekwerk. Vervolgens hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 3] al het gereedschap dat aan haakjes aan de wand van de blauwe container hing, weggehaald. Dit gereedschap hing er wel ten tijde van de bezichtiging van de arbiters, aldus [eiser] . Ter onderbouwing van zijn stelling overlegt [eiser] een lijst met roerende zaken die hij ook in de arbitrale procedure heeft overgelegd.
4.9.
Naar het oordeel van de rechtbank moet dit deel van de vordering worden afgewezen. Daarvoor is het volgende van belang. Op basis van het arbitraal vonnis is de blauwe container met inhoud aan [eiser] toebedeeld. Het is niet zo dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] op basis van het arbitraal vonnis zijn veroordeeld tot afgifte van de blauwe container met inhoud aan [eiser] . Toch vordert [eiser] veroordeling van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] tot afgifte van de gehele inhoud van de blauwe container, omdat de blauwe container volgens [eiser] , toen hij daarover de beschikking kreeg, minder spullen bevatte dan te tijde van de arbitrale procedure en omdat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] spullen die zij voor zichzelf wilden houden uit de blauwe container hebben gehaald en/of hebben verduisterd. Deze stelling heeft [eiser] naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende onderbouwd. Ten eerste is niet vast komen te staan dat de blauwe container minder spullen bevat dan tijde van de arbitrale procedure. Ten behoeve van de arbitrale procedure is namelijk geen complete beschrijving gemaakt van de inhoud van de blauwe container. [eiser] heeft weliswaar een lijst aan roerende zaken overgelegd, dezelfde die hij in het arbitrale geding heeft gebracht, maar die lijst kan hem niet baten. Hoewel deze lijst onderdeel uitmaakte van de arbitrale procedure, heeft deze lijst niet ten grondslag gelegen aan het oordeel van de arbiters. Dat betekent dat de lijst ook in deze procedure niet tot uitgangspunt kan worden genomen. Daarnaast heeft [eiser] de stelling dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] de roerende zaken uit de container hebben gehaald en/of hebben verduisterd, onvoldoende onderbouwd. Dit wordt namelijk door [gedaagde 2] en [gedaagde 3] betwist, en is door [eiser] enkel onderbouwd door aan te voeren dat hem de toegang tot het perceel waarop de blauwe container staat is onthouden en dat dit perceel niet vrij toegankelijk is doordat er een hek omheen staat. Dit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Uit het feit dat er roerende zaken weg zijn, mocht dit al vast komen te staan, blijkt namelijk niet dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] deze zaken hebben weggehaald, laat staan dat zij deze spullen hebben verduisterd. Het had daarnaast op de weg gelegen van [eiser] om zijn stelling dat zijn broers de roerende zaken hebben weggehaald nader te onderbouwen, bijvoorbeeld door te stellen dat zij verantwoordelijk waren voor de blauwe container en de inhoud daarvan. Ook heeft [eiser] niet gesteld dat hij aangifte heeft gedaan tegen zijn broers wegens verduistering. De stelling van [eiser] dat het niet anders kan dan dat zijn broers de spullen hebben weggehaald, is in ieder geval onvoldoende.
4.10.
Nu [eiser] zijn stelling, gelet op de betwisting daarvan door [gedaagde 2] en [gedaagde 3] , niet nader heeft onderbouwd, zal dit deel van de vordering dan ook worden afgewezen. Aangezien [eiser] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan zal het door hem gedane bewijsaanbod voor wat betreft deze stelling worden gepasseerd.
De boottrailer met boot en aanhangmotor
4.11.
[eiser] vordert veroordeling van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] tot afgifte van een boottrailer met boot en aanhangmotor, stellende dat deze in de arbitrale procedure aan hem is toebedeeld.
4.12.
Naar het oordeel van de rechtbank dient dit deel van de vordering eveneens te worden afgewezen. Dit oordeel berust op het volgende. De boottrailer met boot en aanhangmotor is niet met naam en toenaam genoemd in het arbitraal vonnis. In het vonnis wordt weliswaar naar ‘bijlage 1’ verwezen, maar daar kan niet uit worden opgemaakt dat deze zaken aan [eiser] zijn toebedeeld. Dit hoeft geen probleem te vormen indien vast komt te staan dat deze zaken ten tijde van het arbitrale vonnis tot de maatschap behoorden, en dat het gaat om zaken die voor de visserij bestemd zijn. Dit is echter niet vast komen te staan. Door [gedaagde 2] en [gedaagde 3] wordt namelijk gemotiveerd betwist dat deze zaken tot de maatschap behoorden, stellende dat deze privé eigendom van [gedaagde 2] zijn. Ter onderbouwing hiervan is door [gedaagde 2] een registratiebewijs overgelegd. [eiser] heeft hierop zijn stelling onvoldoende onderbouwd, wat gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde 2] wel op de weg van [eiser] lag. [eiser] heeft weliswaar de rekeningen van aanschaf en reparatie uit de administratie van de maatschap overgelegd, maar op basis daarvan kan niet worden vastgesteld dat boottrailer met boot en aanhangmotor
ten tijde van het arbitrale vonnistot de maatschap behoorden, en evenmin dat ze voor de visserij bestemd zijn. Nu dit niet is vast komen te staan zal dit deel van de vordering worden afgewezen.
De tandemasser
4.13.
Naar het oordeel van de rechtbank dient dit deel van de vordering te worden afgewezen. Hiervoor is van belang dat ook voor wat betreft de tandemasser niet uit het arbitrale vonnis kan worden opgemaakt dat deze aan [eiser] is toebedeeld. Daarnaast is een tandemasser, wat niet meer is dan een aanhangwagen met een dubbele as, niet uitsluitend voor visserij bestemd. [eiser] heeft ook onvoldoende onderbouwd dat deze aanhangwagen ten tijde van de arbitrale procedure tot de maatschap behoorde. Op basis van de door [eiser] overgelegde foto kan dit in ieder geval niet worden vastgesteld, en evenmin op basis van het door hem overgelegde kentekenbewijs. Bovendien is dit door de vennootschap gemotiveerd betwist, waarbij door [gedaagde 2] onweersproken is gesteld dat hij de aanhangwagen voor privé doeleinden gebruikt. Nu niet is vast komen te staan dat de aanhangwagen ten tijde van de arbitrale procedure tot de maatschap behoorde is ook niet vast komen te staan dat deze aan [eiser] is toebedeeld, zodat dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
De RVS-bak met visserijtouw en scheepstrossen
4.14.
[eiser] vordert veroordeling van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] tot afgifte van een RVS-bak met inhoud, stellende dat deze bak aan hem is toebedeeld en dat deze bak niets met markthandel te maken heeft, maar met visserij.
4.15.
De rechtbank zal ook dit deel van de vordering afwijzen, nu naar haar oordeel niet is vast komen te staan dat deze zaken aan [eiser] zijn toebedeeld. Ook is niet vast komen te staan dat deze zaken ten tijde van de arbitrale procedure tot de maatschap behoorden. Voor wat betreft de bak is daarnaast niet vast komen te staan dat deze voor de visserij bestemd is. Hiervoor is van belang dat ook voor deze zaken geldt dat uit het arbitrale vonnis niet specifiek blijkt dat deze aan [eiser] zijn toebedeeld. Evenmin kan dit op basis van de door [eiser] overgelegde foto’s worden vastgesteld. Dit wordt bovendien door de vennootschap betwist, als ook dat deze niet voor de markthandel bestemd zou zijn. Daarnaast is door de vennootschap onweersproken gesteld dat [gedaagde 2] deze bak tweemaal per jaar gebruikt om kratten in schoon te maken. Ten aanzien van de inhoud van de bak, visserijtouw en scheepstrossen, heeft te gelden dat [eiser] voor toewijzing van de vordering onvoldoende heeft gesteld. Weliswaar is het evident dat visserijtouw en scheepstrossen voor visserij bestemd zijn, maar het is niet duidelijk om hoeveel touwen dan wel trossen het gaat, en evenmin is vast komen te staan dat deze zich daadwerkelijk in de bak bevinden. Dit deel van de vordering zal dan ook integraal worden afgewezen.
Het anker
4.16.
[eiser] vordert veroordeling van [gedaagde 2] tot afgifte van een anker dat aan hem is toebedeeld in de arbitrale procedure. Dit deel van de vordering is naar het oordeel van de rechtbank toewijsbaar. Tussen partijen is namelijk niet in geschil dat dit anker eigendom is van [eiser] en in het arbitrale vonnis aan hem is toebedeeld. [gedaagde 2] heeft weliswaar betwist dat hij het anker heeft, maar [eiser] heeft ter zitting twee verklaringen overgelegd, van de heer [naam 1] en de heer [naam 2] , die beide verklaren dat [gedaagde 2] het anker op enig moment heeft meegenomen, dan wel dat zij gehoord hebben dat [gedaagde 2] dit heeft meegenomen. Het lag op de weg van [gedaagde 2] om zijn betwisting hierop nader te motiveren, bijvoorbeeld door de verklaringen inhoudelijk te betwisten. Dat heeft hij echter nagelaten. [gedaagde 2] heeft weliswaar gesteld dat hij niet zou weten wat hij met het anker zou moeten, maar die stelling is onvoldoende. Aan het bezwaar tegen de verklaringen gaat de rechtbank voorbij. Hoewel deze pas ter zitting door [eiser] zijn ingediend, heeft [gedaagde 2] er op kunnen reageren en heeft er dan ook hoor en wederhoor plaatsgevonden.
4.17.
[gedaagde 2] zal worden veroordeeld tot afgifte van het anker. De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen, met een maximum van € 10.000,00.
De vervangende schadevergoeding
4.18.
Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen ten aanzien van de inhoud van de blauwe container moet de door [eiser] gevorderde vervangende schadevergoeding eveneens worden afgewezen. Immer is niet vast komen te staan dat de blauwe container minder roerende zaken bevatte dan tijdens de arbitrale procedure, laat staan dat [gedaagde 2] en/of [gedaagde 3] hiervoor verantwoordelijk zijn te houden. Dit deel van de vordering zal om die reden worden afgewezen.
Het omzetverlies
4.19.
[eiser] vordert veroordeling van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] tot betaling van een geldbedrag van € 125.420,00 aan omzetverlies. [eiser] voert aan dat hij omzet is misgelopen doordat hij geen gebruik kon maken van (alle) visrechten en stelt zich op het standpunt dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] onrechtmatig hebben gehandeld, dan wel misbruik van recht hebben gemaakt, dan wel in strijd met gemaakte afspraken hebben gehandeld door geen medewerking te verlenen aan het overschrijven van de visrechten. Ter onderbouwing van het omzetverlies heeft [eiser] een e-mail van zijn financieel adviseur overgelegd.
4.20.
Naar het oordeel van de rechtbank dient dit deel van de vordering te worden afgewezen. Hiervoor is van belang dat voor zover [eiser] zijn schade vordert op grond van wanprestatie, het de rechtbank niet duidelijk is in de nakoming van welke verbintenis [gedaagde 2] en [gedaagde 3] volgens [eiser] zijn tekortgeschoten. Op basis van het arbitraal vonnis zijn de visrechten namelijk aan [eiser] toebedeeld. Het is niet zo dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn veroordeeld tot overdracht van de visrechten aan [eiser] , noch dat zij door de arbiters in het arbitraal vonnis zijn verplicht een bepaald contract te tekenen. [eiser] wijst weliswaar naar een e-mailbericht van de advocaat van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] , maar daarin valt naar het oordeel van de rechtbank geen tussen partijen gemaakte afspraak te lezen, hoogstens een toezegging van de kant van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] . Een andere afspraak is daarnaast door [eiser] gesteld noch gebleken, zodat wanprestatie geen grondslag biedt voor het door [eiser] gevorderde omzetverlies. Hetzelfde geldt voor onrechtmatige daad als grondslag. [eiser] heeft niet aangevoerd welke norm door [gedaagde 2] en [gedaagde 3] is geschonden. Hierdoor heeft [eiser] niet gesteld dat aan alle vereisten van een onrechtmatige daad is voldaan, zodat dit ook geen grondslag kan bieden. Voor zover [eiser] misbruik van recht aanvoert als grondslag heeft [eiser] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gesteld van welke bevoegdheid [gedaagde 2] en [gedaagde 3] misbruik hebben gemaakt, zodat ook dit geen grondslag kan bieden voor het omzetverlies. De slotsom is dan ook dat dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
Conclusie
4.21.
Voor wat betreft de primaire en subsidiaire vorderingen van [eiser] , voor zover ingesteld tegen de vennootschap, [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] , zal enkel de vordering met betrekking tot het anker worden toegewezen. De overige vorderingen zullen worden afgewezen.
4.22.
[eiser] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeel in de proceskosten, aan de zijde van de vennootschap, [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] vastgesteld op € 1.126,00 aan advocaatkosten (2 punten, voor de conclusie van antwoord en de mondelinge behandeling, maal het tarief van € 563,00 per punt). De nakosten zullen worden begroot op € 163,00.
De vorderingen voor zover ingesteld tegen [gedaagde 5]
4.23.
[gedaagde 5] is niet in de procedure verschenen en tegen hem is verstek verleend. Dat betekent dat de rechtbank de vorderingen van [eiser] jegens hem moet toewijzen, tenzij deze haar onrechtmatig of ongegrond voorkomen.
4.24.
De vorderingen van [eiser] ten aanzien van [gedaagde 5] zien op een verklaring voor recht dat [gedaagde 5] geen rechten meer heeft uit hoofde van de visrechten die aan [eiser] zijn toebedeeld in de arbitrale procedure en dat hij zich niet verzet tegen overschrijving daarvan. Gelet op hetgeen de rechtbank ten aanzien van deze vordering onder 4.6. heeft overwogen heeft [eiser] geen belang meer bij toewijzing van deze vordering ten opzichte van [gedaagde 5] , zodat deze vordering zal worden afgewezen. Voor zover deze vordering ziet op een verklaring voor recht dat [gedaagde 5] zich niet tegen overschrijving van de visrechten verzet heeft te gelden dat een dergelijke vordering, die een nalaten inhoudt, zich niet leent voor een verklaring voor recht.
4.25.
De slotsom is dat de vorderingen van [eiser] voor zover ingesteld tegen [gedaagde 5] zullen worden afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 5] , nu hij niet in de procedure is verschenen, vastgesteld op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank
Ten aanzien van de vennootschap, [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4]
5.1.
veroordeelt [gedaagde 2] om binnen twee weken na de datum van dit vonnis het anker, zoals omschreven in de dagvaarding, af te geven aan [eiser] , onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat hij hiermee in gebreke blijft en met een maximum van
€ 10.000,00;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de vennootschap, [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] vastgesteld op € 1.126,00, en in de nakosten, begroot op € 163,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
Ten aanzien van [gedaagde 5]
5.5.
wijst de vorderingen af;
5.6.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 5] vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed, en in het openbaar uitgesproken op
1 september 2021. (WV)