ECLI:NL:RBOVE:2021:3581

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 augustus 2021
Publicatiedatum
22 september 2021
Zaaknummer
08/084759-19 21/9483
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggaaf van inbeslaggenomen geldbedrag na klaagschrift op basis van artikel 552a Sv

In deze beschikking van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 25 augustus 2021, is het klaagschrift van klager gegrond verklaard. Klager had bezwaar gemaakt tegen het beslag op een geldbedrag van € 32.500,00, dat was gelegd op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De voorzitter van de rechtbank, mr. B.W.M. Hendriks, oordeelde dat het strafvorderlijk belang niet langer vorderde dat het beslag op het geld voortduurde. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat er na bijna anderhalf jaar geen nieuw onderzoek was verricht door het Openbaar Ministerie naar de herkomst van het geld, ondanks de verklaringen van klager. De voorzitter merkte op dat de conclusie van de officier van justitie een herhaling was van een eerdere conclusie en dat er geen nieuwe onderzoeksresultaten waren gepresenteerd die het voortduren van het beslag rechtvaardigden.

Het klaagschrift was ingediend door de advocaat van klager, mr. M.C. van der Want, en werd behandeld op een openbare zitting waar de officier van justitie en de raadsman aanwezig waren. Klager zelf was niet verschenen. De rechtbank concludeerde dat het belang van de strafvordering niet langer in het voortduren van het beslag op het geld kon worden ondergebracht, en gelastte de teruggave van het inbeslaggenomen bedrag aan klager. De beschikking werd openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/084759-19
Klaagschriftnummer: 21/9483
Beschikking van de enkelvoudige raadkamer op het klaagschrift, op grond van artikel 552a Sv van:
[klager] ,
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ( Griekenland ),
wonende in ( [adres] ,
verder te noemen: klager.

1.Het verloop van de procedure

Het klaagschrift, gedateerd 24 juni 2021, is op dezelfde datum op de griffie van de rechtbank ontvangen. Het is ingediend namens klager, door mr. M.C. van der Want, advocaat te Middelburg.
Het klaagschrift betreft een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag op een geldbedrag van € 32.500,00.
Zakelijk weergegeven wordt geklaagd over:
  • de inbeslagneming en
  • het uitblijven van een last tot teruggave.
Het klaagschrift is behandeld op de openbare zitting van de raadkamer van 25 augustus 2021.
Bij de behandeling zijn de officier van justitie en, via een telefonische verbinding, de raadsman gehoord.
Klager is behoorlijk opgeroepen maar niet verschenen.
De voorzitter heeft kennis genomen van het door de officier van justitie overgelegde dossier van de strafzaak tegen klager, naar aanleiding waarvan de inbeslagneming heeft plaatsgevonden.
De voorzitter heeft ook kennisgenomen van de (ongedateerde) schriftelijke reactie op het klaagschrift van het Openbaar Ministerie alsmede van de door de advocaat via een e-mailbericht overgelegde pleitaantekeningen.

2.De standpunten van klager, de raadsman en de officier van justitie

Klager maakt bezwaar tegen het uitblijven van een last tot teruggave.
De raadsman heeft ter zitting het klaagschrift toegelicht en, zakelijk weergegeven, gesteld dat klager eigenaar van het geld is en dat hij diverse concrete en verifieerbare verklaringen heeft gegeven de herkomst daarvan.
Het standpunt van de officier van justitie luidt dat hij zich refereert aan het oordeel van de voorzitter.

3.De bevoegdheid van de rechtbank

De rechtbank Overijssel is bevoegd van het klaagschrift kennis te nemen.

4.De ontvankelijkheid

Het klaagschrift is ontvankelijk.

5.De beoordeling

Maatstaf
Het beklag richt zich tegen een beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv. De raadkamer dient daarom a) te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b) de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp aan de beslagene te gelasten, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van die voorwerpen en dat geld moet worden beschouwd. In dat laatste geval moet het beklag ongegrond worden verklaard.
De raadkamer stelt hierbij voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Niet gevergd kan worden dat ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak wordt getreden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagraadkamer vooruit loopt op het in de strafzaak te geven oordeel. De raadkamer tekent hier echter bij aan dat moet worden beslist op grond van alle relevante feiten en omstandigheden van het geval op het moment van het beoordelen van het beklag. Het summiere karakter van de beklagprocedure leidt er daarom niet toe dat niet kritisch naar deze feiten en omstandigheden zal worden gekeken.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in art. 36b lid 1 onder 4 Sr in verbinding met art. 552f Sv (HR 14 maart 2006, LJN AV0335).
Feiten en omstandigheden
Op 14 februari 2019 zijn klager en een medeverdachte tijdens een grenscontrole door de Marechaussee op de A1 in De Lutte (gemeente Losser) aangehouden terwijl zij in een personenauto reden, waarna in de kofferbak een golfclub werd aangetroffen en vervolgens op de achterbank een rugzak met daarin een bedrag aan contanten van in totaal € 65.000,00. Op vragen van de politie waar dat geld vandaan kwam, werd geen, althans geen genoegzame verklaring afgegeven. Vervolgens werden klager en de andere persoon aangehouden op verdenking van witwassen.
Bij beschikking van de enkelvoudige raadkamer van 11 maart 2020 is, na een marginale toetsing, een eerder klaagschrift betreffende het onderhavige beslag ongegrond verklaard.
Destijds heeft de raadkamer als volgt overwogen.
De rechter overweegt dat bij de huidige stand van zaken het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het geld zal bevelen, terwijl erop dit momentblijkens de conclusie van de officier van justitie nog onderzoek plaatsvindt naar de beweringen van klager over de legale herkomst van het geld, zodat ook in het belang van de waarheidsvinding het beslag dient te worden gehandhaafd. In het licht hiervan kan dan ook niet zonder meer gezegd worden dat bij de huidige stand van zaken het verhaal van klager over de legale herkomst van het geld voor juist moet worden gehouden. Het gaat de marginale toetsing van de beklagrechter te buiten om op dit moment, terwijl nog nader onderzoek plaatsvindt, een oordeel te geven over de juistheid van hetgeen door de verdediging is aangevoerd, te meer nu dit op onderdelen door de officier van justitie gemotiveerd is weersproken.
De raadkamer is op grond van het voorgaande van oordeel dat het klaagschriftop dit momentongegrond dient te worden verklaard.
Het voorgaande staat er echter niet aan de in de weg dat de situatie over een maand anders kan zijn, nu het Openbaar Ministerie goed dient te kijken naar hetgeen door klager is aangevoerd en op basis van het aangekondigde nog nader te verrichten onderzoek een eindconclusie dient te trekken. Daarbij dient in ogenschouw te worden genomen dat reeds veel onderzoek is verricht. Na afronding van het nog te verrichten onderzoek naar de beweringen van klager over de legale herkomst van het geld en de op basis daarvan door de officier van justitie getrokken conclusie, kan desgewenst opnieuw een klaagschrift ingediend worden.
Inmiddels is er bijna anderhalf jaar verstreken. Niet blijkt dat het Openbaar Ministerie enig onderzoek heeft verricht naar de juistheid van de door klager gegeven verklaringen over de herkomst van het inbeslaggenomen geld. Integendeel, de conclusie van de officier van justitie naar aanleiding van het onderhavige klaagschrift is een kopie (inclusief taalfouten) van de eerder genomen conclusie met het oog op de behandeling van het eerdere klaagschrift op 11 maart 2020. In het licht daarvan kan niet gezegd worden dat het strafvorderlijk belang noopt tot het nog langer voortduren van het beslag op het geld van klager.
De voorzitter heeft daarbij ook in aanmerking genomen hetgeen door de raadsman in zijn pleidooi en pleitnota op 25 augustus 2021 namens zijn cliënt naar voren is gebracht en dat door het OM niet weersproken is met (nieuwe) onderzoeksresultaten. Gelet daarop moet de conclusie zijn dat het ook hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het geld zal bevelen.
Conclusie
De voorzitter is op grond van het voorgaande van oordeel dat het klaagschrift gegrond moet worden verklaard en dat het beslag moet worden opgeheven en dat het geld aan klager dient te worden teruggegeven.

6.De beslissing

De voorzittter
  • verklaart het klaagschrift gegrond;
  • gelast dat het geldbedrag van € 32.500,00 aan klager wordt teruggegeven.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.W.M. Hendriks, voorzitter, in tegenwoordigheid van E.P. Endlich, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2021.