ECLI:NL:RBOVE:2021:3745

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
84.279335.20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van werkgever bij dodelijk ongeval met een vorkheftruck door een minderjarige werknemer

Op 7 oktober 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een bedrijf dat verantwoordelijk was voor het dodelijke ongeval van een 15-jarige jongen, die om het leven kwam tijdens het werken met een vorkheftruck. De rechtbank oordeelde dat het bedrijf de Arbeidstijdenwet had overtreden door een minderjarige werknemer arbeid te laten verrichten die onacceptabele veiligheidsrisico's met zich meebracht. De jongen kwam op 26 februari 2020 om het leven bij een ongeval, waarbij hij met de vorkheftruck aan het werk was. De rechtbank stelde vast dat de werkgever zijn zorgplicht had geschonden door de jongen op de heftruck te laten rijden, ondanks de risico's die dit met zich meebracht.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. S. Buist, gevolgd en het bedrijf veroordeeld tot een geldboete van 40.000 euro, waarvan 20.000 euro voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan en de bedrijfsomstandigheden van de verdachte. Het bedrijf had in het verleden geen strafbare feiten gepleegd en had na het ongeval maatregelen genomen om de veiligheid op de werkplek te verbeteren. De rechtbank concludeerde dat, hoewel het ongeval niet opzettelijk was veroorzaakt, de werkgever verantwoordelijk was voor de gevolgen van zijn nalatigheid.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van werkgevers om de veiligheid van hun werknemers, en in het bijzonder van minderjarigen, te waarborgen. De rechtbank heeft de wettelijke voorschriften toegepast, waaronder de Arbeidstijdenwet, en heeft vastgesteld dat het bewezen verklaarde feit strafbaar is. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.279335.20 (P)
Datum vonnis: 7 oktober 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdacht bedrijf] B.V.,
gevestigd te [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 september 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Buist en van wat door de vertegenwoordiger van verdachte, [vertegenwoordiger van verdachte] , en de raadsman van verdachte, mr. H.S. Bugter, advocaat in Nijmegen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte een kind arbeid heeft laten verrichten, terwijl het kind bij het verrichten van die arbeid is komen te overlijden.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
verdachte op of omstreeks 26 februari 2020, te of bij Dodewaard, in de gemeente Neder-Betuwe, als verantwoordelijke persoon, te weten als werkgever, al dan niet opzettelijk er niet voor heeft gezorgd dat een kind, te weten [slachtoffer] , geen arbeid heeft verricht, bestaande die arbeid van / door die [slachtoffer] uit het rijden met een vorkheftruck (waarmee lasten werden verplaatst), waaraan onacceptabele veiligheidsrisico's voor een kind of zijn omgeving waren verbonden, aangezien die arbeid werd verricht met een vorkheftruck, zijnde een mechanisch arbeidsmiddel / mobiel arbeidsmiddel met eigen aandrijving waarbij aanrijdgevaar van / met personen en/of van / met obstakels en/of kantelen van die vorkheftruck bestond, bij welke door die [slachtoffer] verrichtte arbeid die [slachtoffer] een ongeval overkwam die zijn dood ten gevolge had en/of terwijl redelijkerwijs te verwachten was, dat het hiervoor genoemde gevolg aan het verrichten van die arbeid was verbonden.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens de raadsman geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] .
  • een proces-verbaal Arbeidstijdenwet, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] (niet gedateerd), doch blijkens het Aanvullend proces-verbaal Arbeidstijdenwet, opgemaakt op 19 oktober 2020 door verbalisant [verbalisant] , is dat proces-verbaal afgesloten op 28 juli 2020;
  • het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 23 september 2021, voor zover bevattend de bekennende verklaring afgelegd door de vertegenwoordiger van verdachte.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
verdachte op 26 februari 2020, te Dodewaard, in de gemeente Neder-Betuwe, als verantwoordelijke persoon, te weten als werkgever, opzettelijk er niet voor heeft gezorgd dat een kind, te weten [slachtoffer] , geen arbeid heeft verricht, bestaande die arbeid van die [slachtoffer] uit het rijden met een vorkheftruck (waarmee lasten werden verplaatst), waaraan onacceptabele veiligheidsrisico's voor een kind of zijn omgeving waren verbonden, aangezien die arbeid werd verricht met een vorkheftruck, zijnde een mechanisch arbeidsmiddel / mobiel arbeidsmiddel met eigen aandrijving waarbij aanrijdgevaar van / met personen en/of van / met obstakels en/of kantelen van die vorkheftruck bestond, bij welke door die [slachtoffer] verrichte arbeid die [slachtoffer] een ongeval overkwam die zijn dood ten gevolge had.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
het niet naleven van artikel 3:2, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet, terwijl een kind bij het verrichten van arbeid een ongeval overkomt dat de dood ten gevolge heeft, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een geldboete van € 40.000,-, waarvan € 20.000,- voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de bedrijfsomstandigheden van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Op 26 februari 2020 is [slachtoffer] , een vijftienjarige werknemer van verdachte, bij een ongeval met een vorkheftruck, om het leven gekomen. Hoezeer ook verdachte dit ongeval niet heeft gewild, zoals de vertegenwoordiger van verdachte en ook de vader van [slachtoffer] ter terechtzitting hebben verklaard, verdachte is als werkgever voor dit ernstige, onomkeerbare gevolg verantwoordelijk. De Arbeidstijdenwet en bijbehorende regelgeving beogen dit soort ongevallen op de werkvloer te voorkomen. Verdachte heeft de Arbeidstijdenwet overtreden en heeft zich niet gehouden aan bepalingen omtrent de veiligheid van haar werknemers. De veiligheidsrisico’s behorend bij het besturen van een (vork)heftruck door een kind in de zin van genoemde wet zijn voor en ten tijde van het ongeval in het geheel niet door verdachte onderkend, waardoor zij de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden. Dat rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank heeft gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 mei 2021 van verdachte, waaruit blijkt dat zij in het verleden niet eerder is veroordeeld voor het plegen van enig strafbaar feit.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met het gegeven dat namens verdachte ter terechtzitting is verklaard dat zij volledig verantwoordelijk is voor dit ongeval en de gevolgen daarvan zal dragen en dat namens haar aannemelijk is gemaakt dat sinds het ongeval nadrukkelijk aandacht wordt besteed aan veiligheid op de werkplek en toezicht wordt gehouden op naleving van de desbetreffende voorschriften..
Al het voorgaande in aanmerking nemende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste straf passend en geboden is. De rechtbank legt aan verdachte een geldboete van € 40.000,- op, waarvan € 20.000,- voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 51 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en de artikel 3:2 en 11:3 van de Arbeidstijdenwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
het niet naleven van artikel 3:2, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet, terwijl een kind bij het verrichten van arbeid een ongeval overkomt dat de dood ten gevolge heeft, opzettelijk begaan door een rechtspersoon;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot betaling van
een geldboete van € 40.000,- (veertigduizend euro);
- bepaalt dat een gedeelte van deze geldboete groot
€ 20.000,- (twintigduizend euro) niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat veroordeelde zich voor het einde van een
proeftijd van twee jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, voorzitter, mr. M.B. Werkhoven en mr. H. Manuel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Koning, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2021.
Mrs. Orriëns-Schipper, Manuel en Koning zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van het Ministerie van Sociale Zaken, Inspectie SZW, zaaknummer 2003964. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.