ECLI:NL:RBOVE:2021:3827

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
08-019849-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor het veroorzaken van een explosie met vuurwerk in een woonwijk, met blijvende schade voor omwonenden

Op 14 oktober 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 33-jarige man die op oudjaarsnacht 2020 een vuurwerkbom heeft ontploft in een woonwijk in Deventer. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De explosie heeft geleid tot schade aan tientallen woningen en blijvende gehoorschade bij twee personen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een groot risico heeft genomen door de vuurwerkbom te ontsteken, wat gevaar voor omwonenden met zich meebracht. De rechtbank sprak twee medeverdachten vrij, omdat niet kon worden vastgesteld dat zij betrokken waren bij de ontploffing. De verdachte kreeg ook een vuurwerkverbod opgelegd en moet bijna 15.000 euro schadevergoeding betalen aan de slachtoffers. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de gevolgen voor de slachtoffers, maar hield ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals zijn verantwoordelijkheid voor het gebeurde en zijn bereidheid om de schade te vergoeden. De rechtbank legde een schadevergoedingsmaatregel op, zodat de benadeelde partijen hun schade kunnen verhalen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-019849-21 (P)
Datum vonnis: 14 oktober 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1988 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] ,
nu verblijvende in de P.I. Veenhuizen, locatie Esserheem.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 8 juli 2021 en van 30 september 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.H. de Weert en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. M. Mulderij-Anker, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na de wijziging van de tenlastelegging van 8 juli 2021, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte al dan niet samen met anderen tijdens de jaarwisseling een ontploffing teweeg heeft gebracht op de [locatie] te Deventer, waardoor gevaar voor nabij gelegen woningen en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners te duchten was.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 1 januari 2021 in de gemeente Deventer,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, op de [locatie] , in ieder geval op de openbare weg,
opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en/of brand
heeft gesticht door:
- een onbekende hoeveelheid zwaar (knal) vuurwerk (mogelijk
één of meerdere mortierbom(men)/shells, te weten SAT 4 inch
Shell Titanium Salute en/of knalvuurwerk, te weten Dum Bum 30
en/of Dum Bum 50, in ieder geval dergelijke mortierbom(men)
en/of enig ander ontploflaar en brandbaar materiaal (mogelijk bevattende
een hoeveelheid zogenoemd flitskruit), op enige wijze aan te steken
en/of tot ontploffing te brengen,
en daarvan gemeen gevaar voor de nabij gelegen woningen
en/of op de openbare weg aanwezige en/of in die woningen
aanwezige goederen en personen, in elk geval gemeen gevaar
voor goederen en/of levensgevaar voor de op de openbare weg
en/of in die woningen aanwezige personen, in elk geval
levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor op de openbare weg en/of in die
woningen aanwezige personen, in elk geval gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het ten laste gelegde tezamen en in vereniging met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft gepleegd, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte dat hij de vuurwerkbom heeft aangestoken. Ze heeft daarbij gemotiveerd gesteld dat hierbij sprake is geweest van gemeen gevaar voor goederen, van gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en van levensgevaar.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat zij er in mee kan gaan dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht. De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het medeplegen en ook heeft zij gesteld dat door het handelen van verdachte geen sprake is geweest van risico op levensgevaar of op gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Op vrijdag 1 januari 2021 omstreeks 1:56 uur is er in de buurt van de [locatie] zeer zwaar vuurwerk, een zogenaamde vuurwerkbom, afgegaan. [1] Verdachte heeft bekend dat hij die vuurwerkbom opzettelijk heeft aangestoken. [2] Verdachte heeft daarover verklaard dat hij alleen was, dat hij de vuurwerkbom bij toeval op straat zag liggen en dat hij niet weet hoe die vuurwerkbom daar is gekomen of wie hem heeft gemaakt en op welke manier en met gebruikmaking van welke middelen dat is gebeurd. Hoewel de rechtbank twijfels heeft bij de verklaring van verdachte dat hij alleen was en de vuurwerkbom toevallig tegenkwam, kan zij op basis van het dossier en het onderzoek ter zitting niet met voldoende zekerheid reconstrueren van wie die vuurwerkbom dan wel was en hoe die daar op straat is gekomen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen.
Na de ontploffing zijn er 36 aangiften gedaan van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing en veel van de aangevers hebben schade aan bijvoorbeeld de ruiten en kozijnen van hun woningen. [3]
Door met opzet een vuurwerkbom te ontsteken in een woonwijk in de directe nabijheid van woningen, was gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te voorzien. Naar algemene ervaringsregels kan immers worden aangenomen dat een dergelijke ontploffing gevaar voor gehoorbeschadiging en/of letsel als gevolg van rondvliegend glas kan opleveren. Dat gevaar voor zwaar lichamelijk letsel heeft zich in dit geval ook verwezenlijkt, want aangevers [aangever 1] en [aangever 2] hebben als gevolg van de ontploffing van de vuurwerkbom blijvende gehoorschade opgelopen. [4] Dat verdachte zelf dergelijk letsel niet heeft voorzien, is niet van belang. Van te duchten levensgevaar is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken, zodat verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 januari 2021 in de gemeente Deventer op de [locatie] , opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door:
- een onbekende hoeveelheid zwaar (knal) vuurwerk aan te steken en tot ontploffing te brengen, en daarvan gemeen gevaar voor de nabij gelegen woningen en/of op de openbare weg aanwezige en/of in die woningen aanwezige goederen en personen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor op de openbare weg en/of in die woningen aanwezige personen, te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:opzettelijk een ontploffing teweeg brengen terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, waarvan een jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen als bijzondere voorwaarden te worden verbonden dat verdachte gedurende de proeftijd geen vuurwerk mag afsteken tijdens de jaarwisseling en dat hij zich tijdens de jaarwisseling – telkens op 31 december om 24:00 uur – moet melden op het politiebureau aan de Storminkstraat 2 in Deventer.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit de zaak af te doen met een gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast verzoekt zij bij het bepalen van de straf het advies van de reclassering te volgen en geen bijzondere voorwaarden op te leggen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft tijdens oudjaarsnacht een vuurwerkbom in een woonwijk tot ontploffing gebracht. Dit is een ernstig en gevaarlijk feit. Door ontploffing van de bom zijn vele woningen beschadigd en hebben twee personen blijvende gehoorschade opgelopen. Het handelen van verdachte had echter ook nog veel verstrekkender gevolgen kunnen hebben, gelet op de zwaarte van de knal en de hoeveelheid glas dat is gesprongen. Zo is het slechts een gelukkig toeval te noemen dat buurtbewoners, waaronder jonge kinderen, op het moment van de knal niet in hun met glas bezaaid geraakte bed lagen. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk.
In het voordeel van verdachte spreekt dat hij verantwoordelijkheid heeft genomen voor het gebeurde door na zijn aanhouding een bekennende verklaring af te leggen. Anderzijds heeft verdachte zich niet zelf gemeld en heeft hij geen volledige openheid van zaken gegeven door niet te willen verklaren wie nog meer op enigerlei wijze betrokken zijn geweest.
Voor wat betreft de persoonlijke omstandigheden heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 30 mei 2021. Hieruit volgt dat verdachte zijn leven voordat de coronacrisis intrad goed op orde had, met een baan als DJ en een toereikend inkomen. Door de coronamaatregelen is dit werk en inkomen weggevallen en zijn er schulden ontstaan. Het leefgebied is echter niet criminogeen. Verdachte ziet de gevolgen van zijn handelen voor de getroffen bewoners in, is bereid de schade te vergoeden en wil graag zijn excuses aanbieden. Daarnaast lijkt zijn werk een positieve factor, omdat de coronamaatregelen versoepeld zijn en verdachte daarmee zijn baan als DJ weer op kan pakken. De reclassering schat het risico op recidive in als laag. Gelet op bovenstaande acht de reclassering interventies, bedoeld om de kans op recidive te verminderen, niet geïndiceerd.
Uit een de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 augustus 2021 blijkt dat verdachte in 2004 een keer ter zake van wapenbezit en in 2019 in verband met de Wegenverkeerswet met politie en justitie in aanraking is geweest.
Gezien de ernst en impact van het gepleegde feit en de gevolgen voor de vele slachtoffers kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht passend en geboden. Vanwege het ogenschijnlijk gemak waarmee verdachte tot het delict is gekomen, zal de rechtbank aan de voorwaardelijke straf een vuurwerkverbod als bijzondere voorwaarde verbinden. Mede gelet daarop bestaat voor het opleggen van een meldplicht bij de politie gedurende de jaarwisseling onvoldoende aanleiding.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[benadeelde 1]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 1.217,48, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit schade aan de auto, te weten een kapotte gasklep.
[benadeelde 2]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij stelt schade te hebben aan ruiten en kozijnen, maar noemt geen concreet schadebedrag.
[benadeelde 3]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 3.077,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- slaapkamer gordijnen € 707,44;
- keuken gordijnen € 623,28;
- + 21 % BTW over bovenstaande € 273,78.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 1.500,-- gevorderd.
[benadeelde 4]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 30.817,68, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- Medische kosten € 15.204,68;
- reiskosten € 50,--;
- verlies aan verdienvermogen € 6.063,--.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 9.500,-- gevorderd en in verband met proceskosten wordt een vergoeding van € 2.000,-- gevorderd.
[benadeelde 5]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 292,80, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- nieuwe horren € 270,--;
- reiskosten € 22,80.
[benadeelde 6]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 644,90, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- schade kozijnen
er wordt geen bedrag genoemd;
- schade raambekleding € 644,90.
[benadeelde 7]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 250,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Als schadepost wordt opgegeven ‘lakschade aan Peugeot 2008’ ten bedrage van € 892,67, waarvan € 642,67 is vergoed door de verzekering. De gevorderde materiële schade bestaat uit het resterende deel van € 250,-- dat niet is vergoed door de verzekering, in verband met eigen risico.
[benadeelde 8]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 480,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De benadeelde partij heeft de schade opgevoerd als proceskosten, bestaande uit de volgende posten:
- vrij genomen van werk € 300,--;
- Horen (2 keer € 90,--) € 180,--.
[aangever 2]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 20.475,97, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- gehoorapparaat € 2.510,--;
- kosten gehoorapparaat in de toekomst € 10.040,--
(begroot 4 x € 2.510,--);
- kosten opvragen medische informatie € 425,97.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 7.500,-- gevorderd.
[benadeelde 9]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 435,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat geheel uit opgenomen zorgverlof.
[benadeelde 10]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 3.945,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de beschadiging van acht garagedeuren.
[benadeelde 11]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 2.244,51, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de post ‘uren gemaakt door de beheerder MVGM VvE voor de begeleiding van de schade afhandeling, met een totaal van 19 uren’.
[benadeelde 12]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 8.446,46, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de post ‘uren gemaakt door de beheerder MVGM VvE voor de begeleiding van de schade afhandeling, met een totaal van 71,5 uren’.
[benadeelde 13]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 7.619,53, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de post ‘uren gemaakt door de beheerder MVGM VvE voor de begeleiding van de schade afhandeling, met een totaal van 64,5 uren’.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat [benadeelde 8] en [benadeelde 10] niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vordering, omdat de vorderingen niet zijn onderbouwd. Nu [benadeelde 2] en [benadeelde 6] beiden niet hebben aangegeven wat hun vordering behelst dienen ook zij niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun vordering.
De vorderingen van [benadeelde 1] , [benadeelde 5] , [benadeelde 7] , [benadeelde 9] , [benadeelde 11] , [benadeelde 12] en [benadeelde 13] kunnen in hun geheel en hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente, aldus de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vordering van [benadeelde 3] op het standpunt gesteld dat het materiële deel van de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen en het immateriële deel gematigd toewijsbaar is voor een bedrag van € 500,--.
Ten aanzien van de vordering van [aangever 2] heeft de officier van justitie gesteld dat deze voor toewijzing vatbaar is en dat zij zich met betrekking tot de post ‘toekomstige schade’ refereert aan het oordeel van de rechtbank.
Tot slot acht de officier van justitie ook de vordering van [benadeelde 4] toewijsbaar, met uitzondering van de € 6.000,-- die in verband met ‘verlies aan verdienvermogen’ wordt gevorderd, omdat verdachte hiervoor is verzekerd.
8.3
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van [aangever 2] heeft de raadsvrouw primair gesteld dat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in verband met de bepleitte vrijspraak voor het onderdeel ‘zwaar lichamelijk letsel voor personen’. Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat de vordering te ingewikkeld is voor deze strafprocedure, zodat de benadeelde partij om die reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw de toekomstige kosten betwist.
Ook voor de vordering van [benadeelde 4] heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat deze te ingewikkeld is voor dit strafproces en dat er nog teveel onduidelijk is, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Indien de benadeelde partij wel ontvankelijk is dan dient de immateriële schade gematigd te worden toegewezen.
De vordering van [benadeelde 9] ziet op opgenomen zorgverlof, hetgeen te maken heeft met het zwaar lichamelijk letsel van [aangever 2] en nu van dat onderdeel vrijspraak is bepleit dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering. Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De raadsvrouw heeft zich voor wat betreft de vorderingen van [benadeelde 3] , [benadeelde 8] en [benadeelde 10] op het standpunt gesteld dat deze onvoldoende zijn onderbouwd en om die reden dienen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ten aanzien van de vordering van [benadeelde 10] heeft zij voorts opgemerkt dat onduidelijk is gebleven of de schade is of wordt vergoed door de verzekering.
[benadeelde 1] dient niet niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering, omdat niet duidelijk is of de schade is ontstaan door de vuurwerkbom. [benadeelde 2] en [benadeelde 6] dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun vordering, omdat zij de hoogte van hun schade niet noemen.
De raadsvouw heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd met betrekking tot de vorderingen van [benadeelde 5] en [benadeelde 7] .
Tot slot heeft de raadsvrouw met betrekking tot de vorderingen van de drie VvE’s gesteld dat deze onduidelijk is en te complex om in dit strafproces te behandelen, zodat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te worden verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw gesteld dat niet de VvE’s schade hebben geleden, maar de woningeigenaren zelf.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
[benadeelde 1]
Gezien de gemotiveerde betwisting van de vordering door de verdediging is op dit moment niet komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij de vordering nader te onderbouwen, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
[benadeelde 2]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is niet komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De benadeelde partij heeft ook geen concreet bedrag aan schadevergoeding gevorderd. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
[benadeelde 3]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schade onder de posten ‘slaapkamer gordijnen’, keuken gordijnen’ en ‘+ 21 % BTW’ is onvoldoende betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van
€ 1.577,50, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf heden.
De opgevoerde immateriële schade is niet komen vast te staan, omdat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd, terwijl door of namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden.
De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
[benadeelde 4]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadeposten ‘medische kosten’ en ‘reiskosten’ zijn onvoldoende betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 1.754,68, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 september 2021.
Door de benadeelde partij wordt onder de post ‘verlies aan verdienvermogen’ toekomstige schade gevorderd, hetgeen omvangrijk en complex van aard is. Dergelijke (in de toekomst) doorlopende schade moet immers worden vastgesteld naar redelijke verwachting en na afweging van de goede en de kwade kansen, waarbij de hoogte van de uiteindelijke schade afhankelijk is van een groot aantal variabelen. De rechtbank acht zich er niet van verzekerd dat de verdediging in dit strafproces in de gelegenheid is geweest al datgene aan te voeren wat zij ter verweer tegen deze schadepost kon aanvoeren. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank overweegt in het kader van de gevorderde immateriële schade dat, gelet op de aard en de ernst van de lichamelijke en psychische gevolgen voor het slachtoffer, een vergoeding van immateriële schade op zijn plaats is. De raadsvrouw heeft het bestaan van immateriële schade niet betwist, maar wel de hoogte van het gevorderde bedrag. De rechtbank stelt op basis van de thans gegeven onderbouwing, bezien in het licht van de betwisting, de omvang van de immateriële schade vast op € 5.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 september 2021. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij het meer gevorderde aan immateriële schadevergoeding nader te onderbouwen, levert een onevenredige belasting van het strafproces op, zodat die gelegenheid niet zal worden geboden en de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
Nu ter terechtzitting geen bijzondere omstandigheden zijn gebleken waarom er afgeweken zou moeten worden van het liquidatietarief, is de rechtbank van oordeel dat voor de vaststelling van die vergoeding het bij de behandeling van civiele zaken gebruikelijke ‘liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven’ als uitgangspunt gehanteerd dient te worden. Bij de berekening - op grond van genoemd liquidatietarief - heeft de rechtbank de verrichte werkzaamheden, te weten het opstellen en indienen van de vordering gewaardeerd op 1 punt. Het bedrag van de gevorderde hoofdsom ligt tussen de € 20.000,-- en € 40.000,-- , zodat tarief III geldt (een tarief van € 721,-- per punt). Daarmee komt aldus in aanmerking een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 721,--. De rechtbank zal dat bedrag toekennen en het verzoek voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
[benadeelde 5]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost is niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 292,80, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf
14 februari 2021.
[benadeelde 6]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is niet komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De benadeelde partij heeft immers op het voegingsformulier vermeld dat de verzekering de gestelde schade die ziet op raambekleding reeds heeft vergoed en dat de VvE vergoeding van de schade aan kozijnen en ramen zou gaan vorderen. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
[benadeelde 7]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost is niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 250,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf 15 februari 2021 (datum waarop de factuur is voldaan).
[benadeelde 8]
Gelet op de gemotiveerde betwisting van de opgevoerde schade, acht de rechtbank de vordering op dit moment onvoldoende onderbouwd om deze te kunnen toewijzen. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
[aangever 2]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadeposten ‘gehoorapparaat’ en ‘opvragen medische informatie’ zijn onvoldoende betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 2.935,97, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf 1 juli 2021.
Door de benadeelde partij wordt onder de post ‘kosten gehoorapparaat toekomst begroot
(4 x € 2.510,--)’ toekomstige schade gevorderd, hetgeen omvangrijk en complex van aard is. Dergelijke (in de toekomst) doorlopende schade moet immers worden vastgesteld naar redelijke verwachting en na afweging van de goede en de kwade kansen, waarbij de hoogte van het schadebedrag afhankelijk zal zijn van een groot aantal variabelen. De rechtbank acht zich er niet van verzekerd dat de verdediging in dit strafproces in de gelegenheid is geweest al datgene aan te voeren wat zij ter verweer tegen deze schadepost kon aanvoeren. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank overweegt in het kader van de gevorderde immateriële schade dat, gelet op de aard en de ernst van de lichamelijke en psychische gevolgen voor het slachtoffer, een vergoeding van immateriële schade op zijn plaats is. De raadsvrouw heeft het bestaan van immateriële schade niet betwist, maar wel de hoogte van het gevorderde bedrag. De rechtbank stelt op basis van de gegeven onderbouwing, bezien in het licht van de betwisting, de omvang van de immateriële schade vast op € 3.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2021. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij het meer gevorderde aan immateriële schadevergoeding nader te onderbouwen, levert een onevenredige belasting van het strafproces op, zodat die gelegenheid niet zal worden geboden en de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
[benadeelde 9]
Gelet op de gemotiveerde betwisting van de opgevoerde schade, acht de rechtbank de vordering op dit moment onvoldoende onderbouwd om deze toe te kunnen wijzen. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
[benadeelde 10]
Gelet op de gemotiveerde betwisting van de opgevoerde schade, acht de rechtbank de vordering op dit moment onvoldoende onderbouwd om deze toe te kunnen wijzen. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
[benadeelde 11]
Gelet op de gemotiveerde betwisting van de opgevoerde schade, acht de rechtbank de vordering op dit moment onvoldoende onderbouwd om deze toe te kunnen wijzen. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
[benadeelde 12]
Gelet op de gemotiveerde betwisting van de opgevoerde schade, acht de rechtbank de vordering op dit moment onvoldoende onderbouwd om deze toe te kunnen. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
[benadeelde 13]
Gelet op de gemotiveerde betwisting van de opgevoerde schade, acht de rechtbank de vordering op dit moment onvoldoende onderbouwd om deze toe te kunnen wijzen. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met een totaal van 167 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b en 14c Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
opzettelijk een ontploffing teweeg brengen terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- geen vuurwerk voorhanden zal hebben en/of zal afsteken;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partijen:
[benadeelde 1],
[benadeelde 2],
[benadeelde 6],
[benadeelde 8],
[benadeelde 9],
[benadeelde 10] , [benadeelde 11] , [benadeelde 12] en [benadeelde 13]: in het geheel niet-ontvankelijk zijn in de vordering, en dat de benadeelde partijen hun vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde 3]toe tot een bedrag van € 1.577,50 (bestaande uit materiële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 3] : van een bedrag van € 1.577,50, te vermeerderen met de wettelijke rente over voornoemd bedrag vanaf heden tot aan de dag van volledige betaling;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit en tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.577,50, te vermeerderen met de wettelijke rente over voornoemd bedrag vanaf heden tot aan de dag van volledige betaling ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 25 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [benadeelde 3] , voor een deel van € 1.500,-- niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde 4]toe tot een bedrag van
€ 6.754,68 (bestaande uit € 1.754,68 materiële schade en € 5.000,-- immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 4] : van een bedrag van € 6.754,68 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 september 2021 tot aan de dag van volledige betaling;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 721,--, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit en tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 6.754,68, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 september 2021 tot aan de dag van volledige betaling, ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 68 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [benadeelde 4] , voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde 5]toe tot een bedrag van
€ 292,80 (bestaande uit materiële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 5] : van een bedrag van € 292,80, te vermeerderen met de wettelijke rente over voornoemd bedrag vanaf 14 februari 2021 tot aan de dag van volledige betaling;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit en tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 292,80, te vermeerderen met de wettelijke rente over voornoemd bedrag vanaf 14 februari 2021 tot aan de dag van volledige betaling ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 5 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde 7]toe tot een bedrag van € 250,-- (bestaande uit materiële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 7] : van een bedrag van € 250,-- te vermeerderen met de wettelijke rente over voornoemd bedrag vanaf 15 februari 2021 tot aan de dag van volledige betaling;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit en tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 250,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over voornoemd bedrag vanaf 15 februari 2021 tot aan de dag van volledige betaling ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 5 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij
[aangever 2]toe tot een bedrag van
€ 5.935,97 (bestaande uit € 2.935,97 materiële schade en € 3.000,-- immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 2] : van een bedrag van € 5.935,97, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2021 tot aan de dag van volledige betaling;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit en tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 5.935,97, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2021 tot aan de dag van volledige betaling, ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 64 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [aangever 2] , voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.P.K. van Rosmalen, voorzitter, J. de Ruiter en
mr. J. Faber, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Seuters, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2021.
Mrs. De Ruiter en Faber zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van bevindingen aantreffen resten explosief van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] van 1 januari 2021, pagina’s 113 en 114.
2.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 30 september 2021, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
3.Proces-verbaal van aangifte door [aangever 3] van 1 januari 2021, pagina 139; Proces-verbaal van aangifte door [aangever 3] van 1 januari 2021; Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 2] van 1 januari 2021, pagina 201.
4.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [aangever 2] van 7 januari 2021, pagina’s 310 en 311; Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 4] van 6 februari 2021, pagina 334.