ECLI:NL:RBOVE:2021:3709

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 oktober 2021
Publicatiedatum
4 oktober 2021
Zaaknummer
AWB_20 _1532
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewetuitkering en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 4 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van haar Ziektewetuitkering per 16 februari 2020. Eiseres, die sinds 19 november 2018 een Ziektewetuitkering ontving na uitval door lichamelijke en psychische klachten, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV om haar uitkering te beëindigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV in de bezwaarfase geen spreekuurcontact heeft gehad met eiseres, wat in strijd is met de vereiste zorgvuldigheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft pas in de beroepsfase een schriftelijke motivering gegeven voor het ontbreken van dit contact, wat volgens de rechtbank onvoldoende is. De rechtbank oordeelt dat de medische heroverweging niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en verklaart het beroep van eiseres gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd en het UWV moet binnen zes weken een nieuw besluit nemen op het bezwaar van eiseres. Tevens wordt het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/1532

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. C.C.M. Peper,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Ziektewet (ZW) vanaf 16 februari 2020 beëindigd.
Bij besluit van 1 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2021.
Eiseres is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde en haar partner.
Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank ontleent aan het dossier de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres was vanaf 18 juni 2018 werkzaam als magazijnmedewerker bij [naam vennootschap] B.V. Zij is op 15 november 2018, als gevolg van een eerder in 2018 plaatsgevonden auto-ongeval, uitgevallen wegens lichamelijke en psychische klachten. Het dienstverband is per die datum tevens beëindigd. Vanaf 19 november 2018 ontving eiseres een ZW-uitkering.
In het kader van een zogenoemde eerstejaars ZW-beoordeling is verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek verricht. Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals hiervoor onder “Procesverloop” uiteen is gezet.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder het standpunt ten grondslag gelegd dat eiseres per 14 november 2019 meer dan 65% kan verdienen van het door haar laatstverdiende loon voordat zij ziek werd.
3. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden. Gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1491) heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte afgezien van een spreekuurcontact. Daar komt bij dat het lichamelijk onderzoek
dat door de primaire arts is uitgevoerd, erg summier is geweest en dat eiseres het gesprek
met deze arts als zeer onprettig heeft ervaren.
Verder zijn de klachten en beperkingen van eiseres onderschat en hadden er meer beperkingen opgenomen moeten worden in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Verwezen is naar het medisch advies dat door Achmea in een letselschadekwestie is opgemaakt. Vanwege de discrepantie tussen het standpunt van eiseres en die van verweerder zou eiseres graag zien dat een onafhankelijke deskundige wordt benoemd. Eiseres heeft zich tenslotte op het standpunt gesteld dat de door de arbeidsdeskundige geduide functies niet geschikt zijn voor haar.
In reactie op de door eiseres ingebrachte medische stukken heeft verweerder een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, gedateerd 7 december 2020, ingebracht. Verweerder heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding bestaat om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
Verweerder heeft vervolgens, vanwege de eerder genoemde uitspraak van de CRvB van
23 juni 2021, bij brief van 27 augustus 2021 een rapport ingebracht van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, gedateerd 25 augustus 2021. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in dit rapport een onderbouwing gegeven voor waarom hij een spreekuurcontact met eiseres niet nodig heeft gevonden.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Het geding spitst zich toe op de vraag of het medisch onderzoek door verweerder
in deze zaak met de vereiste zorgvuldigheid is verricht. Niet in geschil is dat de arts, die
de primaire medische beoordeling heeft verricht, ten tijde van die beoordeling niet als verzekeringsarts geregistreerd stond. Het primaire verzekeringsgeneeskundige rapport
van 13 december 2019 is door een verzekeringsarts beoordeeld en akkoord bevonden. Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de fase van bezwaar volstaan
met dossieronderzoek.
4.2
In de eerder genoemde uitspraak van 23 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1491) heeft de CRvB overwogen dat in situaties als de onderhavige, waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangs-punt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
4.3
De rechtbank stelt vast dat verzekeringsarts bezwaar en beroep pas in de beroepsfase, vlak voor de zitting, een schriftelijke motivering heeft gegeven waarom een spreekuurcontact met eiseres achterwege is gebleven. In beginsel moet die afweging kenbaar gemotiveerd worden gemaakt bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling in de bezwaarfase.
Deze motivering is toen echter achterwege gebleven. De motivering die nu achteraf in de beroepsfase wordt gegeven volstaat niet. De rechtbank weegt daarbij mee dat eiseres zowel in bezwaar als in beroep heeft aangegeven veel moeite te hebben gehad met de beoordeling door en de rapportage van de primaire arts. Gelet daarbij op het medisch dossier en de (medische) informatie die door eiseres zijn ingebracht, was een spreekuurcontact met de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangewezen en had niet achterwege gelaten mogen worden. De rechtbank komt aldus tot de conclusie dat de medische heroverweging door
de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
4.4
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder moet, met in achtneming van wat hiervoor is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar nemen.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor
de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,-- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,-- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van mr. B.E. Martini, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.