ECLI:NL:RBOVE:2021:4124

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
3 november 2021
Zaaknummer
08.997057-19
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

Op 3 november 2021 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in een strafzaak waarbij de veroordeelde werd aangesproken op het wederrechtelijk verkregen voordeel. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, en dat de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van dit geschatte voordeel. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 34.429,26 bedraagt, maar heeft de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 34.000,-. De rechtbank overwoog dat de veroordeelde, ondanks zijn financiële situatie, in staat moet worden geacht om aan deze verplichting te voldoen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld aan de hand van de bewijsstukken en de verklaringen van de veroordeelde en zijn raadsman. De rechtbank heeft de verweren van de verdediging, die stelden dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel te hoog was, verworpen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel op basis van de beschikbare bewijsmiddelen en rapporten correct was. De beslissing is genomen in het openbaar en is ondertekend door de rechters.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.997057-19
Datum vonnis: 3 november 2021
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige economische kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1990 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 34.429,26.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting 20 oktober 2021. De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.D. Onland, advocaat in Oldenzaal, is op die terechtzitting verschenen en op de vordering gehoord.
Op de terechtzitting van 20 oktober 2021 heeft de officier van justitie mr. D. van Ieperen haar vordering gehandhaafd en toegelicht.
De raadsman heeft bepleit dat de vordering moet worden afgewezen of gematigd. Daartoe heeft hij, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
a. Ter zitting heeft verdachte heeft weliswaar verklaard dat de berekening zou kunnen kloppen, maar ook dat er op drie ritten met zijn personenauto naar Duitsland geen vuurwerk is ingekocht. Die ritten vonden uitsluitend plaats voor betaling van wat eerder was geleverd. De raadsman stelt zich daarom op het standpunt dat de berekende inkoopwaarde naar beneden moet worden bijgesteld met drie maal € 5.800,-.
b. Voor de inkoop van de laatste, in beslag genomen partij vuurwerk, hebben enkele klanten samen ongeveer € 8.000,- aan verdachte voorgeschoten en zij eisen thans hun geld terug. Deze schulden moeten als kosten van het berekende wederrechtelijke voordeel worden afgetrokken, aldus de raadsman.
c. De raadsman heeft verzocht het te betalen bedrag lager vast te stellen, gelet op de beperkte draagkracht van veroordeelde als gevolg van het strafbare feit. Zo bestaat er een huurschuld van € 2.200,- waarvoor een betalingsregeling is opgesteld. Daarnaast is verdachte door de uithuiszetting nu gedwongen te huren in de vrije huursector voor een bedrag van € 980,- per maand.
Tenslotte heeft de raadsman verzocht geen gijzeling als bedoeld in artikel 36 e lid 11 Sr te bepalen bij de oplegging van de maatregel, daar hij de overtuiging heeft dat verdachte zijn betalingsverplichting zal nakomen.

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 3 november 2021 veroordeeld, voor zover van belang, voor het strafbare feit:
Het misdrijf:overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel neemt de rechtbank voornoemde uitspraak als uitgangspunt. Uit de voor die bewezenverklaring gebruikte bewijsmiddelen is aannemelijk geworden dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
De officier van justitie heeft zich voor de hoogte van de vordering gebaseerd op het door de financiële recherche van de politie opgemaakte “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel”, genummerd: [naam] /ONRBA19009 van 17 november 2020 (hierna: het rapport). Naast het bij voormeld vonnis bewezen verklaarde voorhanden hebben en opslaan van het vuurwerk is uit de bij dit rapport gebruikte bewijsmiddelen en het verhandelde ter zitting aannemelijk geworden dat veroordeelde voordeel heeft genoten uit soortgelijke feiten, te weten het meermalen vervoeren en ter beschikking stellen van vuurwerk. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat de in het rapport gemaakte berekening zou kunnen kloppen. De rechtbank gaat voor het beoordelen van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van de juistheid van dat rapport.
De rechtbank passeert de verweren die namens verdachte zijn gevoerd ten aanzien van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel en overweegt daartoe het volgende.
Ad 2a. Naar het oordeel van de rechtbank is in het rapport gedetailleerd beschreven, op basis van de huurgegevens van bedrijfsbussen en door veroordeelde ontvangen SMS berichten bij grensoverschrijding, gezien in combinatie met WhatsApp-verkeer van veroordeelde, op welke data veroordeelde naar Duitsland is gereden om vuurwerk in te kopen. Uit deze informatie volgt dat veroordeelde op elk van de 16 beschreven ritten vuurwerk heeft gehaald.
Ad 2b. Het verzoek van de raadsman om in de voordeelsberekening te betrekken dat afnemers hun geld terugeisen wegens niet geleverd vuurwerk, passeert de rechtbank evenzeer. De inkoopwaarde van € 19.490,36 van het in beslag genomen vuurwerk is immers van de totale inkoopwaarde afgetrokken en heeft derhalve geen invloed op het vast te stellen wederrechtelijk verkregen voordeel. Dat verdachte zijn investeringen heeft laten voorfinancieren is voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet relevant.
De rechtbank stelt op grond van wettige bewijsmiddelen de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op
€ 34.429,26.
3.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
Op grond van artikel 36e lid 5 Sr kan bij de vaststelling van het te betalen bedrag rekening worden gehouden met de huidige en de redelijkerwijs te verwachten toekomstige draagkracht van de veroordeelde indien deze naar verwachting niet toereikend zullen zijn om het te betalen bedrag te voldoen.
Ad 2c. Naar het oordeel van de rechtbank is een betalingsverplichting van € 2.200,- wegens een huurschuld en een maandelijkse huur van € 980,- onvoldoende voor de vaststelling dat het te betalen bedrag, nu en in de toekomst, niet kan worden voldaan. De vermeende schulden bij (voor)financiers van in beslag genomen illegaal vuurwerk, voor zover veroordeelde daarmee tevens een draagkrachtverweer heeft willen voeren, betrekt de rechtbank evenmin bij de vaststelling van de terugbetalingsverplichting, nu deze niet aannemelijk zijn geworden.
Overigens kunnen eventuele (toekomstige) draagkrachtproblemen in de executiefase worden beoordeeld en kan worden bezien of daarmee rekening dient te worden gehouden.
Om praktische redenen zal het te betalen bedrag worden afgerond.
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 34.000,-.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
  • bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
Dit vonnis is gewezen door mr. J.Th. Pouw, voorzitter, mr. M. Melaard en mr. M. van Berlo, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van den Ham-Pool, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 3 november 2021.
Buiten staat
Mr. M. Melaard is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.