ECLI:NL:RBOVE:2021:3535

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
15 september 2021
Zaaknummer
9345586 / CV EXPL 21-3070
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot rectificatie afgewezen in kort geding tussen een bedrijfsleidster en de vereniging Ondernemend Dalfsen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 8 september 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres], bedrijfsleidster van [X] Mode B.V., en de vereniging Ondernemend Dalfsen, vertegenwoordigd door haar bestuur. [Eiseres] vorderde rectificatie van een oproepbrief die door het bestuur was verzonden naar de leden van de vereniging, waarin een negatief beeld over haar werd geschetst. De procedure begon met een dagvaarding op 17 augustus 2021, gevolgd door een mondelinge behandeling op 25 augustus 2021. De kantonrechter oordeelde dat [eiseres] voldoende spoedeisend belang had bij haar vorderingen, maar dat de uitlatingen van het bestuur niet onrechtmatig waren. De kantonrechter overwoog dat de oproepbrief een persoonlijke mening van het bestuur bevatte en dat er geen sprake was van een onjuiste of misleidende publicatie. De vorderingen van [eiseres] werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van het bestuur. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is een belangrijke uitspraak over de grenzen van de vrijheid van meningsuiting binnen verenigingen en de bescherming van de goede naam van leden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer: 9345586 / CV EXPL 21-3070
Vonnis in kort geding van 8 september 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. G.J. Hollema te Almelo
tegen
1) het bestuur van de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
ONDERNEMEND DALFSEN,
gevestigd te Dalfsen,
alsmede haar bestuursleden:
2)
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
3)
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats] ,
4)
[gedaagde 4],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
gemachtigde: mr. J.I. Veldhuis-Lampe te Meppel.
Partijen zullen hierna [eiseres] en het bestuur c.s. (dan wel afzonderlijk het bestuur, [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] ) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 augustus 2021 met 5 producties,
  • de e-mail van het bestuur c.s. van 24 augustus 2021 met 7 producties,
  • de pleitaantekeningen van [eiseres] ,
  • de pleitnota van het bestuur c.s.
  • de mondelinge behandeling op 25 augustus 2021, waarvan de griffier zittingsaantekeningen heeft gemaakt,
  • na een korte aanhouding, ten behoeve van minnelijk overleg, hebben partijen vonnis verzocht.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is bedrijfsleidster van [X] Mode B.V. aan de [adres] te Dalfsen. Zij is in die hoedanigheid lid van de vereniging Ondernemend Dalfsen (hierna te noemen: Ondernemend Dalfsen).
2.2.
Ondernemend Dalfsen is een ondernemersvereniging die als doel heeft de verbinding te leggen tussen ondernemers onderling en andere verenigingen binnen de gemeente Dalfsen door (a) het ondersteunen van de middenstand en (b) promotieactiviteiten.
[gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] zijn respectievelijk voorzitter, secretaris en penningmeester van deze vereniging.
2.3.
Op 21 juni 2021 heeft [gedaagde 2] namens het bestuur een “Oproep tot Ledenvergadering” op 30 juni 2021 aan de leden verstuurd (hierna: de oproepbrief). Daarin is onder meer het volgende te lezen (zie ook randnummer 4 van de dagvaarding):
(…).
Waar ging het mis. Begin maart van dit jaar kwam [eiseres] met een stuk uit de krant waarin een opsomming van gemeenten stonden, waar de provincie Overijssel steun aan had gegeven.
(…). Dit overleg verliep min of meer chaotisch. Tijdens dit overleg had [eiseres] de boventoon. Het was geen vriendelijk gesprek.
(…).
De bestuursvergadering van 17 maart 2021
(…). Ook [eiseres] schoof hierbij aan. Daarbij kreeg de agenda een andere wending en werd de discussie en beschuldigen over de gemiste subsidie nogmaals fijntjes over gedaan. Ook kwamen er onderwerpen, die op de agenda stonden aan de orde. Verder werden er m.b.t. de centrumvisie de nodige verwijten richting onze eigen afgevaardigden [A] en [B] geuit. Niet een vergadering om met trots op terug te kijken, maar helaas niet in de hand te houden, zeker niet op afstand.
Notulist
(…). [gedaagde 2] kreeg plotseling bezoek van [eiseres] . Zij kwam bij mij solliciteren voor de functie van notulist. [gedaagde 2] heeft haar beloofd dit aan het bestuur voor te leggen en erop terug te komen. Ook heeft hij haar verteld, dat een notulist geen stem heeft, zowel letterlijk als figuurlijk niet. En dat hij van mening is dat [eiseres] daar totaal ongeschikt voor is. Immers, zij is de eerste die haar mening geeft, gevraagd en ongevraagd. Dit onderwerp is in het bestuur besproken in de vergadering van mei. [C] was hierbij niet aanwezig. Naast een sollicitatie als notulist bleek [eiseres] ook bij [gedaagde 3] langs te zijn geweest om te vragen of zij haar functie niet moest overnemen. Dit moet blijkbaar worden gezien als wederom een sollicitatie. Overigens was er op dat moment geen openstaande vacature. Er is besloten door het bestuur om [eiseres] uit mond van de voorzitter te vertellen dat zij niet wordt aangenomen als notulist, [D] was het daar overigens niet mee eens.
(…).
Ruis op straat
(…).
Inmiddels is het ons duidelijk geworden dat [eiseres] , kosten wat kost tot het bestuur wil toetreden, al heeft ze dit nooit op die manier rechtstreeks te kennen gegeven. Een meerderheid van het bestuur wil dit beslist niet. Een bestuur kan slechtsfunctionerenals bestuurders elkaars mening respecteert, bereid is naar elkaar te luisteren en indien nodig pijnlijke beslissingen niet uit de weg gaan. Deze eigenschappen, heeft de tijd helaas geleerd, heeft [eiseres] niet laten zien. Zodra het tegenzit of het niet gaat zoals ze wil, stapt ze op en verlaat haar post. Zo is dit ook gebeurd met de Piggy commissie. Binnen het bestuur hebben we voorgesteld haar te laten optreden als woordvoerder/afgevaardigde van het bestuur bij het Regionale Retailcafé, georganiseerd door de provincie Overijssel. Nadat de aanmelding werd voltooid kregen we helaas van [eiseres] te horen, via een bestuurslid, dat ze er niet naar toe gaat als afgevaardigde van OD, maar op eigen titel. En dat is niet het enige voorbeeld. Ook overleg bij bestuursleden in de winkel, waarbij haar mening in het bijzijn van klanten met stemverhef wordt gedeponeerd, zijn aan de orde van de dag.
(…).
2.4.
Bij brief van 23 juni 2021 heeft [eiseres] het bestuur c.s. ex artikel 6:167 BW tot rectificatie van de oproepbrief gesommeerd.
2.5.
Bij brief van 26 juni 2021 heeft [gedaagde 2] geantwoord dat de inhoud van de oproepbrief zijn persoonlijke mening is. Voorts heeft [gedaagde 2] voorgesteld dat [eiseres] tijdens de ledenpeiling op 30 juni 2021 in de gelegenheid zal worden gesteld om alsnog haar kant van het verhaal te vertellen.
2.6.
Bij e-mail van 28 juni 2021 heeft [eiseres] laten weten daarmee geen genoegen te nemen.
2.7.
Na afloop van de ledenpeiling op 30 juni 2021 is een poging tot het opstarten van een mediationtraject mislukt.
2.8.
Bij e-mail van 5 augustus 2021 heeft [eiseres] haar lidmaatschap van Ondernemend Dalfsen per 1 januari 2022 opgezegd.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(1) het bestuur c.s. zal bevelen om binnen één week na betekening van het vonnis aan alle leden van de vereniging Ondernemend Dalfsen per e-mail een brief te sturen met de volgende inhoud:
Geacht lid,
Op 21 juni jl. hebben wij u de Oproep tot Ledenvergadering woensdag 30 juni 2021 in het Roode Hert gemaild.
Daarin is een negatief beeld geschetst over de handelwijze en de kwalificaties van [eiseres] .
[eiseres] heeft ons laten weten het met dit negatieve beeld niet eens te zijn.
[eiseres] stelt met haar handelwijze altijd goede bedoelingen te hebben gehad en altijd te hebben gehandeld in het belang van (de leden van) onze vereniging.
Door het in de oproep geschetste negatieve beeld over haar voelt [eiseres] zich gekrenkt in haar eer en goede naam.
Achteraf betreuren wij de gang van zaken.
In de eerste plaats omdat een oproep voor een ledenvergadering niet bedoeld is om een persoonlijke mening van één of meer bestuursleden over iemand in het algemeen en [eiseres] in het bijzonder te uiten.
In de tweede plaats omdat door de verzending van de oproep over de inhoud daarvan geen hoor en wederhoor met [eiseres] heeft plaatsgevonden c.q. heeft kunnen plaatsvinden.
In de derde plaats omdat volgens de statuten van de vereniging niet het huidige bestuur en/of één van de huidige bestuursleden er over gaan of [eiseres] tot bestuurslid van onze vereniging zal worden benoemd, maar de ledenvergadering.
Wij hebben [eiseres] hiervoor onze excuses aangeboden.
Met vriendelijke groet,
namens Ondernemend Dalfsen,
[gedaagde 2]
[gedaagde 3]
[gedaagde 4]
zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag voor iedere dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat het bestuur c.s. in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen,
(2) het bestuur c.s. hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van een bedrag van
€ 2.500,00 aan [eiseres] uit hoofde van (een voorschot op de) immateriële schade van [eiseres] ,
(3) althans zodanig zal beslissen als de kantonrechter in goede justitie vermeent te behoren;
(4) het bestuur c.s. zal veroordelen in proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Aan haar vorderingen legt [eiseres] , samengevat, ten grondslag dat het bestuur c.s. via de oproepbrief richting de leden van Ondernemend Dalfsen – bewust – een eenzijdig en negatief beeld over (het functioneren van) [eiseres] heeft geschetst, zonder dat [eiseres] zich daartegen kan verweren en bovendien op basis van een onjuiste weergave van feiten en ongefundeerde verwijten en diskwalificaties aan haar adres. Volgens [eiseres] is zij door de negatieve beeldvorming persoonlijk gekrenkt in haar eer en goede naam en heeft zij reeds immateriële schade geleden. [eiseres] betoogt dat het bestuur c.s. tegenover haar onrechtmatig heeft gehandeld, zowel het bestuur als geheel als de individuele bestuurders afzonderlijk.
3.3.
Het bestuur c.s. betwist ten eerste dat de vorderingen van [eiseres] spoedeisend zijn, gelet op de tijd die inmiddels is verstreken sinds de verzending van de gewraakte oproepbrief. Verder voert het bestuur c.s. als verweer dat [eiseres] jegens 'het bestuur' van Ondernemend Dalfsen niet-ontvankelijk in haar vorderingen is, aangezien alleen natuurlijke- en rechtspersonen bevoegd zijn om als partij in een civiele procedure op te treden. Tot slot betwist het bestuur c.s. dat zij met de oproepbrief tegenover [eiseres] onrechtmatig zou hebben gehandeld. Daartoe voert het bestuur c.s. onder meer aan dat er geen sprake is van een onjuiste (of door onvolledigheid misleidende) publicatie van gegevens van feitelijke aard. Bovendien heeft tijdens de ledenpeiling inmiddels hoor en wederhoor plaatsgevonden en ontbeert de oproepbrief een openbaar karakter, aldus het bestuur c.s.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal de kantonrechter, voor zover nodig, hierna ingaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter zal eerst de formele verweren van het bestuur c.s. bespreken.
4.2.
Anders dan het bestuur c.s. betoogt, is de kantonrechter van oordeel dat uit de aard van het gevorderde reeds voortvloeit dat [eiseres] daarbij voldoende spoedeisend belang heeft. Voor zover sprake is van (een) onrechtmatige uitlating(en) die gerectificeerd zou(den) moeten worden, heeft dat, met het oog op de aankomende ledenvergadering van 15 september 2021 en de (her)benoeming van nieuwe bestuursleden, een spoedeisend belang.
4.3.
Het betoog van het bestuur c.s. dat [eiseres] in haar vorderingen tegen het bestuur van Ondernemend Dalfsen niet-ontvankelijk is, treft geen doel. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende.
4.4.
Ingevolge de artikelen 9 lid 1 en 10 lid 1 van de statuten van Ondernemend Dalfsen is het bestuur belast met het besturen van de vereniging en vertegenwoordigt zij de vereniging. Verder bepaalt artikel 13 lid 4 van deze statuten dat de bijeenroeping van de algemene ledenvergadering door het bestuur geschiedt. In dit geval betreft het opstellen en verzenden van de oproepbrief een feitelijke handeling, waartoe het bestuur krachtens de statuten het bevoegde orgaan is, zodat met betrekking tot de rectificatie van zo’n oproep het bestuur van Ondernemend Dalfsen en/of de individuele bestuursleden uit hoofde van hun functie op grond van onrechtmatige daad in een procedure bij de burgerlijke rechter kunnen worden betrokken. [eiseres] is daarom ontvankelijk in haar vordering tot rectificatie tegen het bestuur c.s. Anders is dat met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding, maar zoals uit het volgende zal blijken, komt de kantonrechter daar niet aan toe.
4.5.
Kernvraag in dit kort geding is of de door het bestuur c.s. gedane uitlatingen in de oproepbrief tegenover [eiseres] als onrechtmatig moeten worden gekwalificeerd. De kantonrechter beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
4.6.
Op grond van artikel 6:167 BW kan de door [eiseres] gevorderde rectificatie slechts worden toegewezen in het geval dat het bestuur c.s. krachtens onrechtmatige daad jegens [eiseres] aansprakelijk is ter zake van een onjuiste of door onvolledigheid misleidende publicatie van gegevens van feitelijke aard. Het begrip 'publicatie' wordt hierbij ruim opgevat en kan zien op iedere openbaarmaking, ook voor zover deze niet in de pers is gedaan. Gelet hierop is de kantonrechter van oordeel dat verzending – en daarmee openbaarmaking – van de oproepbrief aan de leden van Ondernemend Dalfsen onder de reikwijdte van artikel 6:167 BW valt.
4.7.
De kantonrechter overweegt verder dat de vraag of van 'een onjuiste of door onvolledigheid misleidende publicatie' sprake is, van feitelijke aard is. De uiting zal beoordeeld moeten worden in het kader waarin zij werd gedaan, met oog voor plaatselijke opvattingen en omstandigheden en de overige context. Bij toepassing van artikel 6:167 BW dient verder artikel 10 EVRM in acht te worden genomen (HR 21 oktober 1994, LJN: ZC1493, NJ 1996/346). Het gevorderde onder (1) vormt immers een beperking op het in artikel 10 lid 1 EVRM neergelegde grondrecht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht kan ingevolge het tweede lid van artikel 10 EVRM slechts worden beperkt, indien dit bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam of de rechten van anderen. Van een beperking die bij de wet is voorzien, is sprake wanneer de uitlatingen van het bestuur c.s. onrechtmatig zouden zijn in de zin van artikel 6:162 BW. Bij de beantwoording van de vraag of dit zich hier voordoet staan twee, ieder voor zich belangrijke maatschappelijke en persoonlijke belangen tegenover elkaar: aan de ene kant het belang van [eiseres] dat zij niet wordt blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen die afbreuk doen aan haar reputatie, eer en goede naam, en aan de andere kant het belang van het bestuur c.s. dat zij zich als bestuur (in het openbaar) kritisch, informerend, opiniërend en/of waarschuwend moet kunnen uitlaten ter voorlichting van de leden omtrent voorvallen of gebeurtenissen die binnen de vereniging plaatsvinden. Welke van deze belangen de doorslag geeft, hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden van het geval. Daarnaast is van belang de vraag of de beweringen die worden gedaan op waarheid berusten en de manier waarop die beweringen worden gedaan.
4.8.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting maakt de kantonrechter op dat de bron van het conflict tussen partijen is gelegen in de passieve houding die het bestuur c.s. in de visie van [eiseres] aan de dag zou hebben gelegd ten aanzien van de crisisarrangementen die de provincie Overijssel heeft gelanceerd om de samenwerking in de binnensteden tijdens de coronacrisis te stimuleren en – in het verlengde hiervan – het functioneren van Ondernemend Dalfsen. Volgens [eiseres] heeft de vereniging in dit kader via de gemeente Dalfsen (mede) dankzij haar inzet toch nog de nodige middelen kunnen verkrijgen, hetgeen overigens door het bestuur c.s. niet is betwist. [eiseres] verwijt het bestuur c.s. dat zij door bepaalde uitlatingen in de oproepbrief ten onrechte in een kwaad daglicht is gesteld. Volgens [eiseres] heeft het bestuur c.s. haar daarin eenzijdig en negatief neergezet als het gaat om haar rol en inbreng tijdens het overleg met onder meer de verantwoordelijke wethouder over de hiervoor bedoelde crisisarrangementen. Dit om te voorkomen dat zij tot het bestuur van Ondernemend Dalfsen zal toetreden, aldus [eiseres] .
4.9.
Het bestuur c.s. heeft toegelicht dat zij de behoefte voelde om in de oproepbrief op voorhand haar visie te delen met de leden over de gang van zaken met betrekking tot de crisisarrangementen vanwege de ruis die hierover volgens haar onder de leden van de vereniging was ontstaan. Vooral de houding en toonzetting van [eiseres] is als zeer negatief en verwijtend ervaren en vroeg om een reactie, aldus het bestuur c.s.
4.10.
Gelet op de context waarin het bestuur c.s. haar uitlatingen over [eiseres] in de oproepbrief heeft gedaan (zie 2.3) is de kantonrechter voorshands van oordeel dat deze uitlatingen weliswaar voor de leden – die op dat moment de kant van het verhaal van [eiseres] nog niet kennen en dus nog niet volledig geïnformeerd zijn – een gekleurd beeld van (de persoon en/of kwalificaties van) [eiseres] geven, maar afgewogen tegen het belang van de vrijheid van meningsuiting van het bestuur c.s. zijn de door het bestuur c.s. gebruikte woorden, zowel op zichzelf beschouwd als in onderling verband bezien, niet dermate kwaadsprekend dat deze als onrechtmatig moeten worden aangemerkt. De uitlatingen van het bestuur c.s. over [eiseres] zijn naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet diffamerend of onnodig grievend.
4.11.
Voorts is de kantonrechter vooralsnog van oordeel dat de oproepbrief weliswaar in stellige bewoordingen is geschreven, en dat daaruit duidelijk kan worden opgemaakt dat het bestuur c.s.het bestuur c.s. [eiseres] geen geschikte kandidaat vindt voor een bestuursfunctie, maar uit de context wordt evenzeer duidelijk dat dit slechts een mening betreft. In de oproepbrief schrijft het bestuur c.s. immers, dat ze de behoefte heeft om de leden mee te nemen
“in een stukje geschiedenis, hoe om te gaan met deze situatie en vooral hoe verder.”,terwijl het bestuur c.s. de oproepbrief afsluit in de hoop dat de leden zich op de vergadering van 30 juni 2021 zullen laten horen:
“Wij willen jullie mening horen”.[eiseres] heeft gelijk, waar zij stelt dat ingevolge artikel 7 lid 2 van de statuten niet het bestuur maar de algemene ledenvergadering het bevoegde orgaan is, als het gaat om het benoemen van bestuursleden , maar dat neemt niet weg dat zittende bestuursleden aan de algemene ledenvergadering een opinie kunnen meegeven over de samenstelling van dat bestuur. Anders dan [eiseres] meent, is er geen sprake geweest van een bestuursbesluit om haar niet toe te laten tot het bestuur, maar wel heeft het bestuur c.s. daarover een opvatting geformuleerd. Uiteraard dienen die bestuursleden daarbij binnen de grenzen van het betamelijke te blijven, maar zoals hiervoor onder 4.10 reeds is overwogen, is de kantonrechter voorlopig van oordeel dat het bestuur c.s. hierbij niet over de schreef is gegaan. Daarbij komt dat het bestuur c.s. aan [eiseres] tijdens de bijeenkomst op 30 juni 2021 gelegenheid heeft gegeven om aan de aanwezige leden een notitie uit te delen, waarin zij haar visie op de gang van zaken heeft uiteengezet, welke notitie ook aan de notulen zou worden gehecht. Ook heeft het bestuur c.s. haar de gelegenheid willen bieden om haar visie tijdens de vergadering toe te lichten, ware het niet dat de ledenvergadering heeft besloten dat partijen eerst moesten proberen om via mediation tot een oplossing van hun probleem te komen.
4.12.
Het voorgaande betekent dat de vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen.
4.13.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van het bestuur c.s. worden tot op heden begroot op € 747,00 aan salaris gemachtigde. Voor een kostenveroordeling per gedaagde partij, zoals het bestuur c.s. heeft verzocht, ziet de kantonrechter geen aanleiding.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van het bestuur c.s. tot op heden begroot op € 747,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Koster, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2021. (PS)