Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De vordering van de officier van justitie
2.De procedure
a. Ter zitting heeft verdachte heeft weliswaar verklaard dat de berekening zou kunnen kloppen, maar ook dat er op drie ritten met zijn personenauto naar Duitsland geen vuurwerk is ingekocht. Die ritten vonden uitsluitend plaats voor betaling van wat eerder was geleverd. De raadsman stelt zich daarom op het standpunt dat de berekende inkoopwaarde naar beneden moet worden bijgesteld met drie maal € 5.800,-.
3.De beoordeling van de vordering
Ad 2a. Naar het oordeel van de rechtbank is in het rapport gedetailleerd beschreven, op basis van de huurgegevens van bedrijfsbussen en door veroordeelde ontvangen SMS berichten bij grensoverschrijding, gezien in combinatie met WhatsApp-verkeer van veroordeelde, op welke data veroordeelde naar Duitsland is gereden om vuurwerk in te kopen. Uit deze informatie volgt dat veroordeelde op elk van de 16 beschreven ritten vuurwerk heeft gehaald.
Ad 2b. Het verzoek van de raadsman om in de voordeelsberekening te betrekken dat afnemers hun geld terugeisen wegens niet geleverd vuurwerk, passeert de rechtbank evenzeer. De inkoopwaarde van € 19.490,36 van het in beslag genomen vuurwerk is immers van de totale inkoopwaarde afgetrokken en heeft derhalve geen invloed op het vast te stellen wederrechtelijk verkregen voordeel. Dat verdachte zijn investeringen heeft laten voorfinancieren is voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet relevant.
De rechtbank stelt op grond van wettige bewijsmiddelen de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op
€ 34.429,26.
Ad 2c. Naar het oordeel van de rechtbank is een betalingsverplichting van € 2.200,- wegens een huurschuld en een maandelijkse huur van € 980,- onvoldoende voor de vaststelling dat het te betalen bedrag, nu en in de toekomst, niet kan worden voldaan. De vermeende schulden bij (voor)financiers van in beslag genomen illegaal vuurwerk, voor zover veroordeelde daarmee tevens een draagkrachtverweer heeft willen voeren, betrekt de rechtbank evenmin bij de vaststelling van de terugbetalingsverplichting, nu deze niet aannemelijk zijn geworden.
€ 34.000,-.
4.De wettelijke voorschriften
5.De beslissing
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op