In deze beschikking van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 25 augustus 2021, is het klaagschrift van klager gegrond verklaard. Klager had bezwaar gemaakt tegen het beslag op een geldbedrag van € 32.500,00, dat was gelegd op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De voorzitter van de rechtbank, mr. B.W.M. Hendriks, oordeelde dat het strafvorderlijk belang niet langer vorderde dat het beslag op het geld voortduurde. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat er na bijna anderhalf jaar geen nieuw onderzoek was verricht door het Openbaar Ministerie naar de herkomst van het geld, ondanks de verklaringen van klager. De voorzitter merkte op dat de conclusie van de officier van justitie een herhaling was van een eerdere conclusie en dat er geen nieuwe onderzoeksresultaten waren gepresenteerd die het voortduren van het beslag rechtvaardigden.
Het klaagschrift was ingediend door de advocaat van klager, mr. M.C. van der Want, en werd behandeld op een openbare zitting waar de officier van justitie en de raadsman aanwezig waren. Klager zelf was niet verschenen. De rechtbank concludeerde dat het belang van de strafvordering niet langer in het voortduren van het beslag op het geld kon worden ondergebracht, en gelastte de teruggave van het inbeslaggenomen bedrag aan klager. De beschikking werd openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.