ECLI:NL:RBOVE:2021:3801

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 oktober 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
C/08/232931 / HA ZA 19-238 en C/08/236639 / HA ZA 19-392
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van werknemer in relatie tot Transition plan en onrechtmatig handelen jegens nieuw opgerichte vennootschap

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Overijssel, stond de aansprakelijkheid van een werknemer, [gedaagde 1], centraal in het kader van een Transition plan en de vraag of hij onrechtmatig had gehandeld jegens een nieuw opgerichte vennootschap, [eiser 3]. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde 1] niet verantwoordelijk was voor het Transition plan en dat er geen onrechtmatig handelen kon worden vastgesteld. De vorderingen van [eiser 1] c.s. in de vrijwaringszaak werden afgewezen. De rechtbank concludeerde dat [gedaagde 1] geen bestuurder of aandeelhouder was van Intec-EU, maar een medewerker die weliswaar een belangrijke rol speelde in de dagelijkse bedrijfsvoering. De rechtbank stelde vast dat de initiatieven voor het Transition plan niet van [gedaagde 1] afkomstig waren, maar van [eiser 2]. De rechtbank oordeelde dat [eiser 1] c.s. onvoldoende had aangetoond dat [gedaagde 1] aansprakelijk was voor het handelen of het nadeel waarvoor Intec-In in de hoofdzaak Intec-EU had aangesproken. De vorderingen in de gevoegde zaak, waarin [eiser 3] onrechtmatig handelen door [gedaagde 2] c.s. betwistte, werden eveneens afgewezen. De rechtbank veroordeelde [eiser 1] c.s. en [eiser 3] in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Vonnis van 6 oktober 2021 in de vrijwaringszaak en de gevoegde zaak
in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer: C/08/232931 / HA ZA 19-238 van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 1] .,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende in [woonplaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 3],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 4],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
5.
[eiser 5],
wonende in [woonplaats] ,
eisers in vrijwaring,
advocaat mr. A. Arslan te Zwolle,
tegen
[gedaagde 1],
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde partij in vrijwaring,
advocaat mr. R.H. van Dijke te Zwolle,
en in de gevoegde zaak met zaaknummer / rolnummer C/08/236639 / HA ZA 19-392 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 3],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. A. Arslan te Zwolle,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde 1],
wonende in [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. R.H. van Dijke te Zwolle.
Partijen zullen hierna [eiser 1] c.s., [gedaagde 1] , [eiser 3] en [gedaagde 2] c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
In de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer C/08/224829 / HA ZA 18-502 tussen Intec Infra-Technologies Pvt.Ltd. als eisende partij enerzijds en Intec Europe B.V. en [eiser 1] c.s. als gedaagden anderzijds, hebben partijen een schikking bereikt. Deze zaak is doorgehaald op de rol.
1.2.
Het verloop van de procedure in de vrijwaringszaak blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 15 juli 2020
  • de akte houden overlegging en uitlatingen van producties zijdens [gedaagde 1] van 10 november 2020
  • de akte houden overlegging en uitlatingen van producties zijdens [gedaagde 1] 24 februari 2021
  • de akte overlegging producties tevens wijziging van eis zijdens [eiser 1] c.s. van 3 juni 2021
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 3 juni 2021.
1.3.
Het verloop van de procedure in de gevoegde zaak blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 15 juli 2020
  • de akte houden overlegging en uitlatingen van producties zijdens [gedaagde 2] c.s. van 24 februari 2021
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 3 juni 2021.
1.4.
Ten slotte is in beide zaken vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
De vorderingen in beide procedures en de stellingen over en weer zijn samengevat weergegeven in het tussenvonnis van 15 juli 2020.
2.2.
[eiser 1] c.s. heeft bij akte van 3 juni 2021 haar eis in de vrijwaringsprocedure gewijzigd. Zij vordert thans, kort samengevat, veroordeling van [gedaagde 1] om € 165.000,- te betalen, te vermeerderen met rente vanaf 5 november 2020, de proceskosten, de nakosten en de wettelijke rente daarover. [eiser 1] c.s. voert daartoe aan dat het nadeel dat zij heeft geleden door het handelen van [gedaagde 1] inmiddels kan worden vastgesteld op € 165.000,-, omdat dat het bedrag is dat [eiser 1] c.s. aan Intec Infra-Technologies Pvt.Ltd. heeft betaald in het kader van de schikking in de hoofdzaak.

3.De beoordeling in de vrijwaringszaak

3.1.
Kern van het geschil in de vrijwaringszaak is de vraag of [gedaagde 1] (mede)aansprakelijk is voor het in de hoofdzaak door Intec-In gestelde tekortschieten van Intec EU. Het gaat daarbij om de gang van zaken rond de beëindiging van de samenwerking tussen Intec-In en Intec-EU en het oprichten van [eiser 3] . Vooropgesteld zij dat [gedaagde 1] geen bestuurder of aandeelhouder was van Intec-EU. [gedaagde 1] was in dienst van Intec-EU, aanvankelijk als projectmanager en later als titulair directeur. [eiser 1] c.s. stelt evenwel dat [gedaagde 1] feitelijk handelde als bestuurder en het beleid van Intec-EU bepaalde, waardoor hij gelijkgesteld zou moeten worden met een formeel bestuurder. [gedaagde 1] heeft dat betwist.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat [gedaagde 1] vanwege zijn kennis van de markt en van de onderneming van Intec-EU en vanwege zijn netwerk, voor een belangrijk deel verantwoordelijk was voor de dagelijkse bedrijfsvoering van Intec-EU. Van belang is welke rol [gedaagde 1] had in het Transition plan, omdat daarin – althans in de uitvoering daarvan – het verwijt van Intec-In tegen Intec-EU gelegen is.
In dat kader stelt [eiser 1] c.s. dat het Transition plan zowel door [gedaagde 1] is bedacht als uitgevoerd, althans dat [gedaagde 1] adviezen heeft gegeven die door [eiser 2] zijn opgevolgd. [eiser 1] c.s. stelt dat zij aanvankelijk van plan was om de samenwerking met Intec-In op te zeggen met inachtneming van de opzegtermijn, maar dat [gedaagde 1] anders adviseerde vanwege mogelijke bedrijfsrisico’s. Volgens [eiser 1] c.s. adviseerde [gedaagde 1] om een aparte BV op te richten, waar de onderneming van Intec-EU in ondergebracht zou moeten worden en die de klanten van Intec-EU kon overnemen. De door [eiser 1] c.s. overgelegde producties ondersteunen deze stellingen echter niet. Daaruit blijkt dat [eiser 2] op 7 januari 2018 een e-mail aan [gedaagde 1] heeft gestuurd met ‘een eerste ruwe concept plan’ en aan [gedaagde 1] heeft gevraagd om ‘suggesties/aanvullingen’ daarop. Deze vraag en de reactie van [gedaagde 1] per e-mail diezelfde avond, duiden erop dat het [eiser 2] is die het plan had opgevat om de samenwerking met Intec-In te beëindigen en dat dit niet uit de koker van [gedaagde 1] kwam. Die indruk wordt bevestigd door de omstandigheid dat [eiser 2] een dag eerder, op 6 januari 2018 , aan zijn advocaat het volgende e-mailbericht heeft gezonden:

Hans,
Zie bijlage. Zie je mogelijkheden voor me om van dit beding af te komen?
Ik wil een eigen bedrijf starten in India, vergelijk met Intec Infra.
Voor mij zeer relevante werknemers in India zijn daar ontevreden over het management en staan op het punt te vertrekken.. Dit is onaanvaardbaar voor mij. Als ik zelf een bedrijf start in India willen ze allemaal voor mij aan het werk en mijn broer is bereid zich tenminste een jaar in Delhi te vestigen om de opstart te organiseren en te leiden.
We waren in 2017 1/3 van hun omzet, in 2018 de helft. En zijn al hun winst. Dit jaar zouden ze zelfs [bij voortgang samenwerking] een half miljoen winst op ons maken.
Als ze juridisch iets naar me willen ondernemen moet dat voor een NL rechter. Wellicht kan ik een plan opzetten waarbij ik ze in gebreke stel?
Ook in een volgend e-mailbericht van [eiser 2] aan zijn advocaat van 7 januari 2018 heeft [eiser 2] geschreven dat hij een eigen bedrijf in India wil opzetten en dat hij daarbij een oplossing zoekt om onder het non-concurrentiebeding met Intec-In uit te komen. Deze e-mailberichten wijzen erop dat [eiser 2] van aanvang af beoogde om de opzegtermijn met Intec-In te omzeilen. Daarnaast volgt uit de reactie van [gedaagde 1] van 7 januari 2018 op het eerste concept van het Transition plan, dat hij juist wees op risico’s in een overgang. Kortom duiden deze e-mailberichten er veeleer op dat [eiser 2] initiator van het Transition plan was en dat [gedaagde 1] , hoewel hij uitvoering heeft gegeven aan dat plan, niet de feitelijke beleidsbepaler daarvan was.
3.3.
De rechtbank overweegt dat ook indien het Transition plan wel zou zijn opgesteld door of als gevolg van adviezen van [gedaagde 1] , [eiser 1] niet gemotiveerd heeft toegelicht waarom zij aan die adviezen gevolg heeft gegeven, gelet op het gegeven dat [gedaagde 1] geen bestuurder was van Intec-EU was, maar een (ondergeschikte) medewerker. De enkele rol van [gedaagde 1] bij de feitelijke bedrijfsvoering van Intec-EU zoals door [eiser 1] is aangevoerd, is daarvoor onvoldoende. Het Transition plan betreft immers een strategisch plan dat niet ziet op de [eiser 3] -praktijk of afzetmarkt van Intec-EU, maar op de samenwerking met Intec-In. Gelet op het wettelijke uitgangspunt dat een statutair bestuurder verantwoordelijkheid draagt voor het beleid en de dagelijkse gang van zaken van de onderneming, was en blijft [eiser 1] , en daarmee indirect [eiser 2] , verantwoordelijk voor de rechtshandelingen van de vennootschap. Zij kan zich ten aanzien van de opzegging van de samenwerking dan ook niet verschuilen achter haar toenmalig werknemer [gedaagde 1] . Ten aanzien van de uitvoering van het Transition plan heeft [gedaagde 1] bovendien onbetwist aangevoerd dat het [eiser 2] was, die de samenwerking met Intec-In daadwerkelijk heeft opgezegd en [eiser 3] heeft opgericht.
3.4.
[eiser 1] c.s. voert aan dat [gedaagde 1] een breuk zou hebben geforceerd met bestaande opdrachtgevers van Intec-EU door werk niet uit te voeren en/of stil te leggen en dat zij ervan uitging dat er geen activiteiten waren in Intec-EU ten tijde van het aangaan van de Termination Agreement. [gedaagde 1] heeft deze stellingen gemotiveerd weersproken, onder meer door verwijzing naar facturen waaruit zou volgen dat vele projecten van Intec-EU zijn voortgezet door [eiser 3] en niet zijn stilgelegd. De rechtbank overweegt dat ook indien juist is dat de feitelijk bedrijfsvoering ten onrechte door [gedaagde 1] gebrekkig is geweest, [eiser 1] c.s. onvoldoende gemotiveerd heeft toegelicht waarom dit relevant was in het kader van de bestuurlijke keuze om de samenwerking met Intec-In te beëindigen en [gedaagde 1] daar een beslissende verantwoordelijkheid in zou hebben. De door [eiser 2] overgelegde verklaringen van [A] en [B] over het gestelde handelen van [gedaagde 1] dateren immers van 17 april 2018 of later, zodat niet valt in te zien waarom deze relevant waren bij het opstellen van het Transition plan in januari 2018 of de Termination Agreement van 10 april 2018.
3.5.
Voor zover [eiser 1] c.s. [gedaagde 1] verwijt dat hij het Transition plan voor eigen gewin heeft gedwarsboomd of naar zijn hand gezet aan de hand van een eigen ‘Masterplan’, dat erop neer zou komen dat [gedaagde 1] de klanten van Intec-EU zelf wilde overnemen, geldt dat, ook als dit waar is, dit niet tot een verplichting tot vrijwaring in de hoofdzaak leidt. Gelet op het voorgaande doet dat aan de aansprakelijkheid van Intec-EU jegens Intec-In immers niet af. Daarnaast is van belang dat [eiser 1] c.s. niet voldoende heeft onderbouwd dat [gedaagde 1] klanten van Intec-EU heeft overgenomen, nu dat door [gedaagde 1] is betwist. Dat geldt ook voor de stelling dat het bedienen van eventuele voormalige klanten van Intec-EU onrechtmatig zou zijn jegens [eiser 1] De rechtbank gaat op deze stellingen derhalve niet verder in.
3.6.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [eiser 1] c.s. onvoldoende heeft aangevoerd, om te concluderen dat [gedaagde 1] aansprakelijk is voor het handelen of het nadeel waarvoor Intec-In in de hoofdzaak Intec-EU heeft aangesproken. De rechtbank zal de vorderingen van [eiser 1] c.s. in vrijwaring daarom afwijzen.
De proceskosten
3.7.
[eiser 1] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de nakosten en de proceskosten worden veroordeeld. De nakosten worden begroot zoals in het dictum is bepaald. Ten aanzien van de proceskosten wordt door [gedaagde 1] veroordeling van [eiser 1] c.s. gevorderd in de werkelijke kosten van de procedure. [gedaagde 1] voert daartoe aan dat [eiser 1] c.s. misbruik maakt van procesrecht, omdat hem in twee gelijktijdige zaken dezelfde verwijten worden gemaakt, zodat hij onevenredig hoge kosten moet maken om zich te verdedigen. Daarnaast voert [gedaagde 1] aan dat [eiser 1] c.s. niet heeft voldaan aan haar informatieplicht als bedoeld in artikel 21 Rv, omdat zijn verweren haar bekend waren.
3.8.
De rechtbank overweegt dat, hoewel overlap bestaat tussen het debat in de vrijwaringsprocedure en de gevoegde zaak, de (grondslagen van de) vorderingen verschillen en geen sprake is van misbruik van procesrecht aan de zijde van [eiser 1] c.s. Ook voor het overige ziet de rechtbank geen aanleiding om [eiser 1] c.s. te veroordelen tot vergoeding van de werkelijke proceskosten, zodat deze conform het liquidatietarief worden begroot. De kosten aan de zijde van [gedaagde 1] worden aldus begroot op:
- griffierecht € 1.599,-
- salaris advocaat € 11.997,- (3 punten: conclusie van antwoord, conclusie van
dupliek en comparitie) maal € 3.999,- per punt)
Totaal € 13.596,-

4.De beoordeling in de gevoegde zaak

4.1.
In de gevoegde zaak is de kern van het geschil of [gedaagde 2] c.s. onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser 3] door een ‘Masterplan’ uit te voeren dat er kort gezegd op neerkomt dat [gedaagde 2] c.s. ondernemingsactiviteiten van Intec-EU en/of [eiser 3] naar zich toe getrokken heeft.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat [eiser 3] niet gemotiveerd heeft weersproken dat geen sprake is van een overgang van onderneming van Intec-EU op [eiser 3] onder algemene of bijzondere titel. [eiser 3] stelt zich op het standpunt dat arbeidsrechtelijk gezien sprake was van overgang van onderneming in die zin dat werknemers van Intec-EU van rechtswege werknemer van [eiser 3] werden en dat [eiser 3] beoogde om de cliënten van Intec-Eu te bedienen, maar ook dat [eiser 3] geen projecten van Intec-EU heeft voortgezet. Voor de vraag of [eiser 3] een vorderingsrecht heeft op [gedaagde 2] c.s. is derhalve enkel relevant welke gedragingen [gedaagde 2] c.s. jegens [eiser 3] heeft verricht of ten onrechte achterwege zou hebben gelaten. De gedragingen jegens Intec-EU behoeven dus geen bespreking.
4.3.
In dat kader valt zonder nadere toelichting niet in te zien waarom relevant is of, zoals [eiser 3] aanvoert, [gedaagde 2] c.s. een zogenoemd Masterplan had om de onderneming van Intec-EU naar zich toe te trekken. Dat plan, waarvan het bestaan overigens betwist wordt door [gedaagde 2] c.s., zou immers al voorafgaand aan de oprichting van [eiser 3] hebben bestaan en gedeeltelijk zijn uitgevoerd. Evenmin is relevant dat [gedaagde 2] is opgericht tijdens het dienstverband van [gedaagde 1] bij Intec-EU, of [gedaagde 2] c.s. relaties van Intec-EU heeft benaderd en hen al dan niet heeft overgehaald om over te stappen, en of [gedaagde 2] een samenwerking met Intec-In is aangegaan. Mede nu niet is komen vast te staan dat [eiser 3] en [gedaagde 2] c.s. een contractuele relatie zijn aangegaan, nu [eiser 3] het bestaan van de samenwerkingsovereenkomst betwist, valt niet in te zien op welke grond [gedaagde 2] c.s. zich ten opzicht van [eiser 3] had moeten onthouden van het bedienen van bepaalde klanten.
4.4.
Ten aanzien van de stelling van [eiser 3] dat [gedaagde 2] c.s. onrechtmatig heeft gehandeld door medewerkers van Intec-EU in dienst te nemen, geldt dat enkel de heer [C] in dienst is geweest bij [eiser 3] en nadien bij [gedaagde 2] in dienst is getreden. Gelet op het vonnis in kort geding van 26 april 2019 (zaaknummer C/08/230080 / KG ZA 19-68) waarin de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat gebleken is dat tussen [C] en [eiser 3] geen concurrentie- of relatiebeding bestond, had het op de weg van [eiser 3] gelegen om in de onderhavige procedure toe te lichten waarom [gedaagde 2] c.s. onrechtmatig heeft gehandeld door [C] in dienst te nemen. [eiser 3] heeft dat onvoldoende gedaan. De stelling van [eiser 3] dat [gedaagde 1] het ertoe zou hebben geleid dat Intec-EU een arbeidsovereenkomst zonder concurrentie- of relatiebeding heeft gesloten, is daarvoor in ieder geval onvoldoende omdat dit (wederom) niet [eiser 3] maar Intec-EU betreft.
4.5.
Gelet op het voorgaande heeft [eiser 3] onvoldoende onderbouwd dat sprake is van onrechtmatige handelen door [gedaagde 2] c.s. jegens haar, zodat de vorderingen in de gevoegde zaak zullen worden afgewezen.
De proceskosten
4.6.
[eiser 3] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de nakosten en de proceskosten worden veroordeeld. De nakosten worden begroot zoals in het dictum is bepaald. [gedaagde 2] c.s. vordert veroordeling van [eiser 3] in de werkelijke kosten van de procedure. [gedaagde 2] c.s. voert daartoe aan dat [eiser 3] misbruikt maakt van procesrecht door in twee zaken dezelfde verwijten te maken en een evident ongegrond vordering in te stellen. Ook in deze zaak overweegt de rechtbank dat, hoewel overlap bestaat tussen het debat in de vrijwaringsprocedure en de gevoegde zaak, de (grondslagen van de) vorderingen verschillen en geen sprake is van misbruik van procesrecht aan de zijde van [eiser 2] c.s. Ook voor het overige ziet de rechtbank geen aanleiding om [eiser 3] te veroordelen tot vergoeding van de werkelijke proceskosten, zodat deze conform het liquidatietarief worden begroot.
De kosten aan de zijde van [gedaagde 2] c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 639,-
- salaris advocaat € 1.689,- (zijnde: 3 punten (conclusie van antwoord, conclusie van
dupliek en comparitie) maal 563,- per punt)
Totaal € 2.328,-

5.De beslissing

De rechtbank
in de zaak 19-238
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser 2] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 1] tot op heden begroot op € 13.596,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de 15e dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser 2] c.s. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser 2] c.s. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de zaak 19-392
5.5.
wijst de vorderingen af,
5.6.
veroordeelt [eiser 3] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 2] c.s. tot op heden begroot op € 2.328,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de 15e dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.7.
veroordeelt [eiser 3] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser 3] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.8.
verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.N. Bartels, mr. E.C. Rozeboom en mr. M.A.M. Essed en in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2021.