ECLI:NL:RBOVE:2021:4182

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
ak_21_285
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om terug te komen op eerder besluit inzake Wajong-uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 8 november 2021, is het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om terug te komen op een eerder besluit inzake haar Wajong-uitkering ongegrond verklaard. Eiseres had eerder, op 3 april 2020, een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, die was afgewezen. In haar verzoek om terug te komen van dit besluit stelde eiseres dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren, waaronder diagnostische informatie van Tactus, die haar situatie zouden kunnen veranderen. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder voldoende had toegelicht dat er geen sprake was van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank merkte op dat de door eiseres ingebrachte medische informatie, waaronder rapporten van verzekeringsartsen, al eerder was beoordeeld en dat er geen nieuwe gegevens waren die de eerdere afwijzing konden onderbouwen. Eiseres had in het verleden meerdere aanvragen gedaan, die telkens waren afgewezen op basis van het ontbreken van nieuwe feiten. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het verzoek om terug te komen van het besluit van 3 april 2020 terecht was, en dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen, aangezien het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/285

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. L. de Widt),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder,
(gemachtigde: M.A. Kuilderd).

Procesverloop

In het besluit van 6 augustus 2020 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om terug te komen van het eerdere besluit van 3 april 2020 afgewezen.
In het besluit van 30 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 2 september 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar begeleider [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiseres, geboren op 23 mei 1978, woont samen met haar minderjarige zoon. Zij heeft zonder doublure regulier basisonderwijs doorlopen en van 1990-1994 voortgezet onderwijs gevolgd (HAVO en daarna de MAVO), maar hiervoor geen diploma’s behaald. Van 1994 tot 1996 heeft eiseres twee MBO- opleidingen gevolgd, evenmin afgerond met een diploma. Eiseres heeft in de jaren 1996-2001 verschillende banen gehad.
1.2.
In 2002 heeft eiseres bij verweerder een Wajong-uitkering aangevraagd. Verweerder heeft deze aanvraag in het besluit van 16 januari 2003 afgewezen, omdat eiseres op
18-jarige leeftijd minder dan 25% arbeidsongeschikt is. Eiseres heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt. Dit besluit staat in rechte vast.
1.3.
Eiseres heeft nadien op 1 oktober 2008, 6 december 2011 en 11 maart 2020 opnieuw aanvragen ingediend voor een Wajong-uitkering. Deze herhaalde aanvragen heeft verweerder telkens (met de besluiten van 12 februari 2009, 22 december 2011 en 3 april 2020) afgewezen, omdat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Bij besluit op bezwaar van 22 juni 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van
3 april 2020 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend. Hiertegen is geen beroep ingesteld. Het besluit van 3 april 2020 staat in rechte vast.
1.4.
Op 28 juli 2020 (ontvangen door verweerder op 30 juli 2020) heeft eiseres opnieuw een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend (aanvraag beoordeling arbeidsvermogen). Bij deze aanvraag is een brief van 14 juni 1978 van kinderarts R.T.T.L. Kwa (Kwa) en een ‘Format Psychologisch Onderzoek’ van september 2019 van drs. B.L. Roerink (Roerink), forensisch orthopedagoog en drs. S. Rietberg (Rietberg), GZ-psycholoog, beiden werkzaam bij Tactus, gevoegd. Verweerder heeft deze aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 3 april 2020. Na een sociaal medische beoordeling heeft verweerder in het primaire besluit het verzoek afgewezen, omdat geen sprake is van nieuwe of andere medische informatie.
1.5.
In het besluit op bezwaar van 30 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 december 2020 ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres geen nieuwe medische feiten of omstandigheden heeft ingebracht welke niet eerder bekend hadden kunnen zijn, op grond waarvan er aanleiding is om terug te komen op het besluit van 3 april 2020 en de eerdere beoordelingen uit 2003, 2009 en 2011. Verder concludeert deze arts dat op basis van de beschikbare medische gegevens niet is te stellen dat de conclusie dat eiseres op haar 18e verjaardag minder dan 25% arbeidsongeschikt is geweest en dat de arbeidsongeschiktheid niet is toegenomen in de periode tussen haar 18e en 23e verjaardag, onjuist was.
2. Eiseres heeft in beroep - samengevat weergegeven - betoogd dat wel degelijk sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, te weten de nieuwe diagnostische informatie van Tactus van september 2019. Deze informatie heeft tot nieuwe inzichten geleid in de periode in geding, te weten de periode van het 18e levensjaar van eiseres en 5 jaar daarna (Amber). Eiseres wijst er in dit verband op dat sprake is van een combinatie van meerdere psychische aandoeningen, zoals die zijn gediagnostiseerd door de GZ-psycholoog van Tactus, te weten: posttraumatische stressstoornis (PTSS), middelgerelateerde en verslavingsstoornissen en borderline. De middelgerelateerde en verslavingsstoornissen en PTSS zijn niet eerder door de verzekeringsartsen genoemd. Juist deze combinatie zorgt ervoor dat zij in de in geding zijnde periode niet in staat was om tenminste 75% van het maatmanloon te verdienen. Eiseres stelt zich op het standpunt dat, gelet op de beschrijving en definiëring van borderline persoonlijkheidsstoornis (BPS) in de DSM-5 en de beschikbare medische informatie, reeds voor haar 18e verjaardag sprake was van BPS. Eiseres heeft weliswaar verschillende dienstverbanden gehad maar zij is tijdens deze dienstverbanden, vanwege haar vele psychische en psychiatrische beperkingen, heel vaak uitgevallen. Eiseres stelt ten slotte dat de opmerking van de verzekeringsarts dat mogelijk ook sprake is van een beoordeling in het kader van de nieuwe Wajong-criteria voor haar niet begrijpelijk is en ook onvoldoende is gemotiveerd.
3. In het verweerschrift, waarbij het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 juni 2021 is gevoegd, handhaaft verweerder het standpunt dat geen sprake is van een novum in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ook is er geen sprake van een toename van de klachten in de verzekerde periode. Het bestreden besluit is niet evident onredelijk. Verweerder heeft benadrukt dat het kader in deze zaak in de eerste plaats wordt bepaald door artikel 4:6 van de Awb, omdat sprake is van een 5e aanvraag om een Wajong-uitkering. Als er al sprake is van nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden dan dienen deze volgens verweerder aan de hand van de AAW-criteria te worden beoordeeld.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Verweerder heeft op het verzoek van eiseres om terug te komen van het besluit van
3 april 2020 beslist met toepassing van artikel 4:6 van de Awb. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is. [1]
4.2.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder afdoende toegelicht dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat de door eiseres bij haar huidige aanvraag overgelegde stukken, te weten het onderzoeksverslag van september 2019 van Roerink en Rietberg van Tactus en de brief van 14 juni 1978 van Kwa al bij de vorige aanvraag zijn overgelegd en daarbij volledig door de verzekeringsartsen zijn betrokken en beoordeeld. Ook de stelling dat reeds voor de 18e verjaardag van eiseres sprake was van BPS is geen nieuw feit, omdat een medische onderbouwing van deze stelling ontbreekt. De verwijzing naar de DSM-5 is hiervoor onvoldoende. Er zijn geen andere gegevens bekend geworden die als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aan te merken. Daarbij is van belang dat uit de informatie van Tactus weliswaar volgt dat de diagnose PTSS in 2019 is gesteld en dat eiseres dit niet eerder naar voren kon brengen, maar dat hieruit niet kan worden afgeleid dat hiervan ook al sprake was in de jaren 1996 tot 2001.
De rechtbank volgt de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de conclusie dat indien in de verzekerde periode wel sprake was van PTSS, dit niet zou hebben geleid tot aanvullende beperkingen ten opzichte van de reeds aangenomen beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 24 april 2009. Eiseres heeft niet alsnog aannemelijk gemaakt dat deze beoordeling van de belastbaarheid onjuist is geweest. Verweerder heeft dan ook het verzoek om terug te komen van het besluit van 3 april 2020 met toepassing van artikel 4:6 van de Awb kunnen afwijzen. Er is verder geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is. De rechtbank zal de overige beroepsgronden niet beoordelen, omdat deze niet tot een ander oordeel kunnen leiden.
4.4.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een deskundige te benoemen, zoals namens eiseres is verzocht. Het medisch onderzoek is zorgvuldig geweest en eiseres heeft voldoende gelegenheid gehad om ter onderbouwing van haar standpunt medische stukken in te brengen. Hiervan heeft eiseres gebruik gemaakt.
5.
Het beroep is daarom ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, voorzitter en mr. R.J. van Lochem en mr. A.M.S. Kuipers, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. Knol, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.zie de uitspraken van de CRvB van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872 en 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115.