4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
Ten aanzien van feit 1 primair
Een proces-verbaal van verhoor verdachte met daarin de bekennende verklaring van verdachte, van 31 oktober 2019, pagina’s 45 tot en met 51;
Een proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij van 21 november 2019, pagina’s 56 tot en met 59;
Ten aanzien van feit 2 primair
3. Een proces-verbaal van aangifte van Enexis Netbeheer met bijlage, pagina’s 104 tot en met 132;
4. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 21 november 2019, pagina’s 32 tot en met 34;
5. Een geschrift zijnde een huurcontract, pagina’s 100 en 101;
6. Een geschrift zijnde een rapport berekening wederrechtelijk voordeel van 10 januari 2020, pagina’s 68 en 69.
Ten aanzien van het medeplegen (de feiten 1 en 2 onder primair)
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de kwekerij niet voor zichzelf heeft aangelegd, maar functioneerde als katvanger in opdracht van iemand anders. Verdachte wil de naam van deze persoon niet noemen, omdat hij bang is dat hij daar problemen mee krijgt. De verklaring van verdachte over een opdrachtgever is niet nader onderbouwd en evenmin verifieerbaar nu hij geen naam wil noemen. Verdachte had hierover niet eerder verklaard. In het dossier bevindt zich geen ondersteunend bewijs voor het in vereniging plegen van de feiten. De rechtbank acht dan ook onvoldoende bewijs aanwezig om te komen tot een bewezenverklaring van het medeplegen en zal verdachte dan ook vrijspreken van het medeplegen.
Ten aanzien van de periode (feit 2)Verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat hij de kwekerij heeft opgezet in de zomer van 2019 (mei/juni) en de daaruit volgende diefstal van de stroom heeft gepleegd vanaf de zomer van 2019. De rechtbank stelt vast dat zich in het dossier een huurcontract bevindt waaruit blijkt dat verdachte de woonruimte aan de [adres] te Deventer heeft gehuurd met ingang van 7 juli 2018.De verhuurder, [medeverdachte] , heeft op 21 november 2019 bij de politie verklaard dat verdachte de sleutel van appartement heeft gekregen toen hij het huurcontract tekende, op 7 juli 2018.Uit het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel blijkt na het uitlezen van de slimme energiemeter door Enexis dat de elektriciteit op 13 augustus 2018 om 11:58 uur is uitgeschakeld en vervolgens op 13 augustus 2018 om 12:20 uur weer is ingeschakeld. Volgens Enexis was er op dat moment geen sprake van een storing, zodat het zeer aannemelijk is dat op dat tijdstip de elektrische installatie voor de hennepkwekerij is aangelegd.Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de periode waarin verdachte elektriciteit heeft gestolen ten behoeve van de hennepkwekerij is aangevangen op 13 augustus 2018. De rechtbank acht het ten laste gelegde onder 2 wettig en overtuigend bewezen in de periode van 13 augustus 2018 tot en met 17 oktober 2019.