ECLI:NL:RBOVE:2021:3757

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
8 oktober 2021
Zaaknummer
08.155438.20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing en mishandeling van een failliete kozijnenhandelaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 7 oktober 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee mannen uit Almelo, die verdacht werden van afpersing en mishandeling van een failliete kozijnenhandelaar. De verdachten, een 56-jarige en een 38-jarige man, waren betrokken bij een incident op 12 juni 2020, waarbij zij het slachtoffer in een bestelauto hebben gedwongen om hen te vertellen waar zijn aanbetaling van 3.000 euro voor nooit geleverde kozijnen was gebleven. Tijdens de rit bedreigden zij het slachtoffer en mishandelden hem door hem twee keer in het gezicht te slaan. De rechtbank oordeelde dat, hoewel het slachtoffer mogelijk zelf fouten had gemaakt, dit geen excuus was voor het gedrag van de verdachten. De rechtbank sprak de verdachten vrij van de beschuldiging van wederrechtelijke vrijheidsberoving, maar oordeelde dat er wel sprake was van poging tot afpersing en mishandeling. De verdachten werden veroordeeld tot een taakstraf van 150 uur, met vervangende hechtenis van 75 dagen bij niet-nakoming. De rechtbank benadrukte dat het handelen van de verdachten een ontoelaatbare inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer vormde en dat zij het recht op onacceptabele wijze in eigen hand hadden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.155438.20 (P)
Datum vonnis: 7 oktober 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1965 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 september 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Leusink - Van Dijk en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. J. Klomp, advocaat in Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 23 september 2021, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 12 juni 2020, al dan niet samen met anderen, [slachtoffer] :
feit 1:van zijn vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, al dan niet om die [slachtoffer] te dwingen om € 3.000,- te betalen, dan wel met geweld of bedreiging met geweld heeft geprobeerd [slachtoffer] te dwingen om € 3.000,-- te betalen;
feit 2:met geweld en/of bedreiging met geweld van zijn telefoon heeft beroofd dan wel heeft gedwongen om zijn telefoon af te geven;
en
feit 3: heeft mishandeld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 12 juni 2020 te Almelo en/of te Abt Delden en/of Deldenbroek, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
[slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden,
- die [slachtoffer] te dwingen in de auto (bestelauto) te stappen en/of
- met die [slachtoffer] in die auto (bestelauto) is gaan rijden en/of (vervolgens)
- met die [slachtoffer] in de richting van een bos is gaan rijden en/of
- ( vervolgens) in een bos is gestopt en/of
- die [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd " we gaan een gat voor je graven"
met het oogmerk een ander, te weten die [slachtoffer] en/of een ander, te dwingen
iets te doen of niet te doen, te weten:
- aan te geven waar 3000 euro is gebleven en/of
- aan te geven of [slachtoffer] die 3000 euro kan terug betalen en/of
- die 3000 euro door familie betaald kan worden en/of
- zijn pincode van zijn telefoon af te geven;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 juni 2020 te Almelo en/of te Amt Delden en/of Deldenbroek,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door die [slachtoffer] dwingen in een auto (bestelauto) te stappen en/of (vervolgens) met die [slachtoffer] in de richting van een bos is gaan rijden en/of (vervolgens) in een bos is gestopt en/of (vervolgens) die [slachtoffer] bij een bushalte heeft achtergelaten;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 12 juni 2020 te Almelo en/of te Ambt Delden en/of Deldenbroek,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, [slachtoffer] door geweld of bedreiging met geweld te dwingen tot de afgifte van 3000 euro, althans enig geldbedrag, die [slachtoffer]
- heeft/hebben gedwongen in een voertuig plaats te nemen
- met die [slachtoffer] in een voertuig is/zijn gaan rondrijden
- die [slachtoffer] heeft/hebben toegevoegd dat hij 3000 moest betalen en/of “je moet nu het geld regelen” en/of “pak dat touw” en/of “je moet betalen anders steek ik je huis in de brand” en/of
- met die [slachtoffer] naar een afgelegen (bos)perceel is/zijn gereden en/of (aan het einde van die rit) tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd “ik geef je tot maandagavond de tijd” en/of
-die [slachtoffer] een vuistslag in het gezicht heeft/hebben gegeven,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2
hij op of omstreeks 12 juni 2020 te Almelo en/of Amt Delden en/of Deldenbroek, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een telefoon
(te weten een Huawei), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door [slachtoffer] tijdens een gijzeling gedwongen zijn telefoon af te geven en/of vervolgens zijn pincode van deze telefoon en/of de gegevens van internetbankieren af te geven;
subsidiair:
hij op of omstreeks 12 juni 2020 te Almelo en/of Ambt Delden en/of Deldenbroek, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, [slachtoffer] door geweld of bedreiging met geweld heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer] , die [slachtoffer] meermalen dreigend heeft/hebben toegesproken en /of een dreigende situatie voor die [slachtoffer] heeft/hebben laten bestaan en/of op dreigende toon heeft/hebben gezegd dat hij zijn telefoon moest afgeven.
3
hij op of omstreeks 12 juni 2020 te Almelo en/of te Amt Delden en/of Deldenbroek,
althans in Nederland,
[slachtoffer] heeft mishandeld door (met kracht) met gebalde vuist éénmaal,
althans meermalen op/tegen het gezicht van [slachtoffer] te slaan.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair en het onder 1 subsidiair, alsmede het onder 2 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte moet van die feiten worden vrijgesproken.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd van het onder 1 meer subsidiair,
2 subsidiair en het onder 3 ten laste gelegde, omdat die feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw van verdachte heeft - overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnota – bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Daartoe is door haar ten aanzien van het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde aangevoerd dat van wederrechtelijke vrijheidsberoving in de zin van artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) geen sprake is geweest nu aangever vrijwillig met verdachte is meegegaan. Ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde is aangevoerd dat het dossier, naast de verklaring van aangever, onvoldoende (steun)bewijs bevat dat sprake is geweest van geweld of bedreiging met geweld om te trachten aangever te dwingen tot afgifte van geld.
Daarnaast kunnen de aan verdachte verweten feitelijke handelingen niet leiden tot het oordeel dat dit feit door verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met anderen is gepleegd. Ten aanzien van het onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde is aangevoerd dat zich in het dossier geen (steun)bewijs bevindt dat geweld is gebruikt met het oogmerk om de mobiele telefoon van aangever weg te nemen dan wel om hem te dwingen die telefoon af te geven.
De raadsvrouw heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
In december 2019 heeft verdachte (voor of namens zijn dochter) kozijnen besteld bij het bedrijf waarvan aangever [slachtoffer] mede-eigenaar was. Voor de kozijnen is een aanbetaling gedaan van € 3.000,--. De kozijnen zijn niet geleverd, het bedrijf van [slachtoffer] is failliet verklaard en verdachte heeft de aanbetaling niet teruggekregen.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt, op basis van de inhoud van het dossier, hetgeen op de terechtzitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast. De voor de bewezenverklaring redengevende bewijsmiddelen zijn opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.
Op 12 juni 2020 heeft verdachte, volgens afspraak, [slachtoffer] bij zijn woning in Almelo opgehaald met een Volkswagen Transporter (hierna: de bestelauto). Verdachte werd vergezeld van een collega ( [getuige 2] ). [slachtoffer] is van zijn woning naar de bestelauto gelopen en is op de achterbank gaan zitten; de collega van verdachte ging naast hem zitten. Medeverdachte [medeverdachte] is meegegaan op de bijrijdersplaats naast verdachte en verdachte is met de bestelauto gaan rijden. Op enig moment zaten er dus vier mensen in de bestelauto, onder wie verdachte en aangever. De schoonzoon van verdachte reed in een andere auto achter de bestelauto aan.
Tijdens het rijden heeft verdachte tegen [slachtoffer] gezegd dat hij duidelijkheid wilde hebben over de kozijnen of dat hij anders het geld terug wilde. [slachtoffer] vertelde dat hij geen geld had om verdachte terug te betalen. Hierop is een heftige woordenwisseling ontstaan waarbij verdachte tegen [slachtoffer] heeft geschreeuwd. Ook medeverdachte [medeverdachte] heeft zich in de discussie gemengd en tegen [slachtoffer] gezegd dat hij kozijnen moest leveren of moest betalen. De discussie werd steeds heftiger. [slachtoffer] heeft zijn telefoon ontgrendeld en afgegeven, zodat op zijn bankrekening kon worden gekeken. Op enig moment heeft verdachte de bestelauto aan de kant gezet. Verdachte heeft [slachtoffer] een oplichter genoemd en hem twee keer met gebalde vuist op het gezicht geslagen. Door die klappen is een voortand van [slachtoffer] losgeraakt en was zijn mond bebloed.
Bij een bushalte is [slachtoffer] vervolgens uit de bestelauto gezet. Dit was in het buitengebied tussen Almelo en Ambt Delden. Verdachte heeft tegen [slachtoffer] gezegd dat hij tot aanstaande maandag de tijd kreeg om het geld terug te betalen. [slachtoffer] moest desnoods geld regelen via anderen. Zijn telefoon die hij eerder had afgegeven heeft hij niet teruggekregen.
Wederrechtelijke vrijheidsberoving
Feit 1 primair en 1 subsidiair
Van wederrechtelijke vrijheidsberoving (artikel 282 Sr) is (in elk geval) sprake wanneer iemand wordt gedwongen op een plaats te blijven waarvan of waaruit men zich niet op ieder gewenst ogenblik kan verwijderen of wanneer sprake is van een dreigende situatie waaraan men zich niet kan onttrekken.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden die op de zitting van
23 september 2021 niet ter discussie hebben gestaan, staat vast dat:
- verdachte en zijn medeverdachte(n) [slachtoffer] bij zijn woning hebben opgehaald,
- [slachtoffer] naar de bestelauto is gelopen,
- [slachtoffer] achterin de bestelauto is gestapt, waar hij op de achterbank is gaan zitten achter verdachte. Naast hem zat de collega van verdachte, achter de bijrijdersstoel. Verdachte was de bestuurder en medeverdachte [medeverdachte] was bijrijder. Verdachte is met de bestelauto gaan rondrijden.
Verder staat vast dat in de bestelauto een heftige woordenwisseling is ontstaan over de terugbetaling van het bedrag van € 3.000,-- door [slachtoffer] aan verdachte. [slachtoffer] had dit geld niet en kon dit bedrag naar zijn zeggen niet terugbetalen. Hij heeft zijn telefoon afgegeven. Verdachte is met de bestelauto in een bosrijke omgeving gestopt. Hij heeft [slachtoffer] een tijdslimiet gegeven waarbinnen [slachtoffer] € 3.000,-- aan hem moest terugbetalen. Hij heeft tegen [slachtoffer] gezegd dat deze het geld moest regelen. Verdachte heeft [slachtoffer] met gebalde vuist twee keer op zijn gezicht geslagen.
De vraag die voorligt, is of dit voldoende is voor een bewezenverklaring van iemand opzettelijk wederrechtelijk van zijn vrijheid beroven of beroofd houden.
De rechtbank overweegt het volgende.
Het dossier bevat, naast de verklaring van verdachte, onvoldoende aanknopingspunten dat [slachtoffer] onvrijwillig in de bestelauto is gestapt. [slachtoffer] heeft bovendien zelf verklaard dat hij op 12 juni 2020 een afspraak had met verdachte om kozijnen op te halen. Verdachte en zijn medeverdachten hebben ontkend dat zij hem van de vrijheid beroofd hebben en/of hebben gehouden. Hoewel uit de verklaring van [slachtoffer] naar voren komt dat hij bang was, dat er dreigende woorden zijn gebruikt en dat hij vreesde dat hem iets ernstigs zou worden aangedaan, heeft hij niet verklaard, noch is anderszins gebleken, dat hij zich op enig moment heeft willen maar niet kunnen onttrekken aan de situatie waarin hij zich op dat moment bevond. Ook de verklaring van de getuige [getuige] biedt geen steun voor het aannemen van een situatie van vrijheidsberoving. Vaststaat dat tijdens de rit door verdachte telefonisch contact is opgenomen met deze getuige, een voormalig compagnon van aangever. Het gesprek met hem is op de speaker gezet. De getuige heeft verklaard dat hij [slachtoffer] op de achtergrond kon horen, maar dat hij geen geschreeuw of stemverheffingen waarnam. Hij heeft niet gemerkt dat [slachtoffer] in gevaar was of anderszins tegen zijn wil werd vastgehouden.
Tegen die achtergrond is van ‘vrijheidsberoving’ in de zin van de artikelen 282a en 282 Sr geen sprake.
Hoewel uit het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting valt af te leiden dat de sfeer gedurende de rit in de bestelbus intimiderend was en aangever zeker niet op elk moment weg kon, alleen al vanwege het praktische feit dat de schuifdeur van de bestelbus aan de andere kant zat, acht de rechtbank gelet op het voorgaande niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] van zijn vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, al dan niet met het oogmerk hem te dwingen iets te doen. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het onder 1 primair en het onder 1 subsidiair ten laste gelegde.
Medeplegen
De feiten 1 en 2 zijn ten laste gelegd als medeplegen.
De rechtbank stelt voorop dat betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Daarbij ligt het accent op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat sprake is van medeplegen kan niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat verdachte een wezenlijke bijdrage dient te hebben geleverd aan het delict.
De rechtbank zal hieronder per feit nader overwegen of sprake is van
medeplegen..
Oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte heeft gehandeld met het voor (poging tot) afpersing in de zin van artikel 317 Sr vereiste oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling. Onder bevoordeling valt elke verbetering van positie, mits die economische waarde heeft.
Dit oogmerk kan bestaan indien de verdachte moet hebben beseft dat hij door zijn handelwijze de grenzen van het maatschappelijk betamelijke ver overschreed.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Feit 1 meer subsidiair
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte als bestuurder van een bestelauto op 12 juni 2020 te Almelo en/of te Ambt Delden met [slachtoffer] in een voertuig is gaan rondrijden. In de bestelauto zaten medeverdachte [medeverdachte] en een collega van verdachte die op de achterbank naast [slachtoffer] zat. Verdachte is naar een afgelegen (bos)perceel gereden. Hij heeft meerdere keren tegen [slachtoffer] gezegd dat hij € 3.000,-- moest betalen. Hij heeft ook tegen [slachtoffer] gezegd; “
je moet het geld regelen” en “
ik geef je tot maandagavond de tijd”.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft zich ook in de discussie over de terugbetaling van het geld gemengd door tegen [slachtoffer] te zeggen: “
als je de kozijnen niet kan leveren, betaal dan gewoon”. Er was sprake van een heftige discussie en schreeuwen.
Volgens aangever werd hij verbaal bedreigd. Verdachte heeft [slachtoffer] daarnaast tweemaal met zijn vuist op het gezicht geslagen.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte met anderen een intimiderende sfeer heeft geschapen en [slachtoffer] onder druk heeft gezet. De bedoeling van verdachte was dat [slachtoffer] het geldbedrag van € 3.000,-- zou terugbetalen. Het handelen van verdachte is van zodanige aard dat verdachte moet hebben beseft dat hij de grenzen van de maatschappelijke betamelijkheid ver overschreed. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank aldus gehandeld met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling. Dat verdachte meende recht te hebben op het geld, maakt dit niet anders. Er zijn andere juridische wegen om een vordering te innen. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
De rechtbank ziet het handelen van verdachte en de rol van andere inzittenden als een nauwe en bewuste samenwerking, zodat sprake is van medeplegen. De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde, het medeplegen van een poging tot afpersing, wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Feit 2 primair
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte, van oordeel dat uit het dossier onvoldoende is gebleken dat verdachte de mobiele telefoon van [slachtoffer] heeft weggenomen. Verdachte zal van dit feit, diefstal met geweld, worden vrijgesproken.
Feit 2, subsidiair
Uit de bewijsmiddelen volgt dat in de bestelauto een voor [slachtoffer] dusdanige dreigende sfeer was ontstaan dat hij zich gedwongen voelde om zijn telefoon aan verdachte af te geven. Hij deed dat op het moment dat verdachte de auto bestuurde. Verdachte gaf de telefoon aan [medeverdachte] . Omdat [slachtoffer] zei dat hij de € 3.000,-- niet kon betalen, is via de door [slachtoffer] gegeven toegangscode van zijn internetbankieren op de bankrekening van [slachtoffer] gekeken in hoeverre zijn banksaldo toereikend was om het bedrag te voldoen. Medeverdachte [medeverdachte] was eveneens in een heftige discussie met [slachtoffer] verwikkeld. Deze discussie liep zo hoog op dat verdachte de bestelauto heeft moeten stilzetten. [slachtoffer] heeft aan verdachte de teruggave van zijn telefoon gevraagd, maar daar werd geen gehoor aan gegeven. De telefoon van [slachtoffer] is in de bestelauto achtergebleven toen [slachtoffer] bij een bushalte werd afgezet. Verdachte heeft verklaard dat hij die telefoon in het portiervak aan de bestuurderszijde van de bestelauto heeft gegooid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte mede verantwoordelijk is voor de handelingen die nauw samenhangen met de afpersing van de telefoon van [slachtoffer] . Verdachte heeft een wezenlijke bijdrage geleverd aan het delict. Dat deze handelingen zijn verricht volgt uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting op 23 september 2021, uit de verklaring van de aangever, uit de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] en uit de verklaring van de getuige [getuige 2] .
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien met de onder 1 meer subsidiair besproken poging tot afpersing, is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat verdachte door middel van geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen zijn telefoon af te geven. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
De rechtbank is van oordeel het onder 2 subsidiair ten laste gelegde, het medeplegen van afpersing, wettig en overtuigen kan worden bewezen.
Feit 3
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 12 juni 2020 te Almelo en/of te Ambt Delden tweemaal met zijn vuist [slachtoffer] op het gezicht heeft geslagen. Verdachte heeft dit feit op de zitting van 23 september 2021 en ook eerder tegenover de politie bekend.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde feit op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en nadien door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 meer subsidiair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. meer subsidiair
hij op 12 juni 2020 te Almelo en/of te Ambt Delden tezamen en in vereniging met een ander of anderen, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, [slachtoffer] door geweld of bedreiging met geweld te dwingen tot de afgifte van 3000 euro,
- met die [slachtoffer] in een voertuig is gaan rondrijden
- die [slachtoffer] heeft toegevoegd dat hij 3000 euro moet betalen en “je moet nu het geld regelen” en
- met die [slachtoffer] naar een afgelegen (bos)perceel is gereden en/of (aan het einde van die rit) tegen die [slachtoffer] heeft gezegd “ik geef je tot maandagavond de tijd” en
- die [slachtoffer] een vuistslag in het gezicht heeft gegeven,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2 subsidiair
hij op 12 juni 2020 te Almelo en/of Ambt Delden tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, [slachtoffer] door geweld of bedreiging met geweld heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon, toebehorende aan die [slachtoffer] , die [slachtoffer] meermalen dreigend heeft toegesproken en een dreigende situatie voor die [slachtoffer] heeft laten bestaan en op dreigende toon heeft gezegd dat hij zijn telefoon moest afgeven.
3
hij op 12 juni 2020 te Almelo en/of te Ambt Delden, [slachtoffer] heeft mishandeld door (met kracht) met gebalde vuist meermalen tegen het gezicht van [slachtoffer] te slaan.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 300, 312 en 317 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1, meer subsidiair
het misdrijf: poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2, subsidiair
het misdrijf: afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 3
het misdrijf: mishandeling.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en tot het verrichten van een taakstraf van 200 uren, bij niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 100 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft, in geval van bewezenverklaring van feit 3, een strafmaatverweer gevoerd dat ertoe strekt dat aan verdachte, gelet op de tijd die door hem in voorarrest is doorgebracht, een geldboete van € 1.000,-- dient te worden opgelegd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich samen met (een) ander(en) schuldig gemaakt aan poging tot afpersing van geld, aan afpersing van een mobiele telefoon en aan mishandeling van [slachtoffer] . Verdachte heeft [slachtoffer] een tand uit de mond geslagen.
Deze handelingen van verdachte zijn ingegeven door de omstandigheid dat aan [slachtoffer] , die met compagnons een bedrijf uitoefende, een aanbetaling was gedaan voor de levering van kozijnen. [slachtoffer] heeft de bij hem bestelde kozijnen nooit geleverd en evenmin de aanbetaling terugbetaald. Ook al zou er sprake zijn van laakbaar gedrag aan de kant van [slachtoffer] , door te handelen zoals verdachte heeft gesteld, heeft verdachte op een volstrekt onacceptabele wijze het recht in eigen hand genomen. Dat [slachtoffer] mogelijk zelf tekort geschoten is, is daarvoor geen geldig excuus.
Verdachte heeft zich uitermate bedreigend en intimiderend gedragen waardoor het [slachtoffer] erg bang voor hem was. Verdachte en ook zijn mededader hebben geen respect getoond voor de geestelijke integriteit en het persoonlijke eigendom van aangever. Door hem te mishandelen heeft verdachte bovendien een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever.
Slachtoffers van dergelijke geweldsdelicten kunnen gedurende langere tijd nog de psychische gevolgen daarvan ondervinden. De rechtbank neemt dit de verdachte kwalijk.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie van
24 augustus 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld, maar niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de inhoud van het over verdachte opgemaakte rapport van Reclassering Nederland van 26 augustus 2021 waarin is vermeld dat verdachte in het verleden weleens contact heeft gehad met justitie, maar dat geen sprake is van een delictpatroon. De reclassering heeft niet de indruk dat verdachte kampt met agressieregulatie-problematiek en ook niet dat hij aangever zal opzoeken. Verdachte is in staat een taakstraf uit te voeren.
De rechtbank zal, anders dan door de officier van justitie is gevorderd, aan verdachte geen voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De rechtbank ziet daartoe geen noodzaak nu verdachte, gelet op zijn strafblad niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en het recidiverisico door de reclassering als laag wordt ingeschat. Verdachte zag bovendien al gauw in dat hij met de mishandeling te ver was gegaan en heeft zichzelf gemeld bij de politie.
De rechtbank is van oordeel dat – vanuit het oogpunt van vergelding en als signaal naar de samenleving – op deze, onder voornoemde omstandigheden gepleegde feiten geen minder zware reactie kan volgen dan oplegging van een forse taakstraf. Alles afwegend acht de rechtbank, gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de substantiële rol die verdachte hierin heeft gespeeld een taakstraf van 150 uren, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 75 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
De rechtbank zal met in achtneming van het hiervoor overwogene het geschorste bevel voorlopige hechtenis opheffen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust, behalve op de hierboven reeds genoemde artikelen op de artikelen 9, 22c, 22d en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 meer subsidiair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, meer subsidiair,het misdrijf: poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2, subsidiair,het misdrijf: afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 3,het misdrijf: mishandeling;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
150 (honderdvijftig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
75 (vijfenzeventig) dagen;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H. van der Lecq, voorzitter, mr. C. Verdoold en
mr. R.G.J. Gehring, rechters, in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2021.
Buiten staat
Mr. M.H. van der Lecq is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2020268357, gesloten op 24 juni 2020. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feit 1 en feit 2
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 23 september 2021, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
Op 12 juni 2020 had ik om 16.00 uur een afspraak met [slachtoffer] . Ik heb hem opgehaald bij zijn woning in Almelo. Ik ben daar met een busje, een Volkswagen Transporter naartoe gegaan. Ik was met mijn collega [getuige 2] . [medeverdachte] en mijn schoonzoon zouden ook mee helpen. [slachtoffer] kwam naar buiten en hij is al bellend naar de bus gelopen. [getuige 2] zat achterin de bus. [slachtoffer] is naast hem gaan zitten. Ik bestuurde de bus en [medeverdachte] zat als bijrijder naast mij. Mijn schoonzoon reed achter de bestelauto. Ik wilde dat [slachtoffer] het geld zou terugbetalen. Het was een heftig gesprek. Ik heb de auto aan de kant gezet. Dit was ergens tussen Bornebroek en Delden. Ik heb [slachtoffer] tweemaal met mijn vuist in het gezicht geslagen. Ik zag dat hij bloedde. De telefoon van [slachtoffer] heb ik in het vak van de deur aan de bestuurderszijde gegooid.
2.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 16 tot en met 18, voor zover inhoudende als verklaring van aangever:
Op 12 juni 2020 had ik een afspraak om 16:00 uur met [verdachte] aan de [adres] te Almelo. [verdachte] zei tegen mij: "ik wil die drie duizend euro nu hebben". Ik moest instappen in een zilverkleurige/lichtgrijze Volkswagen transporter. Toen ik in de bus stapte, stapte [verdachte] achter het stuur. Op de bijrijdersstoel zat ook een man. Naast mij zat nog een andere jongen. [verdachte] en de man op de bijrijdersstoel waren alleen maar aan het dreigen. Wij reden het bos is. Dit was bij Ambt Delden/Bornebroek in de buurt. Wat zij zeiden kwam allemaal heel dreigend over. Toen wij eenmaal in het bos waren zag ik ook de schoonzoon van [verdachte] . Op het moment dat wij stopten in het bos zijn wij in de bus blijven zitten. Zij zeiden op dreigende toon dat ik mijn mobiele telefoon moest afgeven. Zij wilden naar mijn gegevens van telebankieren kijken. Ik gaf de telefoon aan [verdachte] . [verdachte] gaf de telefoon aan de bijrijder. De bijrijder ging kijken in mijn telefoon naar mijn gegevens en mijn telebankieren. De man op de bijrijdersstoel zei: als je niet kunt betalen, dan zul je wel zien wat er gaat gebeuren. We reden Almelo uit en reden richting Bornebroek. Ze stopten de bus op het zandpad op een plek waar niemand was. Ik dacht toen, ze gaan me dood maken. Terwijl ik aan het uitleggen was dat ik geen geld had, begon de bijrijder ineens tegen mij te schreeuwen. Onverwachts voelde ik een pijn door mijn mond trekken. Ik zag dat [verdachte] mij twee maal met gebalde vuist sloeg. Mijn rechter voortand spuugde ik uit mijn mond. Er kwam bloed uit mijn mond. [verdachte] zei dat ik tot maandag de tijd had op het geld over te maken. De bijrijder zei tegen [verdachte] : zet hem eruit en laat hem mooi lopen. Ik vroeg mijn sleutels en mijn telefoon terug. Mijn telefoon gaven ze niet terug. Ze zeiden nogmaals op dreigende toon dat ik maandag het geld moest betalen.
3.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 24 en 25, voor zover inhoudende als verklaring van aangever:
Rechts, aan de bijrijderszijde stapte persoon 3 in. Gedurende deze rit werd ik continu bedreigd. Ik hoorde [verdachte] en persoon 3 zeggen: "Je moet nu het geld regelen”. Op enig moment startte de bus weer en ik hoorde [verdachte] zeggen: "Ik geef je tot maandagavond de tijd”. Ik hoorde de bijrijder, persoon 3 zeggen: "laat hem maar lekker lopen.”
4.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , pagina 106 tot en met 109, alsmede bladzijde 115, voor zover inhoudend als verklaring van [medeverdachte] :
[slachtoffer] heeft 3.000,- in zijn eigen zak gestoken. [verdachte] wilde dat geld terug. Vanaf december is er al van alles beloofd. Wij hebben een rondje gereden. Wij reden Almelo door, Bornerbroek, stukje Delden. we hebben ook nog even stil gestaan onderweg. Toen zijn wij weer teruggereden. Ik heb gezegd: “Joh, geef gewoon dat geld terug”.
V: Hebben jullie spullen van [slachtoffer] afgepakt? Of heeft [slachtoffer] spullen van hem aan jullie afgegeven?
A: Ja, een telefoon. Niet aan mij.
V: Waarom heeft hij dat gedaan?
A: Hij zou maandag die 3.000,- betalen. Daarom had hij de telefoon afgegeven, als een soort onderpand denk ik. Weet ik veel. Hij gaf hem zelf af. [slachtoffer] zou maandag die € 3.000,- betalen.
Ik heb wel gezegd dat hij betalen moest.
5.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , pagina 78 , voor zover inhoudend als verklaring van [verdachte] :
Ik zei toen tegen [slachtoffer] dat ik nu duidelijkheid wilde of anders geld terug. Ik wilde dat hij het geld zou terugboeken. [slachtoffer] vertelde dat hij geen geld heeft. Al rijdende, we zijn rond gereden, kwam hij steeds met verhalen over zijn compagnons en het kwam er steeds op neer dat alles aan anderen lag en niet aan hem. De discussie ging best fel. Omdat ik ook aan het rijden was heb ik de auto aan de kant gezet. Ik weet niet precies waar, want ik was best boos. Zeg maar ergens tussen Bornebroek en Delden. Ergens in een natuurgebied, ben ik dus gestopt. [slachtoffer] heeft zijn telefoon er toen bij gepakt en laten zien op zijn rekening dat hij niets meer had. Ik kon wel zien dat er duizenden euro's gepind waren en overgeboekt naar andere rekeningen. Ik wilde dat hij mij aanstaande maandag zou gaan betalen. Ik zei dat hij maar van familie of vrienden moest lenen en dat ik het dan maandag zou ophalen. Die telefoon van [slachtoffer] heb ik in het portiervak bestuurderszijde gegooid.
6.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 2] , pagina 137 en 138, voor zover inhoudend als verklaring van [getuige 2] :
Op 12 juni 2020 ben ik met [verdachte] in de bus gegaan. Ik zag dat [verdachte] naar een flat in Almelo reed. [verdachte] stapte uit en ging naar de flat. Op een gegeven moment kwamen [verdachte] en [slachtoffer] er aan gelopen. [verdachte] stond met [slachtoffer] te praten; dit gesprek ging over een kozijn en € 3.000,--. [naam] en [medeverdachte] kwamen aangelopen. [medeverdachte] begon toen ook over de kozijnen. [medeverdachte] en [verdachte] waren in gesprek met [slachtoffer] over de kozijnen en € 3.000,--.
[slachtoffer] is op de achterbank gaan zitten achter de bestuurderskant, ik ben naast hem gaan zitten op de achterbank. [verdachte] was bestuurder en [medeverdachte] zat naast hem. [naam] reed achter ons aan. Wij zijn toen richting Bornebroek gereden. Daar ergens zijn wij gestopt. [verdachte] , [medeverdachte] en [slachtoffer] hadden het steeds over de kozijnen en € 3.000,--. Zij waren veel aan het bekken. Die discussie ging door.
Feit 3
7.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 17 (regel 14 van onderen tot en met regel 17 van onderen).
8.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 23 september 2021, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in art. 359, derde lid, laatste volzin, Sv.