ECLI:NL:RBOVE:2021:3515

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 september 2021
Publicatiedatum
14 september 2021
Zaaknummer
9380112 \ CV EXPL 21-3325
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • S.J.S. Groeneveld - Koekkoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over toegang tot containers en huurbetalingen in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, heeft eiser, handelend onder de naam Glas in Lood Atelier Kappie, een kort geding aangespannen tegen twee gedaagden, beide besloten vennootschappen, over de toegang tot containers die op het terrein van gedaagde 2 staan. Eiser heeft vier containers gehuurd en één in eigendom, maar heeft problemen ondervonden met de toegang tot deze containers, die essentieel zijn voor zijn bedrijfsvoering. Gedaagde 2 heeft de huurkosten gefactureerd en heeft een beroep gedaan op het recht van retentie vanwege openstaande facturen. Eiser vordert onder andere toegang tot de containers, schadevergoeding en een verklaring dat hij geen huurkosten verschuldigd is totdat hij de containers kan verplaatsen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat eiser voldoende spoedeisend belang heeft bij toegang tot de containers en heeft de vordering tot toegang toegewezen, met een dwangsom voor niet-naleving. De vorderingen tegen gedaagde 1 zijn afgewezen, omdat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat er een overeenkomst met deze partij bestond. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de vordering tot schadevergoeding en huurkosten niet voldoende onderbouwd was en heeft deze afgewezen. Eiser is veroordeeld in de proceskosten van gedaagde 2.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 9380112 \ CV EXPL 21-3325
Vonnis in kort geding van 13 september 2021
in de zaak van
[eiser], handelend onder de naam
GLAS IN LOOD ATELIER KAPPIE,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
gemachtigde: mr. W.P. Groenendijk
tegen

1.de besloten vennootschap [gedaagde 1] ,gevestigd te [vestigingsplaats] en kantoorhoudende te [plaats] ,

gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
2. de besloten vennootschap
[gedaagde 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] en kantoorhoudende te [plaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
gedaagde partijen zullen gezamenlijk ook [gedaagde 2] (vrouwelijk enkelvoud) worden genoemd,
gemachtigde: mr. J.W. Both.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 18 augustus 2021 met producties;
- de pleitnota met producties van de zijde van [gedaagde 2] ;
- de aanvullende pleitaantekeningen van de zijde van [gedaagde 2] ;
- de pleitnota inclusief aanvulling daarop van de zijde van [eiser] ;
- de mondelinge behandeling op 30 augustus 2021, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte heeft de kantonrechter bepaald dat vandaag vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft een bedrijf, genaamd Glas in Lood Atelier Kappie. Op basis van een offerte van 4 februari 2016 is mondeling overeengekomen dat [eiser] vier containers zou huren voor de opslag van spullen voor zijn bedrijf. Ook heeft [eiser] één container in eigendom. De containers stonden oorspronkelijk op een industrieterrein in Kampen. De containers zijn vervolgens verplaatst en staan op dit moment op het bedrijfsterrein van [gedaagde 2] in [plaats] .
2.2.
[gedaagde 2] factureert de kosten voor de huur, de opslag en de werkzaamheden (verplaatsen en stapelen van de containers) eens per halfjaar aan [eiser] . Op 20 mei 2021 heeft [gedaagde 2] een factuur gestuurd ten bedrage van € 2.994,75 (inclusief btw) met als uiterste betaaldatum 16 juni 2021.
2.3.
Op 14 juni 2021 heeft de heer [A] , directeur van [gedaagde 2] (hierna: [A] ), gereageerd op een e-mail van [eiser] . Hij heeft, voor zover hier van belang, het volgende gemaild:
“(…)
De containers staan zodanig dat u bij uw goederen kunt. Zo was ook de afspraak.
(…) Er staat nog een factuur open waarvan de vervaldatum 16 juni as. is. Ik zie uw betaling graag voor of op die datum op mijn bankrekening, daar ik anders het recht van retentie inroep.
(…)”
2.4.
Op 15 juni 2021 heeft [A] onder andere het volgende aan [eiser] gemaild:
“(…)
Omdat ik – gezien het mailverkeer van dit moment – vrees dat u van plan bent om de uitstaande facturen niet te betalen (hetgeen onrechtmatig is omdat ik geleverd heb wat is afgesproken in het verleden en tot nu toe altijd zonder enig bezwaar door u is geaccepteerd) stel ik wel als voorwaarde dat u niet eerder uw spullen komt ophalen, dan nadat de rekeningen die u hebt ontvangen zijn betaald en dat u schriftelijk verklaart de kosten die nog ontstaan (met name huur) ook direct zult betalen.
Deze mail is dus tevens een aanzegging dat het u vanaf heden niet meer is toegestaan om mijn terrein te betreden zonder mijn toestemming.”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
[gedaagde 1] hoofdelijk veroordeelt:
om vanaf uiterlijk drie dagen na dit vonnis [eiser] , alsmede één of meer schade-experts, vrije toegang te verlenen tot de bij [eiser] in gebruik zijnde containers, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 voor elke dag, een deel van een dag voor hele dag gerekend, dat [gedaagde 1] hieraan niet voldoet, zulks met een maximum van € 25.000,00;
om uiterlijk drie dagen na dit vonnis de drie containers die in de weg staan zodanig verplaatst te hebben dat het takelbedrijf [B] goed bij de bij [eiser] in gebruik zijnde containers kan komen en die kan verplaatsen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 voor elke dag, een deel van een dag voor hele dag gerekend, dat [gedaagde 1] hieraan niet voldoet, zulks met een maximum van € 25.000,00;
om uiterlijk drie dagen na dit vonnis aan [eiser] bij wege van voorschot op een schadevergoeding door [gedaagde 1] in verband met de ontstane schade doordat [gedaagde 1] de betreffende container heeft verplaatst/versleept te betalen een bedrag van € 6.000,00, of een ander in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf vier dagen na de dag van dit vonnis tot en met de dag van algehele voldoening, waarbij telkens na verloop van een jaar de rente over dat jaar wordt opgeteld bij het bedrag waarover rente wordt berekend;
om aan [eiser] binnen zeven dagen na dagtekening van dit vonnis te voldoen een bedrag van € 450,00 als schadevergoeding voor de kosten van het huren van een loods op het betreffende bedrijventerrein in Kampen (zijnde de vergoeding voor de maanden juni 2021 en juli 2021);
om aan [eiser] telkens uiterlijk zeven dagen na afloop van een maand, voor het eerst uiterlijk zeven dagen na afloop van augustus 2021, te voldoen een bedrag van € 225,00 per maand tot en met 10 oktober 2021 en € 450,00 per maand vanaf 11 oktober 2021, maar niet over een periode langer dan tot en met de laatste dag waarop [eiser] niet bij de bij hem in gebruik zijnde containers toegelaten wordt;
te bepalen dat [eiser] vanaf 1 juni 2021 tot het moment waarop hij vrije toegang tot de containers heeft en deze naar een ander terrein kan en mag verplaatsen - waartoe ook de drie blokkerende containers verplaatst moeten zijn - geen opslagkosten en geen huur hoeft te betalen;
tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente over de proceskosten.
3.2.
[gedaagde 2] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Wie is contractspartij?
4.1.
De eerste vraag die in dit geschil beantwoord dient te worden, is of met voldoende aannemelijkheid is te bepalen of [eiser] een overeenkomst heeft gesloten met [gedaagde 1] of met [gedaagde 2] . Betwist wordt dat [gedaagde 1] betrokken is bij de betreffende overeenkomst met [eiser] .
De kantonrechter overweegt dat voor de redelijke wederzijdse verwachtingen van partijen over de vraag wie als contractspartij optreedt alle omstandigheden van het geval van belang zijn. [A] is sinds 1980 directeur van [gedaagde 2] . Sinds 2015 is de heer [C] directeur van [gedaagde 1] . De overeenkomst is in 2016 gesloten. Alle communicatie, althans alle communicatie nadat de offerte werd uitgebracht, alsmede het merendeel van de uitvoering van de overeenkomst (huur, opslag, stapelen, verplaatsen) werd door [A] namens [gedaagde 2] gedaan. Ook alle facturen kwamen van [gedaagde 2] . Op grond hiervan is de kantonrechter van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat een overeenkomst bestond tussen [eiser] en [gedaagde 2] en dat dat ook voor beide partijen voldoende duidelijk moet zijn geweest. Een overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde 1] is onvoldoende aannemelijk geworden. Het enkele feit dat de e-mail met de offerte van 4 februari 2016 als afzender “Admin | [gedaagde 1] ( [mailadres] )” vermeldt, is onvoldoende om [gedaagde 1] als contractspartner aan te merken. Daarbij weegt de kantonrechter mee dat [A] ter zitting heeft betoogd dat de afsluiting onder de e-mail ontbreekt. Volgens hem stond onder de e-mail van 4 februari 2016 de naam van [gedaagde 2] vermeld, zoals bijvoorbeeld in productie 10 bij de akte van [gedaagde 2] : die e-mail van 21 januari 2016 is ook van [mailadres] afkomstig, maar ondertekend met “ [A] ” en “ [gedaagde 2] ”. Dit alles leidt tot de conclusie dat de vorderingen jegens [gedaagde 1] zullen worden afgewezen.
De toegang tot de containers
4.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] bij de vordering om toegang te krijgen tot de containers die hij gehuurd dan wel in eigendom heeft voldoende spoedeisend belang. [eiser] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij de spullen die hij in de containers heeft gestald nodig heeft voor de uitoefening van zijn bedrijf. [eiser] heeft gesteld omzet te verliezen. Er liggen volgens [eiser] concrete aanvragen voor glas in lood. Ook wil hij zijn website updaten. Daarvoor heeft hij toegang nodig tot de inhoud van de containers. [eiser] heeft het spoedeisend belang bij de vordering daarmee voldoende onderbouwd.
4.3.
[eiser] en [gedaagde 2] hebben een overeenkomst gesloten naar aanleiding van de offerte van 4 februari 2016. Hoewel op dat moment geen overeenkomst of afspraken op papier zijn gezet, leidt de kantonrechter uit de e-mail van [A] van 14 juni 2021 af dat partijen in ieder geval hebben afgesproken dat [eiser] bij de goederen in de containers kan komen. Ter zitting heeft [eiser] aangegeven dat hij ‘onder werktijden’ bij zijn goederen wil kunnen. [A] heeft te kennen gegeven dat dat mogelijk zal zijn.
4.4.
In zijn e-mail van 14 juni 2021 heeft [A] een beroep op het retentierecht gedaan. Voor zover [gedaagde 2] dit beroep handhaaft, is de kantonrechter van oordeel dat dit beroep niet in de weg staat aan toewijzing van de vordering van [eiser] om toegang tot de containers te krijgen. Door in zijn e-mail van 15 juni 2021 aan [eiser] de toegang tot het terrein, tenzij met toestemming van [gedaagde 2] , te ontzeggen en [eiser] te verbieden de spullen uit zijn containers te halen, is [gedaagde 2] in verzuim geraakt in zijn verplichting om [eiser] toegang te bieden tot de containers. Dat heeft tot gevolg dat [eiser] niet tegelijkertijd ook in verzuim kan raken. Op 15 juni 2021 was bovendien de openstaande factuur niet vervallen. Daardoor ontbreekt het [gedaagde 2] aan een wettelijke grondslag voor het inroepen van het recht van retentie. Dat [gedaagde 2] zich op het recht van retentie mocht beroepen omdat [eiser] liet blijken de facturen niet te zullen betalen en daardoor al in verzuim raakte, is voor de kantonrechter onvoldoende aannemelijk geworden.
4.5.
Gelet op het voorgaande zal de vordering om [eiser] , alsmede eventuele schade-experts, toegang te verlenen tot de containers tijdens werkdagen (maandag tot en met vrijdag van 9.00 tot 17.00 uur) worden toegewezen. De gevorderde dwangsom zal eveneens worden toegewezen, met dien verstande dat het maximum aan te verbeuren dwangsommen op € 15.000,00 zal worden gesteld.
Het verplaatsen van de drie containers
4.6.
Partijen verschillen van mening over de manier waarop de containers van het terrein van [gedaagde 2] gehaald kunnen worden. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat het verplaatsen van de drie containers die in de weg zouden staan, de enige reële manier is om de containers van [eiser] te kunnen weghalen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [gedaagde 2] op dit gebied de kennis over en de ervaring met het verplaatsen van containers heeft en dat als onvoldoende betwist aannemelijk is geworden dat de containers met dezelfde inhoud ook door [gedaagde 2] – op zijn manier – naar dit terrein zijn verplaatst. De vordering om [gedaagde 2] te veroordelen de drie containers te verplaatsen, zal dan ook worden afgewezen. Daarbij geeft de kantonrechter partijen nadrukkelijk mee dat zij samen een deskundige kunnen inschakelen om te onderzoeken hoe de containers het beste van het terrein kunnen worden gehaald. Daarvoor is in dit kort geding geen plaats.
De schadevergoeding
4.7.
Met betrekking tot een geldvordering in kort geding is terughoudendheid geboden. Onderzocht moet worden of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is. Dat betekent dat met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten moet zijn dat een bodemrechter, wanneer deze later in een bodemprocedure over deze vordering zal moeten oordelen, de vordering zal toewijzen. Daarnaast moet sprake zijn van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede het restitutierisico moet betrekken.
4.8.
De vordering tot betaling van een voorschot aan schadevergoeding door [gedaagde 2] zal worden afgewezen. [eiser] heeft deze vordering – gelet op de hiervoor vermelde eisen – onvoldoende onderbouwd. [eiser] heeft niet voldoende onderbouwd dat er schade aan het glas in lood is ontstaan en hoe groot deze schade dan zou zijn. De enkele foto die [eiser] ter onderbouwing van die schade heeft overgelegd, is daarvoor onvoldoende. Daarnaast heeft [eiser] ter zitting erkend dat ook hij niet verder dan 1 à 1,5 meter in de containers kan komen. Evenmin is voldoende onderbouwd dat eventuele schade door [gedaagde 2] is veroorzaakt. De vordering heeft bovendien geen onverwijlde spoed in die zin dat een onmiddellijke voorziening vereist zou zijn. De vordering tot betaling van een voorschot aan schadevergoeding zal dan ook worden afgewezen.
4.9.
De vordering tot betaling van een schadevergoeding voor het huren van de loods op het bedrijventerrein in Kampen zal eveneens worden afgewezen. [eiser] heeft onvoldoende onderbouwd waarom het – in relatie tot de gestelde tekortkoming van [gedaagde 2] – noodzakelijk is (geweest) om de loods te huren. Uit de stellingen van [eiser] blijkt niet voldoende waarom [gedaagde 2] aansprakelijk zou zijn voor het ontstaan van deze kosten.
Huur en opslagkosten
4.10.
De vordering om te bepalen dat [eiser] geen opslagkosten en huur verschuldigd is totdat hij de containers mag verplaatsen, is een vordering die de kantonrechter in kort geding niet kan toewijzen. Toewijzing zou leiden tot een constitutief vonnis. Een constitutief oordeel verdraagt zich niet met het voorlopige karakter van het kort geding. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
Proceskosten
4.11.
[eiser] wordt in deze procedure grotendeels in het ongelijk gesteld en wordt daarom veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde 2] . Deze worden tot op heden begroot op € 747,00 aan salaris gemachtigde. Aangezien [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met dezelfde gemachtigde procederen, zal slechts eenmaal salaris gemachtigde worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen ten aanzien van [gedaagde 1] af;
5.2.
veroordeelt [gedaagde 2] om vanaf uiterlijk drie dagen na de datum van dit vonnis [eiser] , alsmede één of meer schade-experts, op werkdagen (maandag tot en met vrijdag) van 9.00 tot 17.00 uur vrije toegang te verlenen tot de bij [eiser] in gebruik zijnde containers, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 voor elke dag, een deel van een dag voor een hele dag gerekend, dat [gedaagde 2] hieraan niet voldoet, met een maximum van € 15.000,00;
5.3.
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagde 2] begroot op € 747,00;
5.4.
verklaart het bepaalde onder 5.2 en 5.3. uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J.S. Groeneveld - Koekkoek, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2021. (SB)