ECLI:NL:RBOVE:2021:3688

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 september 2021
Publicatiedatum
4 oktober 2021
Zaaknummer
C/08/242293 / HA ZA 20-7
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een echtscheidingsconvenant en de uitleg daarvan

In deze zaak vordert de man, zonder vaste woon- en verblijfplaats, dat de vrouw, met wie hij in 2003 in algehele gemeenschap van goederen is gehuwd, een bedrag van € 80.000,-- aan hem betaalt, zoals vastgelegd in hun echtscheidingsconvenant. De vrouw heeft deze betaling echter niet gedaan, omdat zij stelt dat de betaling afhankelijk is van de verkoop van de echtelijke woning, die haar is toegewezen. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij partijen via videoverbinding hun standpunten hebben toegelicht. De man stelt dat de vrouw in gebreke is gebleven en dat de betaling niet aan de verkoop van de woning is gekoppeld. De vrouw voert verweer en stelt dat de betaling pas kan plaatsvinden na de verkoop van de woning, wat door de huidige omstandigheden op de woningmarkt niet mogelijk is geweest.

De rechtbank heeft de feiten en de procedure beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de vrouw haar verplichtingen uit het echtscheidingsconvenant niet is nagekomen. De rechtbank oordeelt dat de betaling van het bedrag van € 80.000,-- niet afhankelijk is van de verkoop van de woning, en dat de vrouw dit bedrag binnen vier maanden na betekening van het vonnis aan de man moet voldoen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook het beroep van de vrouw op verrekening van haar schuld met een tegenvordering afgewezen, omdat de gegrondheid van dit verweer niet eenvoudig vast te stellen is. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/242293 / HA ZA 20-7
Vonnis van 22 september 2021
in de zaak van
[eiser] ,
zonder vaste woon- en verblijfplaats, thans verblijvende in [het buitenland] ,
eisende partij, verder te noemen de man,
advocaat: mr. M.Th.M. Demmer te Hengelo (Ov),
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, verder te noemen de vrouw,
advocaat: mr. J. Engels te Vroomshoop.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 november 2020,
  • de aanvullende producties van de zijde van de vrouw,
  • de, vanwege de maatregelen in verband met het Corona-virus, via een video-verbinding gehouden mondelinge behandeling op 11 februari 2021, waar partijen, bijgestaan door hun advocaten zijn verschenen. Partijen hebben hun standpunten toegelicht, waarbij
  • bij e-mailbericht van 25 februari 2021 heeft de griffie van de rechtbank van het bureau mediation vernomen dat er geen mediationtraject is gestart, omdat een van de partijen geen mediation wenst,
  • op verzoek van partijen is de zaak vervolgens enige tijd aangehouden in afwachting van de uitkomst van onderhandelingen tussen partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] 2003 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Bij beschikking van rechtbank 's-Hertogenbosch van 25 maart 2005 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 20 april 2005 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de [naam gemeente] .
2.2.
Partijen hebben een echtscheidingsconvenant (hierna: het convenant) opgesteld, dat zij op 9 februari 2005 hebben ondertekend. In dit convenant is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
“(…)
Eigendom echtelijke woning
De eigendom van de echtelijke woning wordt toebedeeld aan de vrouw, onder de verplichting om:
  • de aan de woning verbonden hypothecaire geldleningen en sommenverzekeringen op zich te nemen en de man te laten ontslaan uit zijn hoofdelijke verbondenheid.
  • De kosten die samenhangen met de verkrijging van de eigendom en de overname van de hypothecaire geldleningen en sommenverzekeringen op zich te nemen.
Deoverdrachtvan het eigendom vindt uiterlijk binnen twee maanden na inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand plaats, tenzij partijen een latere datum overeenkomen.
Verkoop echtelijke woning
De woning te [plaats] aan [het adres] , wordt door de vrouw verkocht en overgedragen aan de eerste belangstellende die naar het oordeel van de vrouw dan wel de makelaar van de vrouw een acceptabel bod uitbrengt. De opbrengst wordt aangewend om alle kosten van verkoop en overdracht te voldoen en alle aangegane geldleningen af te lossen. Partijen begroten de helft van de overwaarde op € 80.000,--. Het voornoemde bedrag wordt na verkoop van de woning aan de man vergoed. Het bedrag zal bij waarde vermeerdering of waarde vermindering niet worden aangepast. De verkoop en de betaling van de overwaarde aan de man, zal uiterlijk in 2015 plaatsvinden. Bij vooroverlijden van de man zal er geen verrekening van de overwaarde plaats vinden.
(…)”
2.3.
In juni 2005 is een notariële akte van verdeling registergoed in concept opgesteld. Hierin staat - onder meer en voor zover van belang - het volgende vermeld:
“(…)”
VERDELING, OVERBEDELING
De deelgenoten delen toe als hierna omschreven.
Aan de deelgenote sub 1, genoemde mevrouw[gedaagde], wordt toegedeeld, geleverd en in eigendom aangenomen:
1. het woonhuis met verdere opstallen, erf, tuin en grasland, gelegen aan [het adres] , [plaats] , kadastraal bekend[naam gemeente] , sectie [1], groot vijftien are en twintig centiare;
2. het perceel grasland, gelegen aan [het adres] te [woonplaats] , kadastraal bekend[naam gemeente] , sectie [2], groot zevenentwintig are.
onder de verplichting voor haar:
om voor haar rekening te nemen en als haar eigen schuld te voldoen en om de deelgenoot sub 2 voor alle aanspraken deswege te vrijwaren, alle verplichtingen, waaronder de betaling van renten, verbonden aan de voormelde hypothecaire schulden, per de dag van verdeling pro resto tussen de deelgenoten vastgesteld op driehonderd en zeventienduizend euro (€.317.000,00), aan de naamloze vennootschap ING Bank N.V.
(…)
ECHTSCHEIDINGSCONVENANT
De comparanten verklaren dat de deelgenoten in het kader van de echtscheidingsprocedure afspraken hebben gemaakt, welke zijn vastgelegd in een door de deelgenoten ondertekend aan deze akte gehecht echtscheidingsconvenant, gedateerd negen februari tweeduizend en vijf, welke afspraken ten deze van volle kracht en waarde blijven.
In gemeld echtscheidingsconvenant staat het navolgende vermeld, woordelijk luidend:
“De woning te [plaats] aan [het adres] , wordt door de vrouw verkocht en overgedragen aan de eerste belangstellende die naar het oordeel van de vrouw dan wel de makelaar van de vrouw een acceptabel bod uitbrengt. De opbrengst wordt aangewend om alle kosten van verkoop en overdracht te voldoen en alle aangegane geldleningen af te lossen. Partijen begroten de helft van de overwaarde op € 80.000,--. Het voornoemde bedrag wordt na verkoop van de woning aan de man vergoed. Het bedrag zal bij waarde vermeerdering of waarde vermindering niet worden aangepast. De verkoop en de betaling van de overwaarde aan de man, zal uiterlijk in 2015 plaatsvinden. Bij vooroverlijden van de man zal er geen verrekening van de overwaarde plaats vinden.”
(…)”
2.4.
Bij brief van 14 maart 2015 heeft de man - kort gezegd - de vrouw verzocht om het bedrag van € 80.000,-- voor 21 april 2015 aan hem over te maken. Daarop heeft de vrouw de man in kennis gesteld van de door haar opgestelde declaratie van in totaal € 102.777,09 d.d. 7 november 2015 [1] .
2.5.
Bij brief van 9 mei 2016 is de vrouw namens de man verzocht dan wel gesommeerd om uiterlijk op 23 mei 2016 het bedrag van € 80.000,-- te voldoen. Daarnaast heeft de man aanspraak gemaakt op de wettelijke rente over het bedrag van € 80.000,-- en de buitengerechtelijke incassokosten vanaf die datum.
2.6.
Bij brief van 13 mei 2019 is de vrouw namens de man nogmaals verzocht dan wel gesommeerd om een bedrag van € 87.160,12 (hoofdsom van € 80.000,-- vermeerderd met de wettelijke rente tot en met 28 mei 2019 en de buitengerechtelijke incassokosten) uiterlijk op 28 mei 2019 te voldoen aan de man.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert samengevat weergegeven -:
primair:
I. de vrouw te veroordelen om aan de man te voldoen een bedrag van € 85.526,65, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2019, althans met ingang van de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening, en te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 1.630,27, subsidiair een bedrag van € 80.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2016, althans 23 mei 2016, althans 28 mei 2019, tot aan de dag der algehele voldoening, en te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.575,--;
subsidiair:
II. het echtscheidingsconvenant als volgt te wijzigen: onder het kopje “Verkoop echtelijke woning” de zin “de verkoop en de betaling van de overwaarde aan de man, zal uiterlijk in 2015 plaatsvinden” te wijzigen in "De betaling van de overwaarde aan de man, zal uiterlijk in 2015, subsidiair binnen twee maanden na wijziging van deze bepaling, plaatsvinden ongeacht een al dan niet gerealiseerde verkoop van de woning.";
meer subsidiair:
III. aan de man wegens zijn onderbedeling ten laste van de vrouw wegens haar overbedeling een bedrag van € 80.000,-- toe te delen met bepaling dat de vrouw dit bedrag binnen twee maanden na het in dezen te wijzen vonnis aan de man zal voldoen,
dit alles met veroordeling van de vrouw in de kosten van dit geding.
3.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Procedureel

4.1.
Van de zijde van de man is bezwaar gemaakt tegen de op 1 februari 2021 van de zijde van de vrouw overgelegde producties 5 tot en met 8. De man heeft zich op het standpunt gesteld dat deze producties in feite “verkapte” conclusies of akten zijn van de vrouw en de dochters van partijen. Door de advocaat van de vrouw is tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat deze producties op verzoek van de vrouw zijn overgelegd.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de overgelegde producties 6 en 7 niet zijn aan te merken als producties maar als processtukken. Een processtuk is immers ieder stuk van een partij waarin het standpunt van die partij naar voren wordt gebracht. De vrouw brengt in deze stukken haar standpunt naar voren en onderbouwt dat met stukken. De rechtbank is van oordeel dat dat in deze stand van de procedure niet meer kan worden geaccepteerd en in strijd is met de eisen van de goede procesorde. Deze stukken zullen dan ook niet bij de inhoudelijke beoordeling worden betrokken. De overgelegde producties 5 en 8, inhoudende verklaringen van de dochters van partijen, zijn in zoverre niet als processtukken te beschouwen, nu zij niet partij zijn in de onderhavige procedure. Deze producties zullen derhalve niet buiten beschouwing worden gelaten.
Inhoudelijk
4.3.
Het geschil van partijen gaat over de afwikkeling van dat wat partijen zijn overeengekomen in het echtscheidingsconvenant.
4.4.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat, anders dan van de zijde van de vrouw is aangevoerd, niet kan worden geconcludeerd dat de man in de conclusie van repliek de grondslag van het primair gevorderde in de dagvaarding heeft verlaten. De woorden
“voor zover”en
“quod non”in de in de conclusie van repliek opgenomen passage “
Voor zover de betaling gekoppeld zou zijn aan - quod non - de verkoop van de woning, welke verplichting gedaagde niet binnen de gestelde termijn is nagekomen, waardoor zij in verzuim is, lijdt eiser dientengevolge schade ten bedrage van de hoofdsom van € 80.000,00.”duiden er reeds op dat het geen primaire stelling/grondslag betreft.
4.5.
De man stelt zich - samengevat weergegeven - primair op het standpunt dat de vrouw haar betalingsverplichtingen voortvloeiende uit het echtscheidingsconvenant niet is nagekomen, omdat zij het bedrag van € 80.000,-- niet uiterlijk in 2015 aan hem heeft voldaan. Daarom maakt hij aanspraak op dit bedrag vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Volgens de man is de van belang zijnde passage in het echtscheidingsconvenant niet als een geheel geformuleerd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de verkoop en de betaling. De verkoop is apart genoemd en de betaling is apart genoemd zonder een accent op het woord “en”.
4.6.
De vrouw voert hiertegen verweer en stelt - kort gezegd - het volgende. Gelet op het echtscheidingsconvenantt zijn partijen uitdrukkelijk overeengekomen dat de vrouw eerst na de verkoop van de woning een bedrag van € 80.000,-- aan de man dient te voldoen. Verkoop en betaling zijn als één geheel geformuleerd. Er wordt, anders dan de man stelt, geen onderscheid gemaakt tussen verkoop en betaling. Door de problemen op de woningmarkt lukte het niet om tot verkoop van de woning over te gaan. Om deze reden zijn partijen tot de betreffende omschrijving gekomen met de bedoeling dat betaling zou worden gekoppeld aan de verkoop van de woning. Zonder verkoop van de woning kan de vrouw het bedrag van
€ 80.000,-- (in hoofdsom) niet betalen. Volgens de vrouw zou in 2015 een start worden gemaakt met verkoop van de woning, zodat er, tot het moment dat de man de leeftijd van
65 jaar zou bereiken (ten tijde van de opstelling van het echtscheidingsconvenant de pensioengerechtigde leeftijd) ongeveer drie jaar zouden zijn om een en ander te realiseren. De vrouw zou alsdan, indien de man het convenant en het ouderschapsplan op juiste wijze zou zijn nagekomen normaliter in staat zijn geweest om de man het bedrag te voldoen. De man is echter op dit punt in gebreke gebleven.
De vrouw meent dat het Haviltex-criterium niet van toepassing is nu de betreffende contractsbepaling niet vaag is, noch onduidelijk of voor meerdere uitleg vatbaar. De man heeft ook niet om nakoming verzocht ter zake de verkoop van de woning.
4.7.
De rechtsverhouding tussen partijen wordt beheerst door de eisen van redelijkheid en billijkheid. Het betreft een geschil over de verdeling van een gemeenschap waarover partijen nadere afspraken hebben gemaakt en waarin zij een notariële akte hebben laten opmaken. De rechtbank gaat er van uit dat de in concept overgelegde akte definitief is geworden nu de man onbetwist heeft gesteld dat hij medewerking heeft verleend aan de verdeling van onder meer de voormalige echtelijke woning.
4.8.
De rechtbank stelt vast dat de man zijn primaire vordering baseert op afspraken die zijn neergelegd in het echtscheidingsconvenant en die zijn overgenomen in de genoemde akte. Hij stelt dat de vrouw het convenant niet nakomt en de vrouw voert hiertegen verweer. Het geschil van partijen is daarmee gelegen in de uitleg van het echtscheidingsconvenant.
4.9.
Volgens vaste rechtspraak dient de uitleg van een overeenkomst te geschieden aan de hand van de zogeheten Haviltex-maatstaf [2] . Hierbij komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijze aan de bepalingen in de overeenkomst mochten toekennen en aan hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. De Haviltex-maatstaf brengt mee dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract, maar de taalkundige betekenis is bij de uitleg van dat geschrift vaak wel van groot belang. Ook komt gewicht toe aan hetgeen in het kader van de voorlichting aan partijen is meegedeeld omtrent de inhoud en strekking van de bepalingen in de overeenkomst.
4.10.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de tekst onder de kop “Verkoop echtelijke woning” in het echtscheidingsconvenant geen grond om aan te nemen dat de betaling van het bedrag van € 80.000,-- door de vrouw aan de man in uiterlijk 2015 op dat moment nog gekoppeld is aan de verkoop van de woning. Voordat de uiterste termijn waarop de verkoop van de woning en de betaling van het bedrag van € 80.000,-- moest plaatsvinden was verstreken, moet het er voor worden gehouden dat de betaling van (de helft van) de overwaarde pas dient te geschieden nadat de woning is verkocht. Er wordt echter expliciet vermeld dat de verkoop en de betaling van de overwaarde uiterlijk in 2015 zal plaatsvinden. Beide onderdelen worden apart vermeld. Zou de koppeling op dat moment blijven bestaan, zoals de vrouw stelt, dan zou dat betekenen dat de vrouw in feite wordt beloond voor stilzitten en zou het opnemen van een uiterste termijn voor de betaling van het bedrag van € 80.000,-- ook zinledig zijn. Door de woning niet te verkopen, zou de vrouw kunnen bewerkstelligen dat zij het bedrag van € 80.000,-- niet aan de man hoeft te voldoen. Daarnaast hebben partijen het door de vrouw aan de man te betalen bedrag vastgesteld op
€ 80.000,-- en het niet gekoppeld aan de verkoopopbrengst van de woning, hetgeen er ook op duidt dat de verkoop van de woning en de betaling van het bedrag van € 80.000,-- niet onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Tussen partijen is niet in geschil dat het hun bedoeling is geweest om de vrouw ruim de tijd te geven om de woning over te nemen dan wel te verkopen. Voor zover de vrouw heeft betoogd dat partijen de bedoeling hadden dat er in 2015 een start zou worden gemaakt met de verkoop van de woning en dat de vrouw dan, gelet op het feit dat de man in 2018 de leeftijd van 65 zou bereiken, ongeveer drie jaar de tijd zou hebben om een en ander te realiseren, volgt deze bedoeling niet uit de bewoordingen van het echtscheidingsconvenant. Daarin is immers expliciet vermeld dat de verkoop van de woning en de betaling van de overwaarde aan de man uiterlijk in 2015 zal plaatsvinden. De vrouw heeft in het licht hiervan ook geen dan wel onvoldoende (andere) aanknopingspunten verstrekt om te kunnen vaststellen dat de door haar bepleite uitleg een vertaling is van de bedoeling van partijen. Verder is niet (voldoende) gesteld of gebleken dat partijen nog hebben gesproken over een andere bedoeling van de desbetreffende passage in het echtscheidingsconvenant.
Dit geldt te meer nu dit deel van het echtscheidingsconvenant in de notariële akte verdeling registergoed is overgenomen onder de uitdrukkelijke bepaling dat deze afspraken ten deze van volle kracht en waarde blijven.
4.11.
De omstandigheid dat de vrouw, naar zij stelt, het bedrag van € 80.000,-- niet aan de man kan voldoen zonder de woning te verkopen, leidt de rechtbank op zichzelf niet tot een andere conclusie. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat er inmiddels ruim zestien jaren zijn verstreken nadat partijen het echtscheidingsconvenant hebben ondertekend en de woning is nog niet verkocht. De vrouw heeft weliswaar gesteld dat er diverse pogingen zijn ondernomen om de woning te verkopen, maar dit heeft zij, zoals ook tijdens de mondelinge behandeling van de zijde van de man naar voren is gebracht, op geen enkele wijze onderbouwd. Het had op haar weg gelegen om in dat verband bijvoorbeeld (een) verklaring(en) van (een) makelaar(s) over te leggen waaruit blijkt dat de woning na het ondertekenen van het echtscheidingsconvenant op verschillende momenten - zonder resultaat - in de verkoop heeft gestaan. Daarnaast is niet (onderbouwd) gesteld of gebleken dat de vrouw omstreeks 2015 en nadien pogingen heeft ondernomen om in contact te komen met de man om de door haar gestelde situatie omtrent de (mislukte) pogingen om de woning te verkopen en de betaling van de helft van de (afgesproken) overwaarde te bespreken en mogelijk hierover onderling nadere afspraken te maken. Voor zover de vrouw in dit verband heeft aangevoerd dat de man onvindbaar was, kan haar dat niet baten. Door de man is dit betwist en uit de overgelegde stukken blijkt dat de man in ieder geval in zijn brief van
14 maart 2015 een (post)adres vermeldt. Daarnaast heeft de vrouw de man wel in kennis kunnen stellen van de eerdergenoemde declaratie d.d. 7 november 2015. Daaruit blijkt dat zij hem kon bereiken.
4.12.
Met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, ligt de primaire vordering van de man in beginsel voor toewijzing gereed, zij het dat de rechtbank een termijn aan de betaling zal verbinden. Vastgesteld dient te worden dat de overeenkomst op dit moment al zestien jaar oud is, dat partijen in de periode omstreeks 2015 en na 1 januari 2016 niet bepaald op een coöperatieve wijze hebben samengewerkt en dat de man de stelling van de vrouw dat zij het bedrag van € 80.000,-- niet kan voldoen zonder dat de woning wordt verkocht, niet (voldoende) heeft betwist. In het licht van het bepaalde in artikel 3:166 lid 3 juncto artikel 6:2 BW acht de rechtbank het dan ook redelijk en billijk om de vrouw (nog) eenmalig een termijn van vier maanden te geven om het bedrag van € 80.000,-- vermeerderd met de wettelijke rente aan de man te voldoen. De ingangsdatum van de wettelijke rente zal de rechtbank bepalen op 23 mei 2016, gelet op de inhoud van de brief van 9 mei 2016, waarin de man de vrouw de heeft gesommeerd om te betalen en waarbij de man aanspraak heeft gemaakt op de wettelijke rente vanaf die datum. Het ter zake meergevorderde zal worden afgewezen.
4.13.
De man maakt verder aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu de door de man aan de vrouw verstuurde aanmaningen niet voldoen aan de vereisten van artikel 6:96 lid 6 BW. Zo is niet gebleken dat in de aanmaningen aan de vrouw een betalingstermijn van 14 dagen is gegeven, ingaande de dag na ontvangst daarvan, om de vordering te voldoen zonder dat de incassokosten verschuldigd worden.
4.14.
De vrouw beroept zich, voor het geval zij een bedrag verschuldigd is aan de man, op verrekening van haar schuld aan de man met een tegenvordering van € 102.707,--.
4.15.
Op grond van artikel 6:127 lid 2 BW heeft een schuldenaar de bevoegdheid tot verrekening wanneer hij een prestatie te vorderen heeft die beantwoordt aan zijn schuld jegens dezelfde wederpartij en hij bevoegd is zowel tot betaling van de schuld als tot het afdwingen van de betaling van de vordering. Ingevolge artikel 6:136 BW kan de rechter een vordering ondanks een beroep op verrekening toewijzen indien de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering overigens voor toewijzing vatbaar is.
4.16.
De man heeft het bestaan van de vordering van de vrouw gemotiveerd betwist. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de man is de rechtbank van oordeel dat de gegrondheid van het verrekeningsverweer van de vrouw niet op eenvoudige wijze is vast te stellen. Dit verweer wordt derhalve gepasseerd.
4.17.
Dit leidt tot de conclusie dat de primaire vordering van de man op na te melden wijze zal worden toegewezen.
4.18.
De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van het gebruikelijke uitgangspunt om bij gewezen echtgenoten te bepalen dat partijen belast blijven met de eigen proceskosten.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt de vrouw om binnen vier maanden na betekening van dit vonnis aan de man een bedrag van € 80.000,-- te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst af het meer over anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Smedes en in het openbaar uitgesproken op
22 september 2021. [3]

Voetnoten

3.type: