ECLI:NL:RBOVE:2021:3498

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
13 september 2021
Zaaknummer
8468987 \ CV EXPL 20-1703
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming van aannemingsovereenkomst en gebreken bij aluminium kozijnen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, vorderde eiseres [A] Koziijnen B.V. betaling van € 25.000,- van gedaagde [B], die in reconventie een schadevergoeding van € 3.898,40 eiste. De zaak betreft een aannemingsovereenkomst voor de levering en montage van aluminium kozijnen, waarbij [B] klachten had over condensvorming aan de binnenzijde van de kozijnen. De rechtbank oordeelde dat de condensvorming geen gebrek opleverde, omdat dit ook door andere factoren kan worden veroorzaakt, zoals ventilatie en temperatuur. De kantonrechter stelde vast dat [A] niet had toegezegd dat er geen condensvorming zou optreden en dat de kozijnen goed waren gemonteerd. De vordering van [A] werd toegewezen, terwijl de vorderingen van [B] in reconventie werden afgewezen. De proceskosten werden aan [B] opgelegd, die in het ongelijk werd gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 8468987 \ CV EXPL 20-1703
Vonnis van 7 september 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap
[A] KOZIJNEN B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende in [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie, verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [A] ,
gemachtigde: mr. R. van der Hooft,
tegen
[B],
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna te noemen: [B] ,
gemachtigde: mr. J. du Bois.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 september 2020,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- de aantekeningen mondelinge behandeling aan de kant van [A] ,
- de spreekaantekeningen aan de kant van [B] ,
- de mondelinge behandeling die op 2 november 2020 is gehouden via een digitale verbinding (Skype) en waarvan aantekeningen zijn bijgehouden door de griffier.
1.2.
Vervolgens hebben partijen getracht een schikking te bereiken, in welk kader tijdens de mondelinge behandeling is afgesproken dat – kort samengevat – een deskundige zal worden verzocht om te beoordelen of de kozijnen die bij [B] zijn geplaatst, voldoen aan de overeenkomst met [A] . Deze afspraak is, bij afwezigheid van een proces verbaal, afzonderlijk aan partijen bevestigd bij emailbericht van de griffier van 2 november 2020.
1.3.
Partijen hebben geen regeling getroffen. Vervolgens heeft de rechtbank ontvangen:
- akte van de kant van [A] ,
- brief van mr. Du Bois van 26 mei 2021 met 2 producties,
- email van 31 mei 2021 van mr. Du Bois met 1 productie.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[A] verkoopt en levert kozijnen. [B] is eigenaar van een woning in [plaats] .
2.2.
Op de website van [A] staat onder meer het volgende vermeld:

Als u aluminium kozijnen neemt, kiest u voor een krachtig en vormvast kozijn, uitstekend geschikt voor grote raamoppervlakten. Doordat de profielen thermisch zijn onderbroken zijn kou, tocht en condensatie aan de binnenkant verleden tijd. Samen met een uitstekende inbraakwerendheid bieden aluminium kozijnen u daarom een zorgeloos en veilig wooncomfort.
2.3.
Op 11 februari 2013 heeft [A] een offerte afgegeven aan [B] voor het leveren en monteren van nieuwe aluminium kozijnen voor een totaalprijs van € 31.000,- inclusief BTW. [B] heeft de offerte voor akkoord ondertekend.
2.4.
De kozijnen zijn geplaatst in 2013. Na plaatsing heeft [A] klachten ontvangen van [B] over de kozijnen. In dat kader hebben diverse herstelwerkzaamheden plaatsgevonden. In september 2017 zijn de kozijnen opnieuw gemonteerd.
2.5.
Begin 2018 heeft een bespreking plaatsgevonden vanwege aanhoudende klachten over de kozijnen. [A] heeft een korting voorgesteld van € 6.000,-. Bij brief van 12 april 2018 heeft [A] verzocht om betaling van € 25.000,-. [B] heeft het aanbod van [A] om akkoord te gaan met deze korting, niet aanvaardt.
2.6.
[B] heeft niet aan [A] betaald.

3.Het geschil

3.1.
[A] vordert in conventie – kort samengevat – betaling van € 25.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 april 2020, de proceskosten en de nakosten. [A] voert daartoe aan dat [B] gehouden is om de overeenkomst van 11 februari 2013 na te komen. Gelet op de voorgestelde korting, bedraagt het openstaande bedrag € 25.000,-, aldus [A] .
3.2.
[B] voert verweer. Hij stelt zich op het standpunt dat de geleverde kozijnen niet voldoen. Toegezegd was dat bij de nieuwe aluminium kozijnen geen sprake meer zou zijn van condens. Er is evenwel sprake van condensvorming aan de binnenzijde van de ramen. [B] lijdt daardoor, en door de wijze waarop de kozijnen zijn geplaatste, schade. In reconventie vordert [B] – kort samengevat – een verklaring voor recht dat [A] gehouden is om schade te vergoeden en betaling van € 3.898,40 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de proceskosten, nakosten en wettelijke rente daarover.
3.3.
[A] voert verweer in reconventie.
3.4.
Op de stellingen en verweren van beide partijen zal hierna worden ingegaan voor zover dat van belang is voor de beoordeling van het geschil.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
Omdat de vorderingen in conventie en in reconventie met elkaar samenhangen, zullen deze hierna tezamen worden beoordeeld. Kort gezegd is in beide procedures de vraag of [A] tekortgekomen is in de nakoming van de overeenkomst en of [B] daardoor schade heeft geleden.
Wat zijn partijen overeengekomen?
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij overeengekomen zijn dat [A] aluminium kozijnen zou plaatsen en dat [B] daarvoor (aanvankelijk) een bedrag van € 31.000,- inclusief BTW zou betalen.
4.3.
[B] stelt zich op het standpunt dat partijen ook zijn overeengekomen dat er geen condensvorming meer zou zijn. Hij voert aan dat bij het verkoopgesprek met medewerkers van [A] is gesproken over condens en dat de medewerkers zouden hebben gegarandeerd dat daar geen sprake meer van zou zijn bij nieuwe kozijnen. Daarnaast wijst [B] op informatie op de website van [A] .
4.4.
[A] betwist dat zij aan [B] heeft toegezegd dat er in het geheel geen sprake meer zou zijn van condensvorming. Zij voert aan dat condens aan de binnenzijde kan ontstaan als sprake is van te weinig ventilatie of grote temperatuurschommelingen. Dat is een natuurlijk verschijnsel, dat niet voorkomen kan worden.
4.5.
De kantonrechter overweegt dat algemeen bekend is dat condens door meer oorzaken dan de (kwaliteit van) kozijnen kan ontstaan. Van belang is ook het vochtgehalte, de ventilatie en temperatuur in een woning. [A] heeft enkel kozijnen geleverd en is niet betrokken geweest bij de verdere (ver)bouw van de woning van [B] . Onaannemelijk is daarom dat zij heeft toegezegd dat er in het geheel geen condens meer zou ontstaan bij [B] . De mededeling op de website van [A] houdt geen garantie in, enkel een (algemene) aanbeveling voor aluminium kozijnen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [B] , gelet op de betwisting van [A] , onvoldoende onderbouwd dat overeengekomen is dat er in het geheel geen condens meer zou ontstaan. Het enkele ontstaan van condens aan de binnenzijde van de ramen bij [B] levert op zichzelf dan ook geen gebrek op.
Zijn de kozijnen gebrekkig?
4.6.
[B] stelt dat de kozijnen gebrekkig zijn gemonteerd. Dat blijkt uit foto’s van de kozijnen waarop veel condens te zien is, bevindingen van [X] , die de kozijnen heeft geïnspecteerd, en thermische foto’s die op 29 januari 2019 zijn genomen. [B] heeft verder ook een rapport van SKG-IKOB overgelegd, maar daar geen toelichting op gegeven.
4.7.
[A] betwist dat de kozijnen of montage daarvan gebrekkig zijn. Gebreken bij de initiële montage zijn verholpen bij de herstelwerkzaamheden in september 2017. De door [B] ervaren vochtproblemen worden veroorzaakt door het ontbreken van ventilatie. Aanwijzing daarvoor zijn een brief van [B] , waarin hij schrijft dat er geen ventilatieroosters zijn bij de ramen, omdat dat zou leiden tot tocht en problemen met de heteluchtverwarming, en bevindingen van de rapporteur van SKG-IKOB die schrijft dat bij binnenkomst de gordijnen gesloten waren en geen ventilatie werd waargenomen. Deze condensvorming duidt niet op een gebrek aan de kozijnen. Uit het rapport van SKG-IKOB volgt bovendien dat de kozijnen goed gemonteerd zijn.
4.8.
De kantonrechter overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat [A] werkzaamheden heeft verricht en dat er na de aanvankelijke installatie, diverse herstelwerkzaamheden zijn uitgevoerd, waaronder het opnieuw monteren van de kozijnen in september 2017. Van belang is daarom of na de laatst verrichtte werkzaamheden van [A] (nog) sprake is van een tekortkoming.
4.9.
De bevindingen van [X] zijn in ieder geval deels opgesteld voor de herstelwerkzaamheden in september 2017 plaatsvonden. In een email van 29 januari 2019 verwijst [X] naar thermische foto’s. Onduidelijk is wanneer deze genomen zijn. [A] stelt dat deze foto’s van voor de herstelwerkzaamheden zijn. Daarnaast verschillen partijen van mening over de interpretatie van deze foto’s. [B] heeft met deze thermische foto’s en de emailberichten van [X] naar het oordeel van de kantonrechter dan ook onvoldoende onderbouwd dat na de herstelwerkzaamheden in september 2017 sprake is van gebreken aan de gemonteerde kozijnen.
4.10.
Ook de foto’s die door [B] in de procedure zijn overgelegd, waarop condens en water op de kozijnen te zien is, onderbouwen dit niet, nu de kantonrechter hiervoor reeds heeft overwogen dat het bestaan van condens op zichzelf geen gebrek oplevert.
4.11.
Uit het rapport van SKG-IKOB leidt de kantonrechter evenmin af dat sprake is van gebreken aan de kozijnen. In het rapport wordt onder meer opgemerkt dat er wel mogelijke koudebruggen zijn waargenomen, maar ook dat: ‘de gemonteerde glaslijsten en dichtingsrubbers (…) conform het systeem op correcte wijze [zijn] aangebracht en zijn sluitend in de hoeken’ en dat ‘de wijze van monteren van het gevelelement in het stelkader met de daarbij behorende tweede bouwkundige dichting (…) in de gemonteerde situatie niet controleerbaar [is]’ en dat ‘aan de buitenzijde (…) de aanslagdichting correct [is] aangebracht’. Een conclusie, inhoudende dat sprake is van een gebrekkige montage, is niet opgenomen in het rapport. [B] heeft nog een notitie overgelegd van [X] , waarin hij een beoordeling geeft van de bevindingen van het SKG-rapport. Hij schrijft onder meer het volgende: ‘uit de rapportage kan niet geconcludeerd worden wat de reden is dat de oppervlakte temperatuur van de kozijnen zo laag is. Dat kan verschillende oorzaken hebben en zal nader onderzocht moeten worden’.
4.12.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [B] onvoldoende onderbouwd heeft dat er sprake is van gebreken aan (de montage van) de kozijnen.
Is er schade door gebrekkige montage?
4.13.
[B] stelt dat bij de (initiële) montage schade is aangebracht aan zijn woning, waardoor kosten gemaakt moesten worden voor stuc en schilwerk en het vervangen van gordijnen. [B] stelt dat de schade oploopt tot een bedrag van € 3.898,40.
4.14.
[A] betwist dat bij de montage schade is ontstaan en dat door [B] herstelwerkzaamheden zijn verricht. Daarnaast stelt [A] zich op het standpunt dat zij reeds een korting van € 6.000,- heeft toegekend, waarmee eventuele schade afdoende moet zijn afgedekt.
4.15.
De kantonrechter overweegt als volgt. Partijen zijn oorspronkelijk overeengekomen dat [B] een aanneemsom van € 31.000,- zou betalen. [B] heeft niet ingestemd met de door [A] voorgestelde korting van € 6.000,- zodat [B] het oorspronkelijke bedrag nog steeds verschuldigd is. [B] kan een beroep doen op verrekening indien hij schade heeft geleden. Zoals hiervoor is overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat niet is komen vast te staan dat er gebreken zijn aan de kozijnen of aan de wijze van montage daarvan, zodat [B] te dien aanzien ook geen schade lijdt. Of [B] de hiervoor genoemde schade van € 3.898,40 wel heeft geleden, hoeft niet te worden beoordeeld. Ook indien het bedrag van € 3.898,40 moet worden verrekend met de aanneemsom van € 31.000,- resteert immers een hoger bedrag dan [A] in deze procedure vordert, namelijk € 25.000,-. De kantonrechter zal de vordering van [A] in conventie daarom toewijzen, en de vorderingen van [B] in reconventie afwijzen.
4.16.
Tegen de gevorderde rente heeft [B] geen verweer gevoerd, zodat deze zal worden toegewezen.
Proceskosten
4.17.
[B] wordt in deze procedure zowel in conventie als in reconventie in het ongelijk gesteld. Hij zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten en de nakosten. De nakosten worden begroot zoals hierna is verwoord. De proceskosten aan de zijde van [A] worden begroot als volgt:
In conventie:
Griffierecht € 996,-
Betekeningskosten € 86,85
Kosten advocaat € 1.245,- (zijnde: 2,5 punt (dagvaarding, mondelinge behandeling en akte) maal € 498,- per punt)
Totaal: € 2.327,85
In reconventie:
Kosten advocaat € 388,75 (zijnde: 2,5 punt (conclusie van antwoord, mondelinge behandeling en akte) maal € 311,- per punt, maal ½)

5.De beslissing

De kantonrechter
In conventie
5.1.
veroordeelt [B] tot betaling aan [A] van een bedrag van € 25.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 16 april 2020 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [B] in de proceskosten en begroot deze aan de zijde van [A] op € 2.327,85, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na vandaag;
In reconventie
5.3.
wijst de vorderingen af;
5.4.
veroordeelt [B] in de proceskosten en begroot deze aan de zijde van [A] op € 388,75 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na vandaag;
Zowel in conventie als in reconventie
5.5.
veroordeelt [B] in de nakosten en begroot deze op € 124,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na vandaag;
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C. Rozeboom, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2021.