ECLI:NL:RBOVE:2021:3536

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 september 2021
Publicatiedatum
15 september 2021
Zaaknummer
C/08/269721 / KG ZA 21-190
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van een voertuig en de rechtsgeldigheid van een retentierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 3 september 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een garagebedrijf (eiseres) en een autobekledingbedrijf (gedaagde) over de afgifte van een Jaguar. Eiseres had gedaagde opdracht gegeven om werkzaamheden aan de hemelbekleding van de Jaguar uit te voeren, maar gedaagde weigerde de Jaguar af te geven en beroept zich op een retentierecht. Eiseres vorderde dat gedaagde zou worden veroordeeld om de Jaguar af te geven en het beroep op het retentierecht te staken.

De rechtbank oordeelde dat eiseres een voldoende spoedeisend belang had om in haar vorderingen te worden ontvangen. Eiseres stelde dat er geen opeisbare vordering was die gedaagde het recht gaf om de Jaguar onder zich te houden. Gedaagde voerde aan dat hij het recht had om de Jaguar te behouden totdat eiseres haar verplichtingen jegens hem nakwam, maar de rechtbank oordeelde dat gedaagde niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij een opeisbare vordering had met betrekking tot de Jaguar.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het beroep op het retentierecht niet rechtsgeldig was, omdat de vordering van gedaagde niet voortkwam uit een overeenkomst die betrekking had op de Jaguar. De rechtbank veroordeelde gedaagde om de Jaguar binnen twee dagen na betekening van het vonnis af te geven, op straffe van een dwangsom, en veroordeelde gedaagde in de proceskosten. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 3 september 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/269721 / KG ZA 21-190
Vonnis in kort geding van 3 september 2021
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres, verder te noemen [eiseres] ,
advocaat mr. P.H.A. Mulder te Almelo,
tegen
[gedaagde],
mede handelend onder de naam
A1 Autobekleding en handelsonderneming,
wonende en kantoorhoudende te [woonplaats] ,
gedaagde, verder te noemen [gedaagde] ,
advocaat mr. I. Westendorp te Almelo.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties,
  • de, vanwege de getroffen maatregelen in verband met het Corona-virus, op voorhand aan de griffie van de rechtbank toegezonden pleitnota’s (met enkele producties) van partijen,
  • de mondelinge behandeling op 27 augustus 2021, waar [eiseres] , vertegenwoordigd door de heer [A] en mevrouw [B] , bijgestaan door mr. Mulder, en
mr. Westendorp namens [gedaagde] , zijn verschenen. Partijen hebben hun standpunten toegelicht tijdens de mondelinge behandeling, mr. Mulder mede aan de hand van overgelegde (aanvullende) spreekaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.Waarvan kan worden uitgegaan

2.1.
[eiseres] is een Bovag gecertificeerd garagebedrijf. Zij verricht onderhoud en reparaties aan zowel auto’s als campers.
2.2.
[gedaagde] is gespecialiseerd in het bekleden van auto's, boten en vliegtuigen.
2.3.
De heer [X] is eigenaar van een Jaguar met [kenteken 1] (hierna: de Jaguar). [X] is klant bij [eiseres] .
2.4.
In oktober 2020 heeft [eiseres] aan [gedaagde] opdracht gegeven om werkzaamheden te verrichten aan de hemelbekleding van de Jaguar. Deze werkzaamheden zijn door [gedaagde] verricht voor een bedrag van € 450,-- (exclusief btw).
2.5.
Omdat er vlekken in de nieuwe bekleding zaten [1] , heeft [eiseres] [X] aangeboden om op haar kosten de hemelbekleding te laten vervangen door [gedaagde] . [eiseres] heeft [gedaagde] vervolgens daartoe opdracht gegeven. [gedaagde] heeft [eiseres] opdracht gegeven om werkzaamheden uit te voeren aan zijn Mercedes-Benz met [kenteken 2] (hierna: de Mercedes). Partijen zijn het er [gedaagde] eens dat zij hebben afgesproken dat zij (de kosten van) de werkzaamheden tegen elkaar zouden wegstrepen, maar verschillen van mening [gedaagde] de omvang van de werkzaamheden waarop, althans op welk bedrag, deze afspraak ziet.
2.6.
Begin juli 2021 heeft [eiseres] de Jaguar bij [gedaagde] gebracht. [gedaagde] heeft de Mercedes op 20 juli 2021 bij [eiseres] gebracht. Op 23 juli 2021 is [gedaagde] naar [eiseres] gegaan en is er tussen partijen discussie ontstaan [gedaagde] (de uitvoering van) de werkzaamheden en de daarbij - door [gedaagde] gestelde - ontstane schade aan de Mercedes, en de (afgifte van de) Jaguar.
2.7.
[eiseres] heeft de Mercedes op 23 juli 2021 afgegeven aan [gedaagde] . [gedaagde] weigert de Jaguar aan [eiseres] af te geven en beroept zich daarbij op een retentierecht.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert - samengevat weergegeven - dat [gedaagde] wordt veroordeeld om uiterlijk twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis, dan wel binnen een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen termijn, elk beroep op het (gepretendeerde) retentierecht onmiddellijk te staken en gestaakt te houden en dit schriftelijk te bevestigen, alsmede tot onmiddellijke afgifte van de feitelijke macht [gedaagde] de Jaguar door teruggave er-van inclusief bijbehorende onderdelen en sleutels en inclusief de door [gedaagde] aangebrachte nieuwe hemelbekleding, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure, de kosten deurwaarder daaronder begrepen.
3.2.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op de aard van de vorderingen heeft [eiseres] een voldoende spoedeisend belang om in haar vorderingen in kort geding te worden ontvangen.
4.2.
[eiseres] baseert haar vordering op het standpunt dat voor een retentierecht een opeisbare vordering is vereist, waarvan in dit geval geen sprake is. [eiseres] voert aan dat zij de overeengekomen werkzaamheden aan de Mercedes juist en volledig heeft uitgevoerd. Daarnaast heeft zij geen factuur van [gedaagde] ontvangen voor de verrichte werkzaamheden aan de Jaguar. Het beroep op het retentierecht is dan ook niet rechtsgeldig.
4.3.
Daartegenover stelt [gedaagde] dat hij het recht heeft om zijn verplichting tot afgifte van de Jaguar op te schorten en daarmee de Jaguar onder zich te houden, zolang [eiseres] in gebreke blijft in de nakoming van haar verplichtingen jegens hem, zijnde het uitvoeren van de afgesproken werkzaamheden aan zijn Mercedes en het herstellen van de door [eiseres] veroorzaakte schade aan de Mercedes.
4.4.
Het retentierecht is de bevoegdheid die in de bij de wet genoemde gevallen aan een schuldeiser toekomt om de nakoming van de verplichting tot teruggave van een zaak aan zijn schuldenaar op te schorten totdat de vorderingen worden voldaan (artikel 3:290 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Het retentierecht is een bijzonder geval van het algemeen opschortingsrecht zoals neergelegd in artikel 6:52 BW. Artikel 6:57 bepaalt dat - indien een bevoegdheid tot opschorting betrekking heeft op de verplichting tot afgifte van een zaak - de bepalingen met betrekking tot het retentierecht (mede) van toepassing zijn. Of in dit geval het retentierecht rechtsgeldig kan worden ingeroepen, wordt (mede) bepaald aan de hand van artikel 6:52 BW.
4.5.
Ingevolge artikel 6:52 lid 1 BW is een schuldenaar die een opeisbare vordering heeft op zijn schuldeiser bevoegd om de nakoming van zijn verbintenis op te schorten tot voldoening van zijn vordering plaatsvindt, indien tussen vordering en verbintenis voldoende samenhang bestaat om die opschorting te rechtvaardigen. Op grond van lid 2 van dit artikel kan een zodanige samenhang onder meer worden aangenomen ingeval de verbintenissen [gedaagde] en weer voortvloeien uit dezelfde rechtsverhouding of uit zaken die partijen regelmatig met elkaar hebben gedaan.
4.6.
Op grond van artikel 3:291 lid 2 BW kan een retentierecht alleen tegen een derde met een ouder recht worden ingeroepen indien een voldoende verband bestaat tussen de vordering van de schuldeiser (waarvoor het retentierecht wordt ingeroepen) en de zaak die het betreft. De vordering moet voortspruiten uit een overeenkomst die de schuldeiser bevoegd was met betrekking tot de zaak aan te gaan.
4.7.
De voorzieningenrechter is gelet op de gedingstukken en het debat tijdens de mondelinge behandeling voorshands van oordeel dat [gedaagde] geen beroep toekomt op het recht om zijn verplichting tot afgifte van de Jaguar op te schorten en daarmee dat zijn beroep op het retentierecht faalt.
4.8.
Niet in geschil is dat de Jaguar in eigendom toebehoort aan [X] . [eiseres] is deze procedure gestart om te bereiken dat [X] weer in het bezit wordt gesteld van zijn Jaguar. Mede gezien de wijze waarop de opdracht aan [gedaagde] betreffende de Jaguar tot stand is gekomen, moet het er voorshands voor worden gehouden dat er sprake is van een vorm van zaakwaarneming door [eiseres] . [X] heeft als eigenaar van de Jaguar een ouder recht dan [gedaagde] als retentor. De strekking van artikel 3:291 lid 2 BW is dat het retentierecht jegens een derde met een ouder recht alleen kan worden uitgeoefend als er een voldoende verband bestaat tussen de vordering van de schuldeiser en de zaak die het betreft. Daarvan is in dit geval geen sprake.
De voorzieningenrechter begrijpt uit de van de zijde van [gedaagde] in de pleitnota en tijdens de mondelinge behandeling ingenomen stellingen dat de vordering van [gedaagde] op [eiseres] niet voortspruit uit een overeenkomst die betrekking heeft op de Jaguar waarvan thans de afgifte wordt gevorderd, maar uit een overeenkomst die betrekking heeft op de Mercedes. Voor zover [gedaagde] - gelet op de inhoud van zijn e-mailbericht van 23 juli 2021, dat door [eiseres] als productie 4 bij de dagvaarding is overgelegd en waaruit kan worden afgeleid dat de Jaguar ook niet wordt afgegeven voordat de factuur betreffende de Jaguar is voldaan - heeft beoogd aan te voeren dat zijn vordering wel voortkomt uit een overeenkomst die ziet op de Jaguar, leidt dit niet tot de conclusie dat het beroep op het retentierecht slaagt. [gedaagde] heeft niet voldoende aannemelijk gemaakt dat hij een opeisbare vordering heeft met betrekking tot de Jaguar, reeds omdat er (nog) geen factuur is verstuurd voor de aan de Jaguar uitgevoerde werkzaamheden en niet vast staat op welk bedrag [gedaagde] ter zake recht meent te hebben.
4.9.
Voor zover ervan uitgegaan moet worden dat [gedaagde] het retentierecht ook zou kunnen inroepen in het geval zijn vordering voortkomt uit een overeenkomst met betrekking tot de Mercedes (omdat de kosten van het werk aan de Jaguar zouden worden weggestreept tegen de kosten van het werk aan de Mercedes), overweegt de voorzieningenrechter dat in dat geval voorshands ook niet aan de vereisten voor het uitoefenen van het retentierecht is voldaan. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bestaat er onvoldoende duidelijkheid [gedaagde] het bestaan (laat staan de opeisbaarheid) van deze vordering die [gedaagde] stelt te hebben ten aanzien van de Mercedes in de rechtsverhouding met [eiseres] .
Partijen zijn het er weliswaar [gedaagde] eens dat de kosten van het werk aan de hemelbekleding zouden worden weggestreept tegen de kosten van de werkzaamheden aan de Mercedes, maar zij verschillen van mening [gedaagde] waaruit de werkzaamheden aan de Mercedes zouden bestaan en welke bedragen hiermee gemoeid zouden zijn. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat partijen hebben afgesproken dat de kosten van de weg te strepen werkzaamheden circa
€ 1.000,-- zouden bedragen en dat de overige uit te voeren werkzaamheden aan de Mercedes als “meerwerk” in rekening zouden worden gebracht bij [gedaagde] . [gedaagde] het monteren/vervangen van de luchtbalgen hebben partijen het volgens [eiseres] , in tegenstelling tot diverse andere werkzaamheden die volgens [gedaagde] onder de afspraak zouden vallen en wat [eiseres] betwist, wel gehad, maar [eiseres] stelt dat zij daarmee heeft gewacht. Dat was in eerste instantie omdat zij inschatte dat met het verrichten van die montage/vervanging de kosten het bedrag van € 1.000,-- zouden overschrijden, zodat zij daar eerst duidelijke afspraken [gedaagde] wilde maken met [gedaagde] , en nadien (ook) omdat zij gaandeweg een (steeds) slecht(er) gevoel bij de gang van zaken kreeg, aangezien de Jaguar, in tegenstelling tot eerder gemaakte afspraken nog steeds niet was teruggebracht door [gedaagde] . Bovendien heeft [eiseres] , onvoldoende weersproken, aangevoerd dat zij niet de mogelijkheid heeft gehad om de werkzaamheden aan de Mercedes voort te zetten: de Mercedes stond nog op de brug toen [gedaagde] bij [eiseres] kwam op 23 juli 2021.
Hoewel de regels omtrent stelplicht en bewijslast niet (onverkort) gelden in kort geding, ligt het in een zaak zoals deze wel op de weg van de partij die zich beroept op het retentierecht om de daaraan ten grondslag gelegde vordering op de wederpartij zodanig te onderbouwen dat voorshands aannemelijk is te achten dat deze het inroepen van het opschortingsrecht kan rechtvaardigen. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [eiseres] is [gedaagde] daar niet in geslaagd.
4.10.
Voor zover [gedaagde] heeft betoogd dat hem een beroep op retentierecht op de Jaguar toekomt, omdat er bij de uitvoering van de werkzaamheden aan de Mercedes schade is ontstaan aan de Mercedes, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Nog daargelaten dat, nu [eiseres] dit betwist, onduidelijk is of er door [eiseres] schade is veroorzaakt aan de Mercedes, heeft [eiseres] ook betwist dat haar de gelegenheid is geboden om de mogelijk ontstane schade te herstellen. Tijdens de mondelinge behandeling is weliswaar van de zijde van [gedaagde] gesteld dat er verschillende keren aan [eiseres] is verzocht de schade te herstellen, maar de voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat deze stelling onvoldoende steun vindt in de overgelegde stukken. De voorzieningenrechter wijst daarbij met name op de Whatsapp-berichten van [gedaagde] . Daaruit blijkt niet dat [gedaagde] [eiseres] de mogelijkheid heeft gegeven om de schade aan de Mercedes te herstellen, het gaat vooral [gedaagde] vergoeding van de schade. In die omstandigheden kan [gedaagde] geen retentierecht uitoefenen op de Jaguar van [X] .
4.11.
Vorenstaande leidt tot de conclusie dat de vordering(en) tot het eindigen van de uitoefening van het (gepretendeerde) retentierecht van [gedaagde] op na te melden wijze dienen te worden toegewezen. De gevorderde dwangsom zal worden gemaximeerd op na te melden wijze.
4.12.
[gedaagde] zal als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten aan de zijde van [eiseres] worden veroordeeld, begroot op € 772,13,- aan verschotten (dagvaarding € 105,13 en griffierecht € 667,--) en € 1.016,-- aan salaris van de advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om uiterlijk vanaf twee dagen na betekening dit vonnis, ieder beroep op het (gepretendeerde) retentierecht onmiddellijk te staken en gestaakt te houden, dit schriftelijk te bevestigen aan [eiseres] , alsmede tot onmiddellijke afgifte van de feitelijke macht over de Jaguar van de heer [X] (met [kenteken 1] ) door teruggave daarvan inclusief bijbehorende onderdelen en autosleutels en inclusief de door [gedaagde] aangebrachte nieuwe hemelbekleding, op straffe van verbeurte van een direct opeisbare dwangsom van € 500,00 per dag voor iedere dag dat [gedaagde] in gebreke blijft uitvoering te geven aan deze veroordeling, met een maximum van € 25.000,--;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 772,13,-- aan verschotten en op € 1.016,-- aan salaris van de advocaat;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Haarhuis en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2021. [2]

Voetnoten

2.type: