ECLI:NL:RBOVE:2021:4013

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
ak_21_1349
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van een bestuursrechtelijke zaak voor directe behandeling door de rechtbank

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 28 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke kwestie tussen het college van gedeputeerde staten van Overijssel als verweerder en de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en Vereniging Leefmilieu als eisers. De zaak betreft een verzoek om toepassing van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarbij eisers vroegen om rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter. De rechtbank oordeelde dat de zaak ongeschikt is voor directe behandeling en dat verweerder ten onrechte had ingestemd met het verzoek van eisers.

De rechtbank stelde vast dat de eisers in beroep waren gegaan tegen een brief van 1 juli 2021, waarin verweerder had aangegeven dat derde-partij geen vergunning nodig had voor het in werking hebben van een rundveehouderij. Eisers waren het niet eens met deze conclusie en stelden dat de brief wel degelijk een besluit was waartegen bezwaar kon worden gemaakt. De rechtbank oordeelde echter dat de inhoudelijke beoordeling van de zaak te complex was om zonder bezwaarfase te worden behandeld. De rechtbank benadrukte het belang van een zorgvuldige procedure en dat partijen de gelegenheid moeten krijgen om hun standpunten in een eerdere fase naar voren te brengen.

Uiteindelijk droeg de rechtbank verweerder op om het beroepschrift van eisers in behandeling te nemen als bezwaarschrift. De rechtbank besloot ook dat het door eisers betaalde griffierecht van € 360,- aan hen terugbetaald zou worden. Deze uitspraak is gedaan zonder zitting, en de beslissing wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/1349

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A., gevestigd te Nijmegen, en
Vereniging Leefmilieu, gevestigd te Nijmegen,
eisers,
gemachtigde: mr. V. Wösten,
en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel, verweerder,

gemachtigde: mr. H.J.M. Besselink.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[belanghebbende], gevestigd te [plaats] ,
gemachtigde: ing. R.B.G. Boekelder.

Procesverloop

Bij brief van 1 juli 2021 heeft verweerder derde-partij meegedeeld dat die geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) nodig heeft voor het in werking hebben van een rundveehouderij aan de [adres] in [plaats] .
Hiertegen hebben eisers bij de rechtbank beroep ingesteld. In het beroepschrift vragen eisers verweerder om, zo begrijpt de rechtbank, in te stemmen met rechtstreeks beroep als bedoeld in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verweerder heeft verklaard met het verzoek van eisers in te stemmen. Daarbij heeft verweerder tevens aangegeven dat ook derde-partij akkoord is met het overslaan van de bezwaarfase en dat er geen andere derde-belanghebbenden zijn te verwachten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54a van de Awb uitspraak zonder zitting.
2. De rechtbank is van oordeel dat de onderhavige zaak ongeschikt is om als rechtstreeks beroep te worden behandeld. De rechtbank komt op basis van de volgende overwegingen tot dit oordeel.
3. Tijdens het Programma Aanpak Stikstof (PAS) heeft derde-partij bij verweerder een PAS-melding gedaan voor het in werking hebben van een rundveehouderij aan de [adres] in [plaats] . In de brief van 1 juli 2021 stelt verweerder allereerst dat derde-partij het project dat zij heeft gemeld uitvoert. Daarna stelt verweerder in die brief vast dat het gemelde project niet leidt tot een toename van stikstofdepositie ten opzichte van een op de Europese referentiedatum aanwezige milieutoestemming, waarbij de laagst toegestane depositie vanaf de referentiedatum geldt. Hierdoor is volgens verweerder op grond van objectieve gegevens uitgesloten dat de wijziging waarvoor derde-partij een PAS-melding heeft gedaan significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied heeft. Om deze reden is volgens verweerder nu voor de gemelde wijziging van de rundveehouderij van derde-partij geen Wnb-vergunning nodig. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat deze vaststelling een rechtsoordeel is dat geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Als gevolg hiervan kan tegen de brief van 1 juli 2021 geen bezwaar worden gemaakt, aldus verweerder.
4. Eisers zijn het niet eens met verweerders conclusie dat de wijziging van de inrichting van derde-partij niet leidt tot een emissie- en depositietoename en dat voor deze wijziging geen Wnb-vergunning vereist is. Ook zijn eisers het niet eens met verweerders stelling dat de brief van 1 juli 2021 geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is, waartegen bezwaar kan worden gemaakt. Volgens eisers kan echter worden uitgesloten dat verweerder in een te nemen besluit op bezwaar tot de conclusie zal komen dat die brief wel een besluit is waartegen bezwaar kan worden gemaakt. Om die reden heeft het doorlopen van een bezwaarprocedure volgens eisers geen meerwaarde en zal dit uiteindelijk alleen maar leiden tot een vertraging van anderhalf jaar voordat aan de inhoudelijke beoordeling van verweerders mededeling aan derde-partij kan worden toegekomen. Verder hebben eisers gesteld dat zo spoedig mogelijk rechtszekerheid is gewenst over de vraag of tegen de brief van 1 juli 2021 bezwaar kan worden gemaakt, omdat er vele honderden soortgelijke kwesties spelen.
5. De rechtbank begrijpt dat eisers zo snel mogelijk uitsluitsel willen over de vraag of zij rechtsmiddelen kunnen aanwenden tegen verweerders mededeling aan derde-partij uit de brief van 1 juli 2021. Echter, als die vraag bevestigend wordt beantwoord dient vervolgens de vraag te worden beantwoord of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat derde-partij voor de gemelde wijziging van haar rundveehouderij geen Wnb-vergunning nodig heeft omdat geen sprake is van een toename van stikstofdepositie ten opzichte van de geldende referentiesituatie. Naar het oordeel van de rechtbank is de beantwoording van deze tweede vraag zo ingewikkeld dat dit meebrengt dat de zaak zich niet leent voor het overslaan van de bezwaarfase. De rechtbank acht het niet wenselijk eventueel over deze tweede vraag een oordeel te moeten geven zonder dat eisers en derde-partij daarover in een eerdere fase, in dit geval de bezwaarfase, hun standpunten naar voren hebben gebracht en verweerder in een, in dit geval, besluit op bezwaar gemotiveerd op die standpunten heeft gereageerd.
6. De rechtbank realiseert zich dat partijen ook in beroep alsnog de gelegenheid zouden kunnen krijgen om op elkaars inhoudelijke standpunten te reageren, indien de rechtbank zou oordelen dat eisers inderdaad rechtsmiddelen kunnen aanwenden tegen de brief van 1 juli 2021. Naar het oordeel van de rechtbank zou dit echter geen efficiënte behandeling van dit geschil opleveren. De inhoudelijke beoordeling van het geschil is hiervoor te ingewikkeld. De rechtbank volgt eisers daarom niet in hun stelling dat het niet overslaan van de bezwaarfase strijdig zou zijn met het belang van een goede proceseconomie.
7. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat deze zaak ongeschikt is om direct bij de rechtbank te worden behandeld. Hieruit volgt dat verweerder ten onrechte heeft ingestemd met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter. De rechtbank zal daarom verweerder opdragen het beroepschrift in behandeling te nemen als bezwaarschrift tegen de brief van
1 juli 2021.
8. De rechtbank heeft partijen in deze zaak op 15 oktober 2021 een zogenoemde vooraankondiging gestuurd voor een zitting op 1 december 2021. Deze vooraankondiging is nog geen uitnodiging om op een zitting te verschijnen als bedoeld in artikel 8:54a, eerste lid, van de Awb. De rechtbank sluit daarom met toepassing van genoemd artikel het onderzoek in deze zaak en doet uitspraak zonder zitting.
9. De rechtbank zal het door eisers betaalde griffierecht van € 360,- naar hen terugboeken.

Beslissing

De rechtbank draagt verweerder op het beroepschrift van eisers in behandeling te nemen als bezwaarschrift tegen de brief van 1 juli 2021.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.J.H. Bijleveld, griffier.
De beslissing wordt op de eerstvolgende donderdag na deze datum openbaar gemaakt.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.