Overwegingen
Wijze van toetsing door de voorzieningenrechter
1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
Spoedeisend belang?
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist. Er moet dus niet gewacht kunnen worden op de afhandeling van het geschil in de hoofdzaak. De spoedeisendheid heeft als regel betrekking op de onmogelijkheid om de eventuele gevolgen van (de uitvoering van) het besluit te herstellen. Volgens vaste rechtspraak is een financieel belang op zichzelf geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Dit kan echter wel het geval zijn als sprake is van een actuele financiële noodsituatie,
3. In deze zaak heeft verzoeker aangevoerd dat hij van zijn verzekeraar, Zilveren Kruis, heeft vernomen dat hij vanaf 20 september 2021 met terugwerkende kracht tot 22 juli 2021 geen zorgverzekering meer heeft vanwege het ontbreken van een woonadres in Nederland. Verzoeker heeft een geschiedenis met gezondheidsproblemen en als hij nu ziek wordt zijn de (financiële) gevolgen niet te overzien. Ook heeft verzoeker vernomen dat zijn pensioenopbouw is stopgezet.
4. De voorzieningenrechter overweegt hierover dat verzoeker enkel heeft gesteld dat hij geconfronteerd zal worden met hoge ziektekosten; een nadere onderbouwing hiertoe ontbreekt. Verder overweegt de voorzieningenrechter dat het gestelde stopzetten van verzoekers pensioenopbouw niet kan resulteren in een actueel financiële noodsituatie.
Gelet hierop betwijfelt de voorzieningenrechter of in deze zaak wordt voldaan aan het vereiste van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter zal verzoeker evenwel het voordeel van de twijfel geven en het verzoek daarom nu inhoudelijk behandelen.
Inhoudelijke behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening
5. Artikel 2.22, eerste lid, van de Wet basisregistratie personen (hierna: Wet brp) bepaalt dat indien een ingezetene niet kan worden bereikt, van hem geen aangifte van wijziging van zijn adres of van vertrek is ontvangen als bedoeld in artikel 2.20, eerste lid, of 2.21, eerste lid, en na gedegen onderzoek geen gegevens over hem kunnen worden achterhaald betreffende het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland noch het volgende verblijf buiten Nederland, het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente ambtshalve zorg draagt voor de opneming van het gegeven van het vertrek van de ingezetene uit Nederland.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat als datum van vertrek uit Nederland en van opheffing van het adres de dag wordt opgenomen waarop het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens over het vertrek is bekendgemaakt.
6. Verweerder heeft een adresonderzoek opgestart met betrekking tot [naam 2] de echtgenote van verzoeker (hierna: de echtgenote). De reden voor dit verzoek is dat in de brp als adres van de echtgenote het adres [adres] te Olst is opgenomen, terwijl er signalen zijn dat zij is verhuisd naar de gemeente Heerde.
Verweerder heeft een adresonderzoek opgestart. De echtgenote was niet bereikbaar op het bij verweerder bekende telefoonnummer. Vervolgens heeft verweerder verzoeker telefonisch benaderd. Verzoeker deelde mee dat hij, zijn echtgenote en hun zoon niet zijn vertrokken naar de gemeente Heerde maar dat zij drieën nog steeds woonachtig zijn op het adres [adres] , nummer [nummer] een pand op camping [naam camping] Verder deelde hij mee dat hij en zijn echtgenote in dienst zijn bij deze camping.
Op 29 mei 2021 is het pand [adres] bezocht door een medewerker van verweerders gemeente en de politie. Op deze locatie troffen zij de echtgenote en haar zoon aan. De echtgenote verklaarde dat zij en haar zoon op de camping wonen, dat verzoeker niet bij hen in het pand woont en dat dit al sinds augustus 2020 het geval is. Verder verklaarde zij dat zij alleen ‘op papier’ met verzoeker is getrouwd. De beheerder van camping [naam camping] heeft verklaard dat verzoeker niet werkzaam en woonachtig is op de camping en dat verzoeker destijds een gebiedsverbod heeft gekregen.
7. Bij brief van 17 juni 2021 heeft verweerder verzoeker meegedeeld dat hij voornemens is verzoeker uit te schrijven uit de brp. Verzoeker is in de gelegenheid gesteld binnen vier weken te reageren. Deze brief is zowel via de reguliere post als via aangetekende post verzonden naar het adres [adres] Ook heeft verweerder deze brief naar verzoeker gemaild. De verzonden brieven zijn beide bij verweerder teruggekomen met de vermelding “Verhuisd. Retour afzender”.
8. Verzoeker heeft een zienswijze gegeven, via Vriendendiensten. Ook heeft verzoeker, wederom via Vriendendiensten, stukken aan verweerder overgelegd.
Een van deze stukken betreft een aan verzoeker gerichte brief van een advocaat, waarbij een adres in Wezep is gebruikt. Verweerder heeft de gemeente Oldebroek, waartoe Wezep behoort, verzocht om een adresonderzoek in te stellen. Uiteindelijk heeft een medewerker van deze gemeente verzoeker telefonisch kunnen bereiken. Verzoeker heeft meegedeeld dat hij slechts twee dagen op het genoemde adres in Wezep is blijven slapen.
9. In het bestreden (primaire) besluit heeft verweerder verzoeker met ingang van 17 juni 2021 ambtshalve uitgeschreven als ingezetene uit de brp. Verweerder heeft hierbij overwogen dat het door hem uitgevoerde adresonderzoek, het ingestelde adresonderzoek door de gemeente Oldebroek en de door verzoeker ingebrachte stukken, niet toereikend genoeg zijn om de feitelijke verblijfplaats van verzoeker vast te stellen.
Dit besluit is eveneens zowel via de reguliere post als aangetekend verzonden naar het adres Fortmonderweg 17. Ook heeft verweerder dit besluit naar verzoeker gemaild. Beide verzonden brieven zijn teruggezonden naar verweerder met de vermelding “Verhuisd. Retour afzender”.
Gronden van bezwaar / voorlopige voorziening
10. Verzoeker stelt dat hij enige tijd niet heeft verbleven op het adres [adres] maar dat dat is veroorzaakt omdat hij in de periode 10 augustus tot 9 september 2020 in voorlopige hechtenis heeft gezeten vanwege een door hem gepleegd misdrijf, gericht tegen de beheerder van camping [naam camping] . Hij heeft vervolgens een locatieverbod opgelegd gekregen zodat hij niet kon terugkeren naar dit pand. Op 14 april 2021 is het locatieverbod opgeheven maar hij heeft hiervan pas in mei 2021 kennis gekregen. In de periode september 2020 tot mei 2021 verbleef hij elders, maar de bewoners wilden niet dat hij zich op dat adres liet inschrijven. In mei 2021 is hij gefaseerd terug verhuisd naar het [adres] pand [nummer] . Op 29 mei 2021, de dag waarop een controle ter plaatse werd uitgevoerd, was hij niet in dit pand aanwezig omdat hij juist de laatste spullen verhuisde naar dit pand. Verzoeker stelt dat, als verweerder tijdens deze controle ter plaatse in het pand had rondgekeken, verweerder sporen van bewoning door hem (zoals persoonlijke verzorgingsmiddelen) zou hebben aangetroffen. Mede gelet op zijn zienswijze, waarin hij heeft verklaard dat hij in het pand woonde, had verweerder ter plaatse een meer uitvoerig onderzoek moeten uitvoeren.
Verzoeker heeft een handgeschreven verklaring ingebracht, waaruit volgens hem blijkt dat hij samen met zijn echtgenote en hun zoon op het adres [adres] woont.
Dat de (aangetekende) brieven door hem niet zijn ontvangen is veroorzaakt door handelen van de beheerder. Alle post komt bij de receptie van de camping binnen en de beheerder, waarmee hij niet op goede voet staat, heeft alle brieven teruggestuurd naar verweerder met de mededeling dat hij is verhuisd.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
11. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft overwogen in de uitspraak van 11 januari 2017 ( ECLI:NL:RVS:2017:22), is het doel van de Wet brp dat de in de basisregistratie personen vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Met het oog daarop dienen in de basisregistratie personen gegevens over de feitelijke verblijfplaats van de betrokkene te worden geregistreerd. Verder heeft de Afdeling meermaals overwogen, onder andere in de uitspraak van 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:354, dat het bij de toepassing van de Wet brp gaat om registratie van een adres. Indien een ingezetene, mogelijk een voormalig ingezetene, weliswaar telefonisch of via e-mail bereikbaar is, maar weigert een adres te doen registreren of zelfs weigert enige verblijfplaats kenbaar te maken, is hij in zoverre onbereikbaar. 12. De stelling van verzoeker dat hij in mei 2021 gefaseerd terug is verhuisd naar pand [nummer] op adres [adres] , staat haaks op de door de echtgenote en de beheerder afgegeven verklaringen. Dat de door de beheerder afgelegde verklaring is opgenomen in het bestreden besluit (en niet in een afzonderlijk rapport) betekent niet dat aan deze verklaring geen waarde mag worden gehecht. Verder overweegt de voorzieningenrechter dat deze verklaring gelijkluidend is aan de verklaring die door de echtgenote is afgelegd.
Gelet op de door de echtgenote afgelegde verklaring tijdens het locatiebezoek op 29 mei 2021 en de op dat moment van kracht zijnde maatregelen vanwege het corona-virus, was het naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet nodig dat pand [nummer] werd doorzocht om te zien of daar de door verzoeker genoemde ‘sporen van bewoning’ aanwezig waren, zo deze al als zodanig herkenbaar zouden zijn.
Ten aanzien van de bij het verzoek om voorlopige voorziening gevoegde andersluidende verklaring van de echtgenote en de zoon, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. In deze schriftelijke verklaring vermelden verzoeker, de echtgenote en de zoon dat zij samen een gezin vormen en met zijn drieën woonachtig zijn op het adres [adres] . De voorzieningenrechter hecht in dit kader evenwel geen betekenis aan deze verklaring. De verklaring is immers niet gedateerd. Dat deze verklaring omstreeks 20 juni 2021 is opgesteld, zoals verzoekers gemachtigde ter zitting heeft meegedeeld, acht de voorzieningenrechter niet geloofwaardig. De redenen hiervoor zijn de volgende. Indien de echtgenote met deze schriftelijke verklaring expliciet terug had willen komen op haar mondelinge verklaring van 29 mei 2021, lag het op de weg van verzoeker en de echtgenote om deze verklaring ten eerste te voorzien van een datering. Ten tweede had alsdan van de echtgenote mogen worden verlangd dat zij zou hebben uitgelegd waarom zij haar verklaring radicaal heeft gewijzigd.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit de ongedateerde schriftelijke verklaring enkel dat verzoeker, zijn echtgenote en hun zoon, op het moment van opstellen van deze verklaring, met zijn drieën op genoemd adres woonden. Dat verzoeker in het verleden op dit adres heeft gewoond is niet in geschil en is voor de thans voorliggende besluitvorming niet relevant.
13. Gelet op vorenstaande oordeelt de voorzieningenrechter dat, nu verzoeker niet kan worden bereikt op het adres waarop hij staat ingeschreven in de brp, na onderzoek geen gegevens over hem kunnen worden achterhaald betreffende het adres waar verzoeker in Nederland dan wel het buitenland verblijft, en verzoeker weigert enig verblijfplaats kenbaar te maken, verweerder gehouden was ambtshalve verzoeker uit te schrijven als ingezetene uit de brp.
14. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan het bestreden besluit in bezwaar in stand worden gelaten. Voor het treffen van een voorlopige voorziening is daarom geen aanleiding.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.