ECLI:NL:RBOVE:2021:4063

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 oktober 2021
Publicatiedatum
1 november 2021
Zaaknummer
9446435 \ CV EXPL 21-3666
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zonder tussentijds opzegbeding en de doorbetaling van loon

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 29 oktober 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en [gedaagde]. [Eiseres] was in dienst bij [gedaagde] op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, die eindigde op 5 augustus 2021. [Gedaagde] heeft de onderneming per 1 februari 2021 beëindigd en heeft [eiseres] in een brief van 26 januari 2021 geïnformeerd over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. [Eiseres] vorderde doorbetaling van loon voor de periode van 1 april 2021 tot en met 5 augustus 2021, alsook een transitievergoeding en betaling van vakantie-uren. [Gedaagde] voerde aan dat de arbeidsovereenkomst door de sluiting van de onderneming niet meer van toepassing was en dat er geen tussentijdse opzegging mogelijk was.

De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang en dat de vorderingen van [eiseres] in kort geding beoordeeld moesten worden. De rechter concludeerde dat de arbeidsovereenkomst pas op 5 augustus 2021 formeel was beëindigd, maar dat de kans klein was dat de bodemrechter de vorderingen van [eiseres] volledig zou toewijzen. De kantonrechter hield rekening met de omstandigheden van de zaak, waaronder de beëindiging van de onderneming door de gevolgen van de Corona-pandemie. Uiteindelijk werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.915,34 bruto aan loon voor de maanden april en mei 2021, een transitievergoeding van € 319,23 en buitengerechtelijke kosten van € 335,19. Tevens werd [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van [eiseres].

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer : 9446435 \ CV EXPL 21-3666
Vonnis in kort geding van 29 oktober 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiseres] ,
gemachtigde: mr. K.A. Uyterlinde, A2 Legal te Den Bosch,
tegen
[gedaagde] ,
voorheen handelende onder de naam [naam Eetcafé en IJssalon] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
procederende in persoon.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties,
- de mondelinge behandeling op 22 oktober 2021.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen staat het volgende vast. [eiseres] is op 5 augustus 2020 in dienst getreden van [gedaagde] , op basis van een arbeidsovereenkomst voor de bepaalde tijd van een jaar, dus tot 5 augustus 2021. De arbeidsovereenkomst is schriftelijk aangegaan en bepaalt onder meer dat werkgever en werknemer de arbeidsovereenkomst niet tussentijds kunnen opzeggen. [eiseres] vervulde bij [gedaagde] de functie van algemeen medewerkster en zij ontving een salaris van € 886,74 bruto per maand (exclusief vakantiegeld) op basis van 20 uur per week. Op de arbeidsovereenkomst was van toepassing de Horeca CAO.
2.2.
In een brief van 26 januari 2021 heeft [gedaagde] het volgende aan [eiseres] geschreven:
“Zoals de afgelopen weken meerdere keren met u besproken, bevestigen wij, met inachtneming van de wettelijke aanzegtermijn, dat uw arbeidsovereenkomst per 28 februari 2021 zal eindigen.
Door diverse oorzaken heb ik besloten “ [naam Eetcafé en IJssalon] ” eind januari 2021 te sluiten.
Dit betekent dat u in de maand februari 2021 niet hoeft te verschijnen op uw werk. Deze vrije dagen zal ik verrekenen met het eventuele tegoed aan snipper- en/of vakantiedagen.
Eind februari 2021 ontvangt u samen met uw laatste salaris, de afrekening van vakantiegeld.
Wij wensen u veel succes in uw verdere loopbaan.”.
2.3.
De onderneming van [gedaagde] , [naam Eetcafé en IJssalon] , is per 1 februari 2021 beëindigd en is uitgeschreven uit het handelsregister per 10 februari 2021.
2.4.
Partijen hebben na de brief van 26 januari 2021 met elkaar gesproken over het sluiten van een vaststellingsovereenkomst. [eiseres] stemde daar op zich mee in, maar met een voorbehoud, in die zin dat haar recht op een WW-uitkering zoveel mogelijk gewaarborgd zou worden. Na juridisch advies te hebben ingewonnen kwam [eiseres] tot de conclusie dat er geen mogelijkheid was om een vaststellingsovereenkomst te sluiten met [gedaagde] omdat er geen tussentijdse opzegging mogelijk was en er voor [eiseres] geen aanspraak op een WW-uitkering zou zijn na het sluiten van een vaststellingsovereenkomst.
Er is uiteindelijk geen vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen tussen partijen.
2.5.
De onderneming van [gedaagde] is per 1 februari 2021 beëindigd en is uitgeschreven uit het handelsregister per 10 februari 2021. [gedaagde] heeft [eiseres] in februari 2021 een eindafrekening gestuurd. Zij heeft na correspondentie met de toenmalige gemachtigde van [eiseres] ook het loon over de maand maart 2021 betaald.
2.6.
[eiseres] is met ingang van 1 juni 2021 bij een derde werkzaam gedurende 30 uren per week.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert -samengevat- doorbetaling van loon vanaf 1 april 2021 tot en met 5 augustus 2021, een bedrag van € 3.954,29 bruto, te vermeerderen met wettelijke rente en wettelijke verhoging van 50%, een transitievergoeding van € 319,23 bruto, vakantie-uren van € 393,18 bruto, buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
3.2.
[eiseres] stelt dat de arbeidsovereenkomst pas is geëindigd op 5 augustus 2021, een beëindiging met wederzijds goedvinden is er immers niet geweest, en [gedaagde] is op grond van de arbeidsovereenkomst en de van toepassing zijnde CAO de gevorderde bedragen aan [eiseres] verschuldigd.
3.3.
[gedaagde] heeft het volgende verweer gevoerd, kort samengevat. [gedaagde] heeft de onderneming moeten beëindigen onder andere door de gevolgen van de Corona-pandemie. Zij heeft met haar laatste privégelden het loon van de maand maart 2021 aan [eiseres] betaald. Zij heeft na de beëindiging van de onderneming eerst een uitkering gehad en zij werkt zelf weer in de horeca vanaf augustus 2021. Haar financiële situatie is niet rooskleurig. Ze heeft geprobeerd de arbeidsovereenkomst te beëindigen met wederzijds goedvinden en door het doen van een aanvraag voor ontslag bij het UWV, maar de arbeidsovereenkomst is niet eerder geëindigd dan 5 augustus 2021.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter overweegt het volgende. Het vereiste spoedeisend belang is in deze zaak, gelet op de aard van de vordering en het daaromtrent door [eiseres] gestelde, aanwezig. Het gaat hier om een beoordeling van diverse vorderingen en het daartegen gevoerde verweer in een kort geding procedure, welke naar haar aard beperkingen kent wat betreft de waarheidsvinding -voor bewijslevering is in een kort geding procedure in beginsel geen plaats- en de te geven beslissingen. Die beslissingen zijn slechts voorlopig van karakter. In een zaak als de onderhavige zal de kantonrechter op basis van de door partijen aangedragen stellingen en onderbouwing daarvan, slechts een inschatting kunnen maken van de kans dat uiteindelijk bij een eindbeslissing in een bodemprocedure de diverse vorderingen van [eiseres] , zoals gevorderd, zullen worden toegewezen of dat deze op enigerlei wijze gematigd zullen worden.
4.2.
De kantonrechter acht de kans klein dat de bodemrechter de vorderingen van [eiseres] , zoals gevorderd, zal toewijzen. Tussen partijen staat vast dat de onderneming van [gedaagde] moest sluiten per 1 februari 2021, niet uit weelde, en dat het enkele feit dat de arbeidsovereenkomst bepaalde dat er niet tussentijds opgezegd kon worden, in de weg stond aan een (vriendschappelijke) beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden per 1 februari 2021. Hoewel [gedaagde] gelet op het bepaalde in artikel 7:671b, eerste lid, aanhef en onder c BW de kantonrechter had kunnen verzoeken de arbeidsovereenkomst te ontbinden (welk verzoek naar alle waarschijnlijkheid zou zijn toegewezen), heeft [gedaagde] een dergelijk verzoek wegens onbekendheid niet ingediend.
4.3.
De arbeidsovereenkomst was sinds 1 februari 2021 inhoudsloos in die zin dat de onderneming was beëindigd, [eiseres] dus niet meer werd opgeroepen en zij sindsdien ook niet meer heeft gewerkt bij [gedaagde] . Vast staat dat [eiseres] met ingang van 1 juni 2021 elders in dienst is getreden voor 30 uur per week. [eiseres] heeft gelijk dat de arbeidsovereenkomst pas op 5 augustus 2021 formeel is beëindigd en dat zij dus in beginsel recht heeft op loon tot die datum. De kantonrechter moet alleen een inschatting maken wat de bodemrechter in dit geval zal beslissen en de kantonrechter houdt er als voorzieningenrechter rekening mee dat de loonvordering c.a. door de bodemrechter zal worden gematigd op grond van de omstandigheden (en met toepassing van art. 6:248 lid 2 BW). Bij een inhoudsloze arbeidsovereenkomst vanaf 1 februari 2021 als de onderhavige, (mede) vanwege de Corona-pandemie, waarbij partijen het er in beginsel over eens zijn dat deze tot een einde dient te komen maar [eiseres] zulks niet aandurft vanwege mogelijke gevolgen voor haar recht op WW-uitkering, kan het werkzaam zijn elders, bij de derde, worden aangemerkt als schadebeperkend voor [gedaagde] , en is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [eiseres] naast haar inkomsten verdiend bij de derde tevens aanspraak zou hebben op het loon uit haar inhoudsloze arbeidsovereenkomst bij [gedaagde] .
4.4.
De gevorderde wettelijke verhoging van 50% acht de kantonrechter voorshands niet passend gelet op de omstandigheden en dat geldt ook voor de vordering voor verlofuren vanaf 1 februari 2021, gelet op het feit dat [eiseres] vanaf februari 2021 niet meer kon en hoefde te werken bij [gedaagde] .
4.5.
Wat voor de kantonrechter in kort geding wel voldoende vaststaat, is dat de bodemrechter [gedaagde] , ondanks haar financiële situatie, zal veroordelen tot betaling van het loon over de maanden april en mei 2021, te vermeerderen met rente, de transitievergoeding en (buiten-)gerechtelijke kosten. De arbeidsovereenkomst is immers pas geëindigd op 5 augustus 2021, daarover verschillen partijen in dit kort geding niet over van mening, met als gevolg dat de transitievergoeding volgens de wet is verschuldigd, en [eiseres] heeft in de maanden april en mei 2021 geen inkomsten van derden ontvangen. Deze inschatting komt neer op toewijzing in kort geding van een bedrag van € 1.915,34 bruto aan loon voor de maanden april en mei 2021 inclusief 8% vakantietoeslag, te vermeerderen met wettelijke rente, een bedrag van € 319,23 bruto voor transitievergoeding, en een bedrag voor buitengerechtelijke kosten van € 335,19 (gerelateerd aan de toegewezen bedragen).
4.6.
[gedaagde] dient in deze procedure, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, de proceskosten te betalen. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is pas verschuldigd vanaf datum verzuim. De kantonrechter zal een termijn van 14 dagen bepalen voor betaling van deze kosten en beslissen dat de wettelijke rente over deze kosten pas is verschuldigd wanneer betaling binnen deze termijn uitblijft.
De gevorderde nakosten zullen conform de landelijke aanbeveling worden begroot op het tarief van een half punt gemachtigdesalaris, met een maximum van € 124,00. Gelet op het gemachtigdesalaris in deze zaak, van € 218,00 per punt, zal worden toegewezen € 109,00.

5.De beslissing in kort geding

De kantonrechter
5.1.
Veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.915,34 bruto aan loon voor de maanden april en mei 2021, inclusief 8% vakantietoeslag, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de datum van opeisbaarheid van deze bedragen tot de dag waarop deze voldaan zijn.
5.2.
Veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 319,23 bruto als transitievergoeding, en een bedrag voor buitengerechtelijke kosten van € 335,19.
5.3.
Veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 240,00 griffierecht, € 123,52 dagvaardingskosten en € 436,00 gemachtigde salaris. Begroot de nakosten op € 109,00.
5.4.
Veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de veertiende dag na heden tot de dag van volledige betaling;
5.5.
Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.S. Kuipers, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2021.