ECLI:NL:RBOVE:2021:400

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
C/08/245481 / HA ZA 20-120
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen voor geleverd veevoeder na bevoegdheidsincident

In deze zaak vordert de eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid gevestigd te Genemuiden, betaling van een bedrag van € 51.997,34 aan hoofdsom van gedaagden, die een veehouderijbedrijf in Duitsland voeren. De eiseres heeft in de procedure gesteld dat er een achterstand is ontstaan in de betalingen van gedaagden voor geleverde veevoeders. Gedaagden, bestaande uit een personenvennootschap naar Duits recht en een vennoot, hebben verweer gevoerd en stellen dat er een betalingsregeling geldt, waardoor de vordering niet opeisbaar zou zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagden niet zijn verschenen op de mondelinge behandeling en dat hun verweer niet voldoende onderbouwd is. De rechtbank oordeelt dat er geen betalingsregeling is afgesproken en dat gedaagden verplicht zijn het gevorderde bedrag te betalen. De rechtbank heeft de vorderingen van eiseres toegewezen, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, en verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad. De proceskosten worden eveneens aan gedaagden opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/245481 / HA ZA 20-120
Vonnis van 27 januari 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te Genemuiden,
eiseres,
advocaat mr. N.E. Koelemaij te Assen,
tegen
1. de personenvennootschap naar Duits recht
[gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat: aanvankelijk mr. J.C. Wery (onttrokken bij bericht van 2 december 2020).
Partijen zullen hierna
[eiseres]en
[gedaagde 1] c.s.genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in het bevoegdheidsincident van 8 juli 2020 en de daarin genoemde stukken;
  • de conclusie van antwoord;
  • het tussenvonnis van 2 september 2020 waarin de mondelinge behandeling is bevolen;
  • het B2 formulier van 2 december 2020 van mr. J.C. Wery, waarmee hij aangeeft zich als advocaat van [gedaagde 1] c.s. te onttrekken;
  • de akte overlegging productie van 4 december 2020 van de zijde van [gedaagde 1] c.s.;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 4 december 2020.
1.2.
Op de rol van 16 december 2020 heeft zich niet een advocaat voor [gedaagde 1] c.s. gesteld.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is leverancier van veevoeder.
2.2.
[gedaagde 1] c.s. voeren een veehouderijbedrijf in Duitsland. [gedaagde 1] is een personenvennootschap naar Duits recht, en [gedaagde 2] is daarvan de vennoot.
2.3.
[eiseres] verkoopt en levert al jaren goederen, met name veevoeder, aan [gedaagde 1] c.s. en stuurt daar dan steeds facturen voor aan [gedaagde 1] c.s..
2.4.
Er is sinds begin 2019 een achterstand ontstaan in de betalingen van [gedaagde 1] c.s. van de facturen van [eiseres] , die betrekking hebben op verkocht en geleverd veevoeder.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert in deze procedure – na eiswijziging – dat de rechtbank, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk veroordeelt:
I. om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 51.997,34 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex art. 6:119a BW over
€ 48.533,21 vanaf 1 april 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
II. om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.266,88 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover;
III. in de kosten van de gelegde conservatoire beslagen;
IV. in de proces- en nakosten.
3.2.
Aan haar vorderingen legt [eiseres] , voor wat betreft de hoofdsom, onder meer ten grondslag dat zij goederen (met name veevoeders) aan [gedaagde 1] c.s. heeft verkocht en geleverd, en daar geen (volledige) betaling voor heeft ontvangen.
3.3.
[gedaagde 1] c.s. hebben tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] geconcludeerd. Zij stellen zich op het standpunt dat tussen partijen een betalingsregeling geldt, die meebrengt dat de vordering van [eiseres] niet opeisbaar is. Het bestaan van de betalingsregeling zou bovendien door [eiseres] zijn verzwegen, zodat [eiseres] in strijd met art. 21 Rv zou hebben gehandeld. Dit zou (eveneens) tot afwijzing van de vordering moeten leiden, zo kunnen [gedaagde 1] c.s. worden begrepen.

4.De beoordeling

Hoofdsom (€ 51.997,34 aan onbetaalde facturen)

4.1.
[eiseres] baseert haar vorderingen op het uitgangspunt dat zij wegens geleverd veevoeder van [gedaagde 1] c.s. een bedrag van (in hoofdsom) € 51.997,34 te vorderen heeft.
4.2.
[gedaagde 1] c.s. hebben niet betwist dat het bedrag waarvan [eiseres] betaling vordert klopt, en dat zij – op zichzelf – verplicht zijn dit aan [eiseres] te betalen.
4.3.
[gedaagde 1] c.s. hebben als enig verweer echter aangevoerd dat tussen partijen een betalingsregeling tot stand zou zijn gekomen. Daartoe stellen zij dat tussen partijen zou zijn afgesproken dat [gedaagde 1] c.s. een bedrag van € 500,00 per maand “dienden in te lopen”, en dat deze betalingsregeling nog gold en werd nagekomen op het moment van dagvaarding.
4.4.
[eiseres] heeft gemotiveerd betwist dat tussen partijen een betalingsregeling tot stand is gekomen, onder verwijzing naar een als productie 16 ingebrachte toelichting van haar advocaat, en een toelichting die zij tijdens de mondelinge behandeling heeft gegeven. [eiseres] heeft in dit verband gesteld dat [gedaagde 2] weliswaar op enig moment heeft aangegeven dat hij € 500,00 per maand op de ontstane schuld kon inlopen, en dat [eiseres] daarop heeft aangegeven dat hij dat dan in ieder geval moest gaan doen, maar dat [eiseres] toen ook heeft aangegeven dat er ook een andere, betere, oplossing moest komen omdat het openstaande saldo erg groot was. Dit was volgens [eiseres] dus geen vaststaande regeling, maar een manier voor [gedaagde 1] c.s. om in elk geval te beginnen met het inlopen van haar schuld, en daarnaast een gebaar richting [eiseres] waaruit bleek van de wil om met elkaar in gesprek te blijven en naar een oplossing te zoeken. [eiseres] heeft er daarnaast op gewezen dat een betalingsregeling op grond waarvan [gedaagde 1] c.s. (slechts) € 500,00 per maand zouden moeten betalen, ertoe zou leiden dat er ruim acht jaar nodig zou zijn om hun schuld bij [eiseres] geheel af te lossen. Niet alleen was er geen betalingsregeling afgesproken, de omvang van het door [gedaagde 1] c.s. gestelde bedrag van € 500,00 illustreert volgens [eiseres] ook dat het tot stand komen van een regeling met een dergelijke strekking ook zeer onwaarschijnlijk zou zijn. Tot slot hebben [gedaagde 1] c.s. niet steeds maandelijks een bedrag van € 500,00 op hun schuld aan [eiseres] ingelopen, omdat die schuld in de daaropvolgende maanden alweer is opgelopen, en [gedaagde 1] c.s. sinds maart 2020 helemaal niets meer hebben betaald, aldus nog steeds [eiseres] .
4.5.
[gedaagde 1] c.s. zijn – zonder bericht – niet op de mondelinge behandeling verschenen. Zij hebben evenmin om aanhouding van die mondelinge behandeling verzocht. De rechtbank wijst erop dat zij, ook zonder vertegenwoordiging door een advocaat, wel (als partij) een mondelinge toelichting op de zaak hadden kunnen geven. Hoewel zij daar dus de gelegenheid voor hadden, hebben zij nagelaten om een reactie te geven op de hiervoor onder 4.4 weergegeven toelichting van [eiseres] . Dit heeft tot gevolg dat van de juistheid van de daar genoemde feiten en omstandigheden moet worden uitgegaan.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat uit de door [eiseres] gegeven, en niet betwiste, toelichting blijkt dat partijen geen betalingsregeling hebben afgesproken. [eiseres] heeft op enig moment van [gedaagde 1] c.s. gevraagd om
dan in ieder gevaleen bedrag dat zij naar eigen zeggen konden missen – de € 500,00 maandelijks – aan haar te betalen, zonder dat zij daarmee bedoelde dat [gedaagde 1] c.s. het daarbij konden laten. [gedaagde 1] c.s. hebben hieruit redelijkerwijs ook niet mogen begrijpen dat [eiseres] genoegen nam met een maandelijkse aflossing die zo gering was, dat het aflossen van de gehele schuld daardoor ruim acht jaren in beslag zou nemen. Integendeel: het betalen van dit bedrag door [gedaagde 1] c.s. vond juist plaats
zodater bij [eiseres] voldoende bereidheid bestond om met [gedaagde 1] c.s. te blijven zoeken naar een mogelijke oplossing of regeling voor haar opgelopen, aanzienlijk, schuld. Een dergelijke regeling is nu juist
nietbereikt.
4.7.
Het voorgaand betekent dat [gedaagde 1] c.s. verplicht zijn het door [eiseres] gevorderde bedrag van (in hoofdsom) € 51.997,34 te betalen.
Rente, buitengerechtelijke kosten, beslagkosten
4.8.
[eiseres] heeft aanspraak gemaakt op de wettelijke handelsrente van art. 6:119a BW, over een bedrag van € € 48.533,21. Dit laatste bedrag is volgens [eiseres] het bedrag van de hoofdsom, minus een aantal rentefacturen die daar al bij zijn inbegrepen. [eiseres] vordert de wettelijke handelsrente met ingang van 1 april 2020. [gedaagde 1] c.s. hebben hiertegen geen (specifiek) verweer gevoerd, zodat de rente zoals gevorderd zal worden toegewezen.
4.9.
Ook voor wat de gevorderde buitengerechtelijke kosten van € 1.266,88 hebben [gedaagde 1] c.s. geen (specifiek) verweer gevoerd. Ook deze kosten, die in lijn zijn met het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, zullen daarom worden toegewezen.
4.10.
[eiseres] heeft ten laste van [gedaagde 1] c.s. conservatoire beslagen gelegd en vordert de kosten daarvan. Ook tegen deze vordering hebben [gedaagde 1] c.s. geen verweer gevoerd. Ook deze vordering van [eiseres] zal dus worden toegewezen, te weten voor een bedrag van € 2.420,00, zoals door [eiseres] (voorlopig) begroot.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.11.
[gedaagde 1] c.s. hebben verweer gevoerd tegen de door [eiseres] gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis van deze rechtbank. [gedaagde 1] c.s. voeren daarvoor als argument aan dat dit bij een uitspraak in hun nadeel, meteen tot hun faillissement zal leiden.
4.12.
De rechtbank volgt [gedaagde 1] c.s. op dit punt niet en zal haar vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Daarbij heeft de rechtbank een afweging gemaakt tussen de belangen van partijen over en weer. [eiseres] vordert in deze procedure een geldsom, en haar belang bij een uitvoerbaarverklaring bij voorraad wordt daarom vermoed aanwezig te zijn (zie ook HR 27 februari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2602). Hier staat tegenover dat het belang van [gedaagde 1] c.s. niet voldoende duidelijk is geworden. Zij stellen weliswaar dat er direct een faillissement zal ontstaan als [eiseres] een toe te wijzen vordering jegens hen ten uitvoer zal leggen, maar [eiseres] heeft – onbetwist – gesteld dat haar is gebleken dat [gedaagde 1] c.s. vermogensbestanddelen heeft, zoals (onbezwaard) onroerend goed. [eiseres] heeft ook daadwerkelijk conservatoir beslag gelegd op onroerende zaken van [gedaagde 1] c.s. Tegen die achtergrond is niet zonder meer duidelijk dat verhaal op [gedaagde 1] c.s. – bij voorbeeld op het aan hen toebehorend onroerend goed, waarop conservatoir beslag is gelegd – onvermijdelijk tot hun faillissement zal leiden. [gedaagde 1] c.s. geven hier echter geen nadere toelichting op, en zij hebben hun verweer op dit punt dan ook onvoldoende onderbouwd. Dit betekent dat het belang van [eiseres] de doorslag zal geven en dit vonnis dan ook uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard.
Proceskosten en nakosten
4.13.
Omdat [gedaagde 1] c.s. in deze procedure ongelijk hebben gekregen, moeten zij de proceskosten van [eiseres] vergoeden. Die kosten worden – voor wat betreft deze hoofdzaak – begroot op: € 2.148,00 aan salaris (2 punten x het tarief IV van € 1.074,00) + € 2.042,00 aan griffierecht + € 81,83 aan explootkosten, dus in totaal: € 4.271,83. De nakosten zullen worden toegewezen als in rov. 5.5. bepaald.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 51.997,34 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex art. 6:119a BW over € 48.533,21 vanaf 1 april 2020 tot aan de dag van algehele betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.266,88 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW daarover vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van algehele betaling;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 2.420,00 ter zake van de conservatoire beslagen, te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW daarover vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van algehele betaling;
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk in de kosten van de procedure in de hoofdzaak, aan de zijde van [eiseres] begroot op € 4.271,83;
5.5.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde 1] c.s. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2021. [1]

Voetnoten

1.type: