Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
- het tussenvonnis van 4 november 2020,
- de aanvullende producties van de zijde van de vrouw,
- de, vanwege de maatregelen in verband met het Corona-virus, via een video-verbinding gehouden mondelinge behandeling op 11 februari 2021, waar partijen, bijgestaan door hun advocaten zijn verschenen. Partijen hebben hun standpunten toegelicht, waarbij
- bij e-mailbericht van 25 februari 2021 heeft de griffie van de rechtbank van het bureau mediation vernomen dat er geen mediationtraject is gestart, omdat een van de partijen geen mediation wenst,
- op verzoek van partijen is de zaak vervolgens enige tijd aangehouden in afwachting van de uitkomst van onderhandelingen tussen partijen.
2.De feiten
- de aan de woning verbonden hypothecaire geldleningen en sommenverzekeringen op zich te nemen en de man te laten ontslaan uit zijn hoofdelijke verbondenheid.
- De kosten die samenhangen met de verkrijging van de eigendom en de overname van de hypothecaire geldleningen en sommenverzekeringen op zich te nemen.
3.Het geschil
4.De beoordeling
Procedureel
“voor zover”en
“quod non”in de in de conclusie van repliek opgenomen passage “
Voor zover de betaling gekoppeld zou zijn aan - quod non - de verkoop van de woning, welke verplichting gedaagde niet binnen de gestelde termijn is nagekomen, waardoor zij in verzuim is, lijdt eiser dientengevolge schade ten bedrage van de hoofdsom van € 80.000,00.”duiden er reeds op dat het geen primaire stelling/grondslag betreft.
€ 80.000,-- (in hoofdsom) niet betalen. Volgens de vrouw zou in 2015 een start worden gemaakt met verkoop van de woning, zodat er, tot het moment dat de man de leeftijd van
65 jaar zou bereiken (ten tijde van de opstelling van het echtscheidingsconvenant de pensioengerechtigde leeftijd) ongeveer drie jaar zouden zijn om een en ander te realiseren. De vrouw zou alsdan, indien de man het convenant en het ouderschapsplan op juiste wijze zou zijn nagekomen normaliter in staat zijn geweest om de man het bedrag te voldoen. De man is echter op dit punt in gebreke gebleven.
€ 80.000,-- en het niet gekoppeld aan de verkoopopbrengst van de woning, hetgeen er ook op duidt dat de verkoop van de woning en de betaling van het bedrag van € 80.000,-- niet onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Tussen partijen is niet in geschil dat het hun bedoeling is geweest om de vrouw ruim de tijd te geven om de woning over te nemen dan wel te verkopen. Voor zover de vrouw heeft betoogd dat partijen de bedoeling hadden dat er in 2015 een start zou worden gemaakt met de verkoop van de woning en dat de vrouw dan, gelet op het feit dat de man in 2018 de leeftijd van 65 zou bereiken, ongeveer drie jaar de tijd zou hebben om een en ander te realiseren, volgt deze bedoeling niet uit de bewoordingen van het echtscheidingsconvenant. Daarin is immers expliciet vermeld dat de verkoop van de woning en de betaling van de overwaarde aan de man uiterlijk in 2015 zal plaatsvinden. De vrouw heeft in het licht hiervan ook geen dan wel onvoldoende (andere) aanknopingspunten verstrekt om te kunnen vaststellen dat de door haar bepleite uitleg een vertaling is van de bedoeling van partijen. Verder is niet (voldoende) gesteld of gebleken dat partijen nog hebben gesproken over een andere bedoeling van de desbetreffende passage in het echtscheidingsconvenant.
14 maart 2015 een (post)adres vermeldt. Daarnaast heeft de vrouw de man wel in kennis kunnen stellen van de eerdergenoemde declaratie d.d. 7 november 2015. Daaruit blijkt dat zij hem kon bereiken.