Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
wonende te [woonplaats] ,
Rechtbank Overijssel
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 29 oktober 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en [gedaagde]. [Eiseres] was in dienst bij [gedaagde] op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, die eindigde op 5 augustus 2021. [Gedaagde] heeft de onderneming per 1 februari 2021 beëindigd en heeft [eiseres] in een brief van 26 januari 2021 geïnformeerd over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. [Eiseres] vorderde doorbetaling van loon voor de periode van 1 april 2021 tot en met 5 augustus 2021, alsook een transitievergoeding en betaling van vakantie-uren. [Gedaagde] voerde aan dat de arbeidsovereenkomst door de sluiting van de onderneming niet meer van toepassing was en dat er geen tussentijdse opzegging mogelijk was.
De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang en dat de vorderingen van [eiseres] in kort geding beoordeeld moesten worden. De rechter concludeerde dat de arbeidsovereenkomst pas op 5 augustus 2021 formeel was beëindigd, maar dat de kans klein was dat de bodemrechter de vorderingen van [eiseres] volledig zou toewijzen. De kantonrechter hield rekening met de omstandigheden van de zaak, waaronder de beëindiging van de onderneming door de gevolgen van de Corona-pandemie. Uiteindelijk werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.915,34 bruto aan loon voor de maanden april en mei 2021, een transitievergoeding van € 319,23 en buitengerechtelijke kosten van € 335,19. Tevens werd [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van [eiseres].