4.3Het oordeel van de rechtbank
Aan verdachte zijn zedendelicten ten laste gelegd. Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door het feit dat slechts twee personen aanwezig zijn bij de (beweerde) seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Ook in de onderhavige zaak is dit het geval.
Met betrekking tot het bewijsminimum
Op grond van artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, dient sprake te zijn van steunbewijs. Die ondersteuning hoeft niet te zien op alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat de verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring “niet op zichzelf staat”, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. De rechtbank benadrukt dat deze maatstaf omtrent het toereikend zijn van een verklaring dient te worden onderscheiden van de beoordeling of een verklaring betrouwbaar is. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Het gaat hierbij niet slechts – kwantitatief – om het aantal bronnen van redengevende bewijsgronden, maar ook om de vraag of de aangifte in voldoende mate – kwalitatief – wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal.
[slachtoffer] en verdachte
[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) is de broer van een vriendje van één van de kinderen van verdachte.
Verdachte heeft een eigen hoveniersbedrijf, [bedrijf] . [slachtoffer] verrichtte sinds de herfstvakantie van 2019 werkzaamheden voor [bedrijf] , bij welk bedrijf ook zijn oudere neef werkte. [slachtoffer] deed in de praktijk ervaring op met het hovenierswerk en kreeg daarvoor een vergoeding.
[slachtoffer] is voor de zomervakantie 2020 op aangeven van zijn ouders gestopt met het werken voor [bedrijf] .
De verklaring van [slachtoffer]
heeft een uitgebreide verklaring afgelegd over zowel de aard van de seksuele handelingen als de locaties waar die handelingen zouden hebben plaatsgevonden.
De rechtbank benadert de verklaring van [slachtoffer] met behoedzaamheid, nu [slachtoffer] pas maanden nadat het contact met verdachte was verbroken aan vrienden en familieleden over de seksuele handelingen heeft verklaard. Bovendien heeft [slachtoffer] niet tegen iedereen hetzelfde verteld. In zijn verklaringen is een stapsgewijze ontwikkeling zichtbaar.
[slachtoffer] heeft onder andere verklaard dat verdachte hem meermalen oraal heeft bevredigd. De eerste keer was in de herfstvakantie van 2019. De seksuele handelingen vonden op vier verschillende plekken in Enschede plaats: in het bedrijfspand van het hoveniersbedrijf van verdachte, in een garagebox van verdachte, in een auto van verdachte die in die garagebox stond en in een bedrijfsbusje van verdachte.
Op het moment dat [slachtoffer] ejaculeerde spuugde verdachte het sperma uit in een doekje, een prullenbak of op een deurmat (in het bedrijfspand), op de grond/tegels (in de garagebox/auto), en buiten in het gras (naast het bedrijfsbusje). In het bedrijfspand en de garagebox heeft verdachte [slachtoffer] ook afgetrokken.
[slachtoffer] heeft verder verklaard dat hij verdachte ook oraal heeft bevredigd en afgetrokken. Ook heeft hij op verzoek filmpjes naar verdachte gestuurd waarop te zien was dat hij zichzelf aftrok. Dit gebeurde ook via Facetime, waarvan verdachte dan screenshots maakte.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft stellig en bij herhaling ontkend dat er seksuele handelingen tussen hem en [slachtoffer] hebben plaatsgevonden. Hij heeft verder verklaard dat hij soms masturbeerde in het bedrijfspand en de garagebox, en dat hij dan in een doekje, op de grond of op de mat ejaculeerde.
Ook heeft verdachte verklaard dat hij twee keer per ongeluk een screenshot heeft gemaakt van de penis van [slachtoffer] , nadat [slachtoffer] hem via Facetime had gebeld terwijl hij, [slachtoffer] , aan het plassen was en dat aan verdachte liet zien.
Met betrekking tot het steunbewijs
In het dossier bevinden zich, kort samengevat, verklaringen van getuigen, de resultaten van een forensisch onderzoek en de bevindingen naar aanleiding van het onderzoek naar de telefoon van verdachte. Ter beoordeling van de rechtbank staat de vraag of de verklaring van [slachtoffer] voldoende steun vindt in dit bewijsmateriaal.
Er zijn diverse verklaringen afgelegd door familie en vrienden van zowel [slachtoffer] als verdachte. Ook werknemers van verdachte hebben verklaringen afgelegd. De rechtbank constateert dat geen van die getuigen heeft verklaard dat hij of zij de ten laste gelegde handelingen heeft waargenomen. Het merendeel van die verklaringen is daarnaast gebaseerd op hetgeen [slachtoffer] dan wel verdachte hen heeft verteld en komen in zoverre dus voort uit dezelfde bron. De getuigenverklaringen zijn bovendien weinig specifiek over wat er gebeurd zou zijn. Ook zijn de getuigen die verklaren over mogelijke gedragsveranderingen bij [slachtoffer] niet eenduidig. Onduidelijk is of, en zo ja vanaf wanneer, [slachtoffer] ander gedrag is gaan vertonen.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat er tussen de verdachte en [slachtoffer] een vriendschappelijke band bestond, die mogelijk verder ging dan de gebruikelijke werkgever-werknemer relatie. Dat levert op zichzelf echter nog geen bewijs op van strafrechtelijk verwijtbaar gedrag.
Tegen die achtergrond is de rechtbank van oordeel dat de diverse getuigenverklaringen – zowel afzonderlijk als gezamenlijk beschouwd – in onvoldoende mate als steunbewijs kunnen dienen.
Daarnaast is er, met gebruikmaking van een speurhond zeden, onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van sperma in het bedrijfspand en de garagebox. Naar aanleiding hiervan zijn de deurmat (in het bedrijfspand) en de tegels (in de garagebox) bemonsterd voor nader onderzoek door The Maastricht Forensic Institute (hierna: TMFI).
Het TMFI heeft op de mat een spermafractie aangetroffen, waarvan het DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van verdachte, waarbij de kans dat dit DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van een onbekende persoon kleiner is dan 1 op 1 miljard. Het betreft een DNA-profiel van één persoon.
De rechtbank concludeert op basis hiervan dat op de mat in de bedrijfshal sperma van verdachte is aangetroffen.
Op de tegels in de garagebox is een DNA-mengprofiel aangetroffen (celmateriaal van minimaal twee donoren). Het DNA-hoofdprofiel matcht met het DNA-profiel van verdachte. Ook hier is de kans dat dit DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van een onbekende persoon kleiner dan 1 op 1 miljard.
De rechtbank concludeert op basis hiervan dat op de tegel in de garagebox celmateriaal van verdachte is aangetroffen.
Daarnaast is er op de tegels in de garagebox een ‘geringe hoeveelheid celmateriaal’ aangetroffen waar [slachtoffer] de donor van ‘kan’ zijn. Het TMFI heeft op basis van die resultaten geconcludeerd dat de hypothese dat de bemonstering van de tegels het DNA van zowel [slachtoffer] als het DNA van een onbekende niet aanverwante persoon bevat (hypothese 1) ‘extreem veel waarschijnlijker’ is dan dat de bemonstering van de tegels het DNA bevat van twee onbekende niet aanverwante personen (hypothese 2).
De aangetroffen sporen bevatten sperma en overig celmateriaal. Op basis van het onderzoek kan het TMFI niet vaststellen van wie het op de tegels aangetroffen sperma afkomstig kan zijn.
Op grond van het forensisch onderzoek stelt de rechtbank vast dat er sperma van verdachte op de mat in de bedrijfshal is aangetroffen, dat er sperma is aangetroffen in de garage maar dat daarvan niet duidelijk is wie de donor is en dat er celmateriaal van verdachte en mogelijk een geringe hoeveelheid van [slachtoffer] in de garagebox is aangetroffen.
Met de aanwezigheid van het sperma van verdachte staat nog niet vast op welke wijze dat sperma daar terecht is gekomen. Ook sluit die vaststelling het alternatieve scenario dat door verdachte is geschetst – de aanwezigheid van sperma door zelfbevrediging – niet uit.
[slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte meermalen het sperma van [slachtoffer] op de mat heeft uitgespuugd. Op de mat is enkel een hoofdprofiel van verdachte aangetroffen en geen DNA-hoofdprofiel van [slachtoffer] of een DNA-mengprofiel, wat wel te verwachten zou zijn bij het herhaaldelijk daar uitspugen van sperma van [slachtoffer] .
De verklaring van [slachtoffer] op dit punt vindt geen steun in de uitkomsten van het forensisch onderzoek.
Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het rapport van het TMFI ten aanzien van het DNA-materiaal niet, althans in onvoldoende mate als steunbewijs voor de verklaring van [slachtoffer] kan dienen.
Het onderzoek naar de telefoon van verdachte
Ook is er onderzoek gedaan naar de telefoon van verdachte. Op die telefoon is webbrowser historie aangetroffen met daarin internetadressen die de woorden ‘
teenboys’, ‘
cuteboysrus’ en ‘
boysthebestkids’ bevatten. Bij aanklikken van deze internetadressen door de politie zijn kinderpornografische afbeeldingen aangetroffen. Uit het dossier blijkt echter dat het heel goed kan zijn dat degene die op deze internetadressen heeft geklikt andere (niet kinder- pornografische) afbeeldingen heeft gezien. Niet kan worden vastgesteld derhalve dat verdachte naar kinderporno heeft gezocht, deze heeft gedownload, gezien en/of met anderen heeft gedeeld.
Ook het feit dat verdachte heeft bevestigd dat hij seksfilmpjes deelde met zijn werknemers en dat hij tweemaal een print screen heeft gemaakt van de penis van [slachtoffer] (welke afbeeldingen overigens niet op de telefoon van verdachte zijn aangetroffen), dragen niet zonder meer bij tot het bewijs dat verdachte bij [slachtoffer] ontuchtige handelingen heeft gepleegd.
De rechtbank acht de resultaten van het onderzoek naar de telefoon van verdachte daarom evenmin toereikend om als het benodigde steunbewijs te dienen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] in onvoldoende mate wordt ondersteund door de bovengenoemde en de overige in het dossier aanwezige bewijsmiddelen. Daarom acht de rechtbank niet wettig en ook niet overtuigend bewezen dat verdachte de hem tenlastegelegde feiten heeft gepleegd, zodat de rechtbank verdachte hiervan vrijspreekt.