ECLI:NL:RBOVE:2021:3831

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
C/08/264564 / HA ZA 21-155
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toebedeling van de woning en voorlopige voorziening in een geschil tussen ex-partners

In deze zaak verzoekt de vrouw in conventie om toebedeling van de woning, terwijl de man in reconventie ook om toebedeling van de woning vraagt. De rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, heeft op 6 oktober 2021 uitspraak gedaan. De vrouw heeft het volledige gebruiksrecht van de woning toegewezen gekregen, omdat zij de meeste binding met de woning heeft en daar constant heeft gewoond. De man is in het verleden meerdere keren afwezig geweest. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vrouw een bedrag aan overbedeling aan de man moet betalen. In de voorlopige voorziening is het gebruiksrecht van de woning toegekend aan de vrouw, met de verplichting voor de man om de woning binnen vier weken te verlaten. De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan in het kader van civiel recht en betreft de afwikkeling van een samenlevingsovereenkomst.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/264564 / HA ZA 21-155
Vonnis van 6 oktober 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M. Tijken te [plaats] ,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. S.J.M. Masselink te Almelo.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 28 april 2021,
  • de aanvullende productie 3 van [gedaagde] ,
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] hebben een affectieve relatie gehad en hebben op 24 december 1999 een notariële samenlevingsovereenkomst (hierna: Overeenkomst) gesloten. Voor zover van belang staat in de samenlevingsovereenkomst het volgende opgenomen:
‘(…)KOSTEN VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE HUISHOUDINGArtikel 4.1. Alle kosten van de huishouding komen ten laste van de eigen netto-inkomens (waarmee wordt bedoeld bruto-inkomen na aftrek van loon- en inkomstenbelasting en de premies sociale verzekeringen) van beide partijen naar evenredigheid. Indien slechts één van partijen inkomsten heeft komen de kosten van de huishouding geheel ten laste van die partij. Indien en voor zover die inkomens niet toereikend zijn, komen de kosten ten laste van de vermogens van beide partijen, naar evenredigheid. Onder huishouding en de kosten daarvan wordt verstaan al hetgeen in artikel 84 boek 1 van het Burgerlijk Wetboek daaronder is begrepen en voorts de eventueel verschuldigde rente van (een) hypothecaire geldlening(en) terzake de financiering van reeds in eigendom verkregen dan wel nog te verkrijgen registergoederen, welke tot gemeenschappelijk gebruik dienen of zullen dienen.(…)3. Bestedingen, welke door een van de partijen op andere basis geschieden en welke niet achteraf alsnog door de andere partij worden goedgekeurd, komen uitsluitend ten laste van degene die de besteding heeft gedaan.(…)5. Het voldoen door één van partijen van kosten van de gemeenschappelijke huishouding geeft aan die partij geen enkel recht op vergoeding jegens de andere partij.(…)VERDELING GEMEENSCHAPPELIJKE VERMOGENSBESTANDDELEN BIJ EINDE SAMENLEVINGSOVEREENKOMST ANDERS DAN DOOR OVERLIJDEN OF HET AANGAAN VAN EEN HUWELIJK DANWEL GEREGISTREERD PARTNERSCHAPArtikel 9.1. Indien de samenlevingsovereenkomst anders dan door het overlijden van één van partijen of door het aangaan van een geregistreerd partnerschap danwel huwelijk met elkaar eindigt, worden de gemeenschappelijke vermogensbestanddelen verdeeld met toepassing van de beginselen van redelijkheid en billijkheid. De waardering van de gemeenschappelijke vermogensbestanddelen geschiedt door partijen in onderling overleg en bij gebreke van overeenstemming daaromtrent door een door partijen in onderling overleg te benoemen deskundige.(…)’.
2.2.
[eiseres] en [gedaagde] zijn eigenaar van de woning met aanhorigheden staande en gelegen te [woonplaats 1] aan [het adres 1] te [woonplaats 1] (hierna te noemen: de woning).
2.3.
Op de woning rust een schuld uit hoofde van een hypothecaire geldlening (Rabo OpbouwHypotheek). Voor de restanthoofdsom zijn [eiseres] en [gedaagde] hoofdelijk aansprakelijk.
2.4.
[eiseres] en [gedaagde] hebben een Rabo OpbouwSpaarrekening afgesloten. Per
23 maart 2021 bedraagt het opgebouwde saldo € 31.135,96.
2.5.
Per 1 januari 2020 bedraagt de WOZ-waarde van de woning € 261.000,00.
2.6.
In opdracht van [eiseres] heeft makelaar [A] op 12 februari 2021 aan de woning een marktwaarde toegekend van € 265.000,00.
2.7.
In opdracht van [gedaagde] heeft makelaar [B] op
26 april 2021 aan de woning een marktwaarde toegekend van € 275.000,00.
2.8.
[gedaagde] heeft in 1996 vanuit de nalatenschap van zijn [grootvader] een geldbedrag ontvangen ter grootte van Fl. 42.148,46 / € 18.892,18. Deze erfenis komt bij uitsluiting alleen aan [gedaagde] toe.
2.9.
[gedaagde] heeft op 7 augustus 2014 de woning verlaten en is toen een aantal maanden aan [het adres 2] in [woonplaats 1] verbleven. Van februari 2018 tot en met december 2018 verbleef [gedaagde] aan [het adres 3] in [woonplaats 1] . Tot en met december 2019 verbleef [gedaagde] aan [het adres 4] in [woonplaats 1] .

3.Het verzoek ex artikel 223 Rv - incident

3.1.
[eiseres] vordert -samengevat- dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van het geding te bepalen dat de woning, staande en gelegen aan [het adres 1] te [woonplaats 1] , tijdelijk, totdat in de bodemprocedure is beslist, alleen aan [eiseres] toe komt. Tevens vordert [eiseres] dat de rechtbank bepaalt en beveelt dat [gedaagde] de woning uiterlijk op een door de rechtbank te bepalen datum de woning dient te verlaten en de woning niet meer mag betreden (zonder toestemming van [eiseres] ), op straffe van een dwangsom.
3.2.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen deze voorlopige voorziening.

4.Het geschil in de hoofdzaak

in conventie in de hoofdzaak
4.1.
[eiseres] vordert -samengevat- dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. bepaalt dat de woning, staande en gelegen aan [het adres 1] te [woonplaats 1] wordt toegedeeld aan [eiseres] , onder de voorwaarde dat [gedaagde] wordt ontslagen uit zijn hoofdelijke verplichtingen jegens de bank ten aanzien van de hypothecaire verplichtingen.
2. [gedaagde] veroordeelt om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, mee te werken aan de levering van de woning, door alle handelingen te verrichten welke voor de levering noodzakelijk zijn, waaronder de verplichting alle voor de levering noodzakelijke stukken te ondertekenen, op straffe van een dwangsom,
3. bepaalt dat, indien [gedaagde] niet meewerkt aan de levering van de woning, dit vonnis in de plaats zal treden van de voor het passeren van de akte van levering vereiste wilsverklaring van [gedaagde] ,
4. bepaalt dat partijen ieder de helft van de kosten dienen te dragen welke verband houden met de levering van de woning en het ontslag van [gedaagde] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de bank met betrekking tot de hypothecaire geldlening,
5. bepaalt dat [eiseres] bij levering van de woning wegens overbedeling aan [gedaagde] dient te voldoen een bedrag van € 66.387,98,79, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie meent te behoren,
6. de proceskosten compenseert.
4.2.
[gedaagde] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie in de hoofdzaak
4.4.
[gedaagde] vordert samengevat- dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat [gedaagde] aanspraak heeft op de beperkte gemeenschap (overwaarde van de woning) ter hoogte van een bedrag van € 18.892,18,
2. bepaalt dat de woning aan [het adres 1] te [woonplaats 1] wordt toegedeeld aan [gedaagde] , onder de voorwaarde dat [eiseres] wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de bank ten aanzien van de hypothecaire verplichtingen,
3. [eiseres] veroordeelt om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis mee te werken aan de levering van de woning, door alle handelingen te verrichten welke voor de levering noodzakelijk zijn, waaronder de verplichting alle voor de levering noodzakelijke stukken te ondertekenen, op straffe van een dwangsom,
4. bepaalt dat, indien [eiseres] niet meewerkt aan de levering van de woning, dit vonnis in de plaats zal treden van de voor het passeren van de akte van levering vereiste wilsverklaring van [eiseres] ,
5. bepaalt dat partijen ieder de helft van de kosten dienen te dragen welke verband houden met de levering van de woning en het ontslag van [eiseres] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de bank met betrekking tot de hypothecaire geldlening,
6. bepaalt dat [gedaagde] bij levering van de woning wegens overbedeling aan [eiseres] dient te voldoen een bedrag van € 61.941,91, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie meent te behoren,
7. voor recht verklaart dat de inboedel overeenkomstig hetgeen onder punt 7 van de conclusie van antwoord is verzocht is verdeeld, zonder dat daarbij sprake is van over- of onderbedeling,
8. voor recht verklaart dat [eiseres] gehouden is de helft van de verkoopopbrengst van de [auto] aan [gedaagde] te voldoen,
9. op grond van artikel 9 van de Overeenkomst een deskundige wordt benoemd die zal bepalen welk bedrag [eiseres] op grond van het door [gedaagde] onder punt 5/6 van de conclusie van antwoord gestelde, aan de beperkte gemeenschap op grond van artikel 4 lid 2 dient te vergoeden,
10. de proceskosten compenseert.
4.5.
[eiseres] voert verweer.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordelingin de hoofdzaak (in conventie en in reconventie)

5.1.
Het gaat in de hoofdzaak met name om de verdeling van de woning staande en gelegen aan [het adres 1] te [woonplaats 1] . Partijen willen beiden dat de woning aan hen afzonderlijk wordt toebedeeld. Zowel [eiseres] als [gedaagde] hebben stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij financieel in staat zijn de woning op naam te verkrijgen en de ander uit de hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de bank te ontslaan. Naast de woning zijn er nog een aantal andere geschilpunten ten aanzien van de afwikkeling van het samenlevingscontract waarover de rechtbank zich zal buigen.
5.2.
Vanwege de samenhang van de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze gezamenlijk worden behandeld.
Eigen inbreng - erfenis5.3. [gedaagde] heeft gesteld dat hij vanuit de nalatenschap van zijn [grootvader] een geldbedrag ter grootte van in totaal Fl. 42.148,46 heeft ontvangen, omgerekend € 18.892,18. Dit bedrag komt [gedaagde] volgens het testament bij uitsluiting toe en betreft privévermogen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] nader toegelicht dat een deel van de erfenis is aangewend om de eerste woning in [woonplaats 2] te kopen en dat een deel is besteed aan lasten, niet zijnde een investering in de woning. Om voornoemde redenen komt het bedrag ter grootte van de erfenis aan [gedaagde] toe en zal [eiseres] dit moeten vergoeden, aldus [gedaagde] .
5.4.
[eiseres] betwist uitdrukkelijk dat [gedaagde] privévermogen heeft geïnvesteerd in de (huidige) woning en stelt dat [gedaagde] geen vordering heeft uit hoofde van de erfenis. Er is volgens [eiseres] door geen van beiden aangetoond wie wat heeft besteed aan de aankoop van de eerste woning in [woonplaats 2] . [eiseres] wijst er tijdens de mondelinge behandeling op dat de koopsom destijds Fl. 311.000,00 bedroeg, terwijl er een lening met recht van hypotheek is afgesloten van Fl. 360.000,00. Dit betekent dat er meer is geleend en dat er dus extra kosten zijn geweest. Volgens [eiseres] hebben beide partijen geld geïnvesteerd in de eerste woning en hierover zijn in de Overeenkomst geen afspraken gemaakt. [gedaagde] heeft geen bewijs aangeleverd dat er privé door hem is geïnvesteerd. Er is dan ook geen vergoedingsrecht, aldus [eiseres] .
5.5.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat [gedaagde] bij uitsluiting een bedrag van omgerekend € 18.892,18 heeft ontvangen uit de nalatenschap van zijn grootvader. De vraag is echter in hoeverre [eiseres] gelden moet vergoeden. De rechtbank is van oordeel dat van een vergoedingsrecht geen sprake is. [eiseres] heeft immers gemotiveerd betwist dat de erfenis van [gedaagde] ten behoeve van de gemeenschappelijke woning is gebruikt. De rechtbank is het met het standpunt van [eiseres] eens dat [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij privé investeringen heeft gedaan in de woning. Uit niets blijkt wat die investeringen zouden zijn geweest. De rechtbank betrekt daarbij ook dat de koopsom van de eerste woning Fl. 311.000,00 bedroeg, terwijl er een lening met recht van hypotheek is afgesloten van Fl. 360.000,00: de lening was dus hoger dan de koopsom van de woning. De conclusie luidt dat [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd dat er daadwerkelijk privé door hem is geïnvesteerd in de woning. Dat betekent dat [gedaagde] geen vordering heeft op [eiseres] met betrekking tot de erfenis. Er is derhalve geen vergoedingsrecht. Dit deel van de vordering in reconventie onder 1 wordt dan ook afgewezen.
Inboedel en [auto]5.6. Tussen partijen bestaat er geen discussie meer over de door [gedaagde] in reconventie gevorderde verdeling van de inboedel, zodat de rechtbank hier verder inhoudelijk niet meer op in zal gaan. De rechtbank zal het door [gedaagde] daaromtrent in reconventie gevorderde onder 7, toewijzen.
5.7.
[gedaagde] heeft daarnaast in reconventie gevorderd om voor recht te verklaren dat [eiseres] de helft van de verkoopopbrengst van de auto aan hem dient te voldoen, nu er nog geen bewijsstukken zijn overgelegd waaruit de opbrengst blijkt. Door [eiseres] is onweersproken gesteld dat de verkoopopbrengst is gestort op de gezamenlijke rekening, waardoor de opbrengst reeds is gaan behoren tot het vermogen van partijen. Vorenstaande betekent dat er ook ten aanzien van de verdeling van de opbrengst van de [auto] geen discussie meer bestaat en dat de rechtbank hier niet meer inhoudelijk op in zal gaan. Het door [gedaagde] in reconventie gevorderde onder 8 zal worden afgewezen.
Kosten van de gemeenschappelijke huishouding5.8. Onder verwijzing naar artikel 4, meer specifiek lid 3 en lid 5 van de Overeenkomst stelt [gedaagde] -kort samengevat- dat [eiseres] geld heeft onttrokken aan de gemeenschappelijke huishouding. Volgens [gedaagde] hield [eiseres] er een eigen boekhouding op na. [eiseres] heeft volgens [gedaagde] ook geld weggesluisd naar (buitenlandse) bankrekening(en). Ook zijn er contante opnames gedaan door [eiseres] . [gedaagde] wenst overeenkomstig artikel 9 en 11 van de Overeenkomst dat een deskundige wordt benoemd, die kan vaststellen of [eiseres] al dan niet enig bedrag verschuldigd is aan [gedaagde] . Het is namelijk niet redelijk en billijk dat [eiseres] gelden ontvangt op de privé rekening en de kosten ten laste van de gemeenschappelijke rekening brengt, aldus [gedaagde] .
5.9.
Volgens [eiseres] kan een vergoedingsrecht niet op artikel 4 lid 3 van de Overeenkomst worden gebaseerd, omdat [gedaagde] niet heeft gesteld, noch is gebleken dat zij uitgaven heeft verricht ten behoeve van de huishouding welke niet in onderling overleg zijn geschied en welke achteraf niet alsnog door [gedaagde] zijn goedgekeurd. Zowel [eiseres] als [gedaagde] stortten geld op de gezamenlijke bankrekening van de Rabobank en volgens [eiseres] is het privé vermogen zich gaan vermengen. [eiseres] merkt verder op dat zij allebei geen administratie hebben bijgehouden waaruit het verloop van inkomens, vermogens en uitgaven blijkt en waaruit kan worden vastgesteld dat [eiseres] zich zou hebben verrijkt ten koste van [gedaagde] . Het benoemen van een deskundige is voor [eiseres] onnodig. Van een buitenlandse bankrekening is ten slotte ook geen sprake, aldus [eiseres] .
5.10.
De rechtbank stelt voorop dat er tussen partijen géén afspraken zijn gemaakt over andere vermogensbestanddelen dan in de Overeenkomst staan vermeld. Dat impliceert dat wat niet in de Overeenkomst staat vermeld c.q. dat daar waar geen afspraken over zijn gemaakt, tot het eigen vermogen van de partijen blijft behoren. Dit betekent ook dat de geldelijke inkomens alleen dan tot de gemeenschappelijke huishouding behoren, als het conform artikel 4 van de Overeenkomst wordt besteed.
5.11.
De rechtbank overweegt dat aan artikel 4 van de Overeenkomst een beperkte betekenis moet worden toegekend. Lid 1 regelt dat partijen samen, naar evenredigheid, voor de (kosten van de) huishouding verantwoordelijk zijn. Voor het overige zijn partijen in privé aansprakelijk, dus voor datgene wat niet onder de gemeenschappelijke huishouding valt.
5.12.
Kennelijk was het voor partijen gebruikelijk om gedurende de relatie af- en bijschrijvingen te doen van en op de gezamenlijke bankrekening.
Geen van beide partijen heeft hiervan een boekhouding bijgehouden. Er is door [gedaagde] niet gesteld, en bovendien ook niet onderbouwd, dat [eiseres] in strijd met
artikel 4 niet naar evenredigheid zou hebben bijgedragen aan de gemeenschappelijke huishouding. Uit dat oogpunt bezien, kan naar het oordeel van de rechtbank ook niet worden gesteld dat de bedragen die [eiseres] van de gezamenlijke rekening naar haar privé vermogen heeft overgemaakt, tot het gezamenlijk vermogen van de partijen behoorde. Gelet op het vorenstaande is er dus geen aanleiding om overeenkomstig artikel 9 van de Overeenkomst een deskundige te benoemen. De rechtbank zal de vordering van [gedaagde] onder 9 dan ook afwijzen. Wellicht ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat ook niet is gesteld dan wel is gebleken dat de overgeschreven bedragen niet uit het privé vermogen van [eiseres] afkomstig waren.
Woning
5.13.
Thans blijft over de verdeling van de woning. [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat de woning aan hem moet worden toebedeeld en hij legt daaraan het volgende ten grondslag. [gedaagde] is kapitaalkrachtig gebleken om de woning op naam te krijgen en [eiseres] te ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de hypothecaire lening. [gedaagde] heeft de meeste binding met de woning, niet alleen privé, maar ook economisch vanwege zijn werk. [gedaagde] heeft bovendien geen andere woning waar hij kan verblijven en [eiseres] wel, namelijk bij haar partner in [plaats] , aldus [gedaagde] .
5.14.
Volgens [eiseres] moet de woning aan haar worden toebedeeld en zij legt daaraan het volgende ten grondslag. [eiseres] is kapitaalkrachtig gebleken om de woning op naam te krijgen en [gedaagde] te ontslaan uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de hypothecaire lening. [eiseres] heeft binding met de woning, omdat zij daar al 20 jaar onafgebroken woont en haar sociale leven heeft. [gedaagde] is daarentegen al drie keer weggeweest voor een langere periode en is ook niet gebonden aan de woning voor wat betreft zijn werk. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] aangegeven graag elders te willen wonen. [eiseres] weerspreekt het standpunt van [gedaagde] dat zij andere woonruimte heeft. Dat zij bij haar partner in [plaats] kan verblijven, is uit pure noodzaak. Er is geen intentie tot samenwoning. [gedaagde] zou een woning/onderkomen hebben in [plaats] , maar daar is geen duidelijkheid over verschaft, aldus [eiseres] .
5.15.
De rechtbank stelt voorop dat het behoud van de woning belangrijk is voor de stabiliteit van de kinderen, [C] en [D] . [D] woont nog thuis. Gebleken is dat [C] en [D] geen partij willen kiezen en dat zou ook niet nodig moeten zijn. De rechtbank acht het, gelet op de kinderen, niet wenselijk dat er tot verkoop van de woning over moet worden gegaan. De rechtbank moet dan ook beoordelen welke partij in redelijkheid de meeste aanspraak kan maken op de woning, waarbij wordt opgemerkt dat de rechtbank er begrip voor heeft en ziet dat zowel [eiseres] als [gedaagde] belang hebben bij de toebedeling van de woning.
5.16.
Om te beoordelen aan wie de woning toebedeeld moet worden, is het van belang dat de rechtbank alle omstandigheden van het geval meeweegt. Nu beide partijen hebben gesteld en onderbouwd dat zij de woning kunnen financieren, zal dit punt niet van doorslaggevende betekenis kunnen zijn bij de beantwoording van de vraag aan wie de woning toebedeeld moet worden. Dat betekent dat de rechtbank ook kijkt naar het (woon)verleden van beide partijen. Zowel uit de stellingen als uit de feiten blijkt dat [eiseres] constant in de woning aanwezig is geweest. [gedaagde] heeft de woning daarentegen een aantal keren verlaten, laatstelijk nog in 2019.
Gelet op het feit dat [gedaagde] de woning meerdere keren heeft verlaten, is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] de meeste binding met de woning heeft en daarom in redelijkheid de meeste aanspraak kan maken op de woning.
5.17.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de woning aan [eiseres] moet worden toebedeeld. Dit betekent dat de vorderingen in conventie onder 1 tot en met 4 worden toegewezen als hierna te melden, waarbij de dwangsom wordt gematigd en gemaximeerd, en dat de reconventionele vordering van [gedaagde] dienaangaande wordt afgewezen.
Bedrag overbedeling
5.18.
[eiseres] vordert ten slotte nog dat de rechtbank bepaalt dat zij bij levering van de woning wegens overbedeling een bedrag van € 66.387,98,79 aan [gedaagde] dient te voldoen, dan wel een door de rechtbank te bepalen bedrag.
5.19.
De rechtbank gaat ervan uit dat [eiseres] heeft bedoeld € 66.387,98 (randnummer 7 inleidende dagvaarding: € 132.775,96/2). Dit bedrag is gebaseerd op een marktwaarde van de woning ter hoogte van € 265.000,- [gedaagde] heeft hier tegenover gesteld dat de marktwaarde van de woning € 10.000,- hoger ligt, namelijk op € 275.000,-. Aangezien beide partijen hun stellingen hebben onderbouwd, gaat de rechtbank uit van het gemiddelde tussen deze twee bedragen, zijnde € 270.000,-. Gelet hierop dient de door [eiseres] te betalen overwaarde aan [gedaagde] in redelijkheid € 2.500,- hoger te liggen (€ 5.000,- / 2) en zal aldus worden bepaald € 68.887,98.
Proceskosten5.20. Omdat partijen een affectieve relatie hebben gehad, worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
In de voorlopige voorziening:5.21. In de hoofdzaak is inmiddels beslist. De vraag die thans nog voorligt is of [eiseres] belang heeft bij de door haar verzochte voorziening. De toebedeling van de woning zal niet direct geëffectueerd zijn, zodat ondanks de beslissing in de hoofdzaak, partijen nog enige tijd gezamenlijk eigenaar van de woning zullen blijven. De door [eiseres] gevorderde voorlopige voorziening zal daarom worden toegewezen. Aan [eiseres] zal het exclusieve gebruiksrecht van de woning worden gegeven. De rechtbank acht het redelijk dat [gedaagde] de woning binnen vier weken na dit vonnis verlaat en de woning niet meer zal betreden zonder toestemming van [eiseres] , op straffe van een dwangsom als [gedaagde] hieraan niet voldoet. De dwangsom wordt gematigd en gemaximeerd als hierna te melden.
5.22.
Gelet op de aard van de relatie tussen partijen, worden de proceskosten in dit verzoek om de voorlopige voorziening tussen partijen gecompenseerd.

6.De beslissing

De rechtbank
in de voorlopige voorziening
6.1.
bepaalt dat het voorlopig gebruiksrecht van de woning wordt toegekend aan [eiseres] met het bevel aan [gedaagde] om de woning binnen vier weken na de datum van dit vonnis te verlaten en niet meer te betreden (zonder toestemming van [eiseres] ), op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] niet aan de veroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,00,
6.2.
verklaart het voorgaande uitvoerbaar bij voorraad,
6.3.
wijst af het meer of anders gevorderde,
6.4.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaakin conventie
6.5.
bepaalt dat de woning, staande en gelegen te [woonplaats 1] aan [het adres 1] wordt toebedeeld aan [eiseres] , onder de voorwaarde dat [gedaagde] wordt ontslagen uit zijn hoofdelijke verplichtingen jegens de bank ten aanzien van de hypothecaire (lening)verplichtingen,
6.6.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis mee te werken aan de levering van de woning aan [het adres 1] te [woonplaats 1] , door alle handelingen te verrichten welke voor deze levering noodzakelijk zijn, waaronder de verplichting alle voor de levering noodzakelijke stukken te ondertekenen, waaronder in ieder geval de akte van levering, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat [gedaagde] na betekening van dit vonnis in gebreke blijft zijn medewerking als hiervoor bedoeld te verlenen tot een maximum van € 25.000,00,
6.7.
bepaalt dat, indien [gedaagde] niet meewerkt aan de levering van de woning aan [het adres 1] te [woonplaats 1] , dit vonnis in de plaats treedt van de voor het passeren van de akte van levering vereiste wilsverklaring van [gedaagde] ,
6.8.
bepaalt dat partijen ieder de helft van de kosten dragen welke verband houden met de levering van de woning aan [het adres 1] te [woonplaats 1] en het ontslag van [gedaagde] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de bank met betrekking tot de hypothecaire geldlening rustend op de woning, waaronder in ieder geval behoren de kosten van de notaris en een eventuele boeterente vanwege het voortijdig beëindigen van de huidige lening met hypotheek,
6.9.
bepaalt dat [eiseres] bij levering van de woning wegens overbedeling aan [gedaagde] een bedrag van € 68.887,98 dient te voldoen,
6.10.
verklaart het voorgaande in conventie uitvoerbaar bij voorraad,
6.11.
wijst af het meer of anders gevorderde,
6.12.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt,
in reconventie
6.13.
verklaart voor recht dat de inboedel overeenkomstig hetgeen onder punt 7 van de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie is verzocht, is verdeeld, zonder dat daarbij sprake is van over- of onderbedeling,
6.14.
wijst af het meer of anders gevorderde,
6.15.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.J. Thurlings-Rassa en in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2021. [1]

Voetnoten

1.[…]