ECLI:NL:RBOVE:2021:3759

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
8 oktober 2021
Zaaknummer
08.233841.19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in vervolging wegens seksueel misbruik door 91-jarige man

Op 8 oktober 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 91-jarige man uit Almelo, die verdacht werd van seksueel misbruik van zijn minderjarige kleindochter. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte, vanwege zijn fysieke en geestelijke beperkingen, niet in staat is om terecht te staan. Dit besluit is genomen na een uitgebreid procesverloop, waarin de rechtbank verschillende zittingen heeft gehouden en deskundigen heeft geraadpleegd. De officier van justitie had gerekwireerd tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, omdat de verdachte niet in staat was om het strafproces te volgen of deel te nemen aan de verdediging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan ernstige cognitieve en fysieke beperkingen, die zijn vermogen om adequaat te participeren in het strafproces ernstig belemmeren. Hierdoor is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat voortzetting van de vervolging zou leiden tot een schending van het recht op een eerlijk proces, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft de officier van justitie dan ook niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte. Daarnaast heeft de rechtbank de benadeelde partij, de kleindochter van de verdachte, niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de vervolging niet doorgaat. De beslissing van de rechtbank heeft geen invloed op de vraag of de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, omdat deze vraag niet aan de orde is gekomen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.233841.19 (P)
Datum vonnis: 8 oktober 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1929 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats] ,

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 23 oktober 2020, 14 januari 2021, 19 maart 2021 en 24 september 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. Leunk en van wat door de niet-gemachtigde raadsman mr. J.D. Onland, advocaat in Oldenzaal, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte gedurende meerdere jaren ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn minderjarige kleindochter, waaronder het seksueel binnendringen van haar lichaam.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 03 april 2004 tot en met 02 april 2007 te Almelo, met [slachtoffer] , geboren op [1995] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het één of meermalen:
- duwen/drukken van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] ;
2
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 03 april 2007 tot en met 03 april 2008 te Almelo, met [slachtoffer] , geboren op [1995] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het één of meermalen:
- duwen/drukken van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] ;
3
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 03 april 2004 tot en met 03 april 2008 te Almelo, met [slachtoffer] , geboren op [1995] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het één of meermalen:
- betasten en/of aanraken van de (blote) borsten van die [slachtoffer] en/of
- betasten en/of aanraken van de vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer] en/of
- duwen/drukken op/tegen en/of wrijven langs de vagina, althans de schaamstreek van die [slachtoffer] met zijn, verdachtes, penis.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging van de verdachte. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat, hoewel naar het oordeel van het Openbaar Ministerie verdachte de strekking van de vervolging begrijpt, het door zijn fysieke en geestelijke beperkingen, zoals dit onder meer blijkt uit het procesverloop en het Pro Justitia rapport van de psycholoog, uitgesloten is dat hij het strafproces inhoudelijk zal kunnen volgen en daaraan zal kunnen deelnemen. Nu deze beperking op geen enkele wijze en met geen enkel hulpmiddel gecompenseerd kan worden en ook nooit wezenlijk zal verbeteren en de raadsman van verdachte niet gemachtigd is om de verdediging te voeren, zou voortzetting van de vervolging een schending betekenen van het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Het oordeel van de rechtbank over de (niet-)ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Het procesverloop
Op 9 januari 2019 heeft aangeefster [slachtoffer] (hierna: aangeefster) een informatief gesprek zeden gevoerd bij de politie in Almelo, ter zake seksueel misbruik gepleegd door haar opa, verdachte, toen zij nog minderjarig was. Vervolgens heeft aangeefster op 13 februari 2019 aangifte van seksueel misbruik gedaan tegen verdachte. Op 2 juli 2019 werd verdachte door de politie verhoord.
Op 23 oktober 2020 is de behandeling van de strafzaak tegen verdachte begonnen. Verdachte was bij de behandeling van de strafzaak aanwezig. Vanwege uitloop in een andere strafzaak en mede gelet op de geconstateerde forse gehoorproblemen bij verdachte resteerde er te weinig tijd om de strafzaak te kunnen behandelen en werd het onderzoek door de rechtbank geschorst tot 14 januari 2021.
Op 14 januari 2021 werd de behandeling van de strafzaak voortgezet. Ter terechtzitting heeft de raadsman medegedeeld dat verdachte koorts had en geestelijk verward was. Door de toestand van verdachte was het voor de raadsman niet mogelijk om de strafzaak met verdachte voor te bereiden. Het onderzoek werd wegens ziekte van verdachte door de rechtbank geschorst tot 19 maart 2021.
Op 19 maart 2021 werd het onderzoek ter terechtzitting hervat. Ter terechtzitting heeft de raadsman opnieuw om aanhouding verzocht van de strafzaak omdat het niet mogelijk was te communiceren met verdachte over het al dan niet namens hem als gemachtigde ter terechtzitting voeren van de verdediging. Verder heeft de raadsman de rechtbank verzocht om, conform het advies van de reclassering, nader onderzoek door een deskundige in de vorm van een NIFP-consult te laten uitvoeren om de cognitieve vaardigheden van verdachte te kunnen bepalen. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek geschorst en de officier van justitie opdracht gegeven om door tussenkomst van het NIFP een deskundige te benoemen om onder meer vast stellen of er bij verdachte cognitieve en/of fysieke beperkingen/belemmeringen zijn, of verdachte in staat is om het strafproces inhoudelijk te volgen, of hij op een effectieve wijze kan participeren aan het strafproces en of die beperkingen/belemmeringen gecompenseerd kunnen worden.
Voorafgaand aan de terechtzitting van 24 september 2021 heeft de raadsman aan de rechtbank medegedeeld dat de toestand van verdachte was verslechterd en dat verdachte daardoor niet in staat zou zijn om bij de terechtzitting aanwezig te zijn. De raadsman heeft verder medegedeeld dat hij nog steeds niet door verdachte bepaaldelijk gevolmachtigd was. Volgens de raadsman is verdachte zich niet bewust van de betekenis van een machtiging en kan hij de gevolgen van het machtigen niet overzien.
Het rapport van de psycholoog
In de Pro Justitia rapportage van 21 juli 2021 van GZ-psycholoog E. van der Vorst staat onder meer beschreven dat verdachte naar vermogen heeft meegewerkt aan het psychologisch onderzoek. Verdachte is cognitief zeer beperkt belastbaar en vermoeidheid treedt en loopt snel op. Hierdoor beschikt verdachte slechts over een geringe en korte mogelijkheid tot cognitieve inspanning en naarmate de vermoeidheid toeneemt, nemen de alertheid en oplettendheid verder af. Deze wisselwerking beïnvloedt ook andere cognitieve functies negatief, waarbij problemen worden vastgesteld in het tempo (zowel van denken, informatie verwerken als handelen), de aandacht, de monitoring en het bijsturen van handelen, het opslaan en onthouden van nieuwe informatie, het taalbegrip en de woordvinding, het abstract redeneren, de oriëntatie en het visueel-ruimtelijk inzicht en -handelen. Het dagelijks functioneren c.q. de zelfredzaamheid van verdachte ligt thans op het niveau van een matig verstandelijke beperking. De ernstige gehoorproblemen zijn eveneens negatief van invloed op zowel het energieniveau als het cognitief functioneren. Verdachte moet zich door de gehoorproblemen namelijk extra inspannen om informatie tot zich te nemen en bovendien verwerkt en begrijpt hij informatie (zoals vragen of instructies) vaak onvolledig of anders dan door de zender verstrekt of bedoeld wordt. Herhaling en nadere verduidelijking zijn onmisbaar, maar leiden vaak niet tot (blijvend) begrip. Verdachte is weinig kritisch op zijn handelen, leert nauwelijks van feedback en correcties en/of kan zijn handelen daarop onvoldoende aanpassen. De cognitieve problemen, de gehoorproblemen en het binnensmonds en met dialect spreken, leiden regelmatig tot miscommunicatie. Bij verdachte is er sprake van een psychogeriatrische aandoening in de vorm van een uitgebreide neurocognitieve stoornis door multipele oorzaken (hersenatrofie) en van een uitgebreide vasculaire neurocognitieve stoornis. Daarmee is sprake van dementie, een algemene term die verwijst naar een spectrum van klinische beelden en stoornissen door hersenafwijkingen. Verdachte is zich ondanks het dementiële mengbeeld op het moment van onderzoek (voldoende) bewust van de lopende strafzaak, van het ten laste gelegde dat daaraan ten grondslag ligt en van de strafbaarheid daarvan. Niet kan worden uitgesloten dat de procespositie meespeelt in de wisselende verklaringen van verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde, maar het is goed mogelijk dat de cognitieve- en communicatieproblemen ook hieraan ten grondslag liggen. De diversiteit en ernst van de cognitieve, fysieke en communicatieproblemen (die elkaar ook nog onderling negatief beïnvloeden) maken dat verdachte niet meer in staat is om adequaat te participeren in het strafproces en dat er met hem daarover en daarin niet adequaat en op een betrouwbare wijze gecommuniceerd kan worden. Door de negatieve invloed van een dementieel syndroom en veroudering op cognitief en fysiek functioneren, zal er bij verdachte in de (nabije) toekomst geen verbetering optreden. Voor deze problemen is geen compensatie mogelijk. Zowel de cognitieve als fysieke problemen zijn van blijvende aard en zullen enkel toenemen naarmate verdachte ouder wordt en zijn brein verder veroudert. Behandeling zal bij verdachte niet tot verbetering in het functioneren leiden, kan enkel mediatief plaatsvinden (via verzorgenden), en heeft de vorm van optimale bejegening en begeleiding van verdachte in het toch al beperkte maar steeds verder afnemende niveau van functioneren en zelfredzaamheid.
Overwegingen van de rechtbank
Gelet op het procesverloop en de bevindingen van de psycholoog zal de rechtbank de vraag moeten beantwoorden of verdachte door zijn fysieke en geestelijke beperkingen “fit to stand trial” is, met andere woorden of hij (effectief) kan deelnemen in het strafproces, en indien de vraag met “nee” moet worden beantwoord, wat daarvan de consequentie dient te zijn.
Gelet op het procesverloop en de inhoud van de Pro Justitia rapportage van de psycholoog is de rechtbank van oordeel dat bij verdachte sprake is van zodanige fysieke en cognitieve beperkingen, dat hij niet in staat is om het strafproces te volgen, daaraan deel te nemen en om in voldoende mate de eventuele gevolgen van dit proces te doorzien. Door verdachtes beperkingen is een (inhoudelijk) gesprek met hem over het tenlastegelegde niet mogelijk, terwijl verdachte daardoor ook niet in staat is geweest om de zaak met zijn raadsman te bespreken, een verdedigingsstrategie te bepalen en zijn raadsman te machtigen. Verdachte is onvoldoende in staat te communiceren en kan de processtukken niet tot zich nemen. Bovendien kan hij tijdens de terechtzitting niet naar voren (laten) brengen wat zijn lezing van de feiten is en wat hij van belang acht voor zijn verdediging. Mede gelet op de aard, omvang en complexiteit van deze zaak, is het vorenstaande een ernstige belemmering voor het voeren van de verdediging.
De deskundige heeft gerapporteerd dat deze belemmering op geen enkele wijze kan worden gecompenseerd. Door de negatieve invloed van een dementieel syndroom en veroudering op cognitief en fysiek functioneren, zal er bij verdachte in de (nabije) toekomst geen verbetering optreden.
De rechtbank concludeert daaruit dat het voor verdachte onmogelijk is om op een effectieve wijze in het strafproces te participeren. Met andere woorden, verdachte is “unfit to stand trial”. Voortzetting van de vervolging onder deze omstandigheden zal blijkens de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, een schending van het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM opleveren.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte is.
Deze beslissing van de rechtbank is een formele beslissing en zegt niets over de vraag of het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Immers, de vraag naar het bewijs is een materiële vraag waarvan de rechtbank in de onderhavige zaak aan beantwoording niet toekomt nu zij de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaart.

4.De schade van benadeelde

4.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 10.344,78 (materieel en immaterieel), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu de officier van justitie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging van verdachte zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

5.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.C.S. Bordenga-Koppes, voorzitter, mr. P.M.F. Schreurs en mr. C.E. Vording, rechters, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2021.
Buiten staat
Mr. Vording is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.