ECLI:NL:RBOVE:2021:4185

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
08/107624-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zedenzaken door gebrek aan bewijs

Op 9 november 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 40-jarige man, die werd beschuldigd van het plegen van seksuele handelingen met een toen 14-jarig slachtoffer. De rechtbank sprak de verdachte vrij, omdat de verklaring van het slachtoffer niet voldoende werd ondersteund door andere bewijsmiddelen. De zaak kwam voor de rechtbank na een openbare terechtzitting op 26 oktober 2021, waar de officier van justitie, mr. S. Markink-Grolman, de vordering indiende. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. D. Greven, ontkende de tenlastegelegde feiten. De rechtbank concludeerde dat de aangifte van het slachtoffer niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, omdat er onvoldoende steunbewijs was voor de verklaring van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de getuigenverklaringen en forensisch bewijs niet voldoende waren om de beschuldigingen te onderbouwen. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank gelastte de teruggave van de in beslag genomen telefoon aan de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/107624-21 (P)
Datum vonnis: 9 november 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1981 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres]

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Markink-Grolman en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. D. Greven, advocaat in Borne, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte met [slachtoffer] , die toen de leeftijd van 12 jaren bereikt had maar nog geen 16 jaren was, en zijn ondergeschikte was:
feit 1:meermalen ontuchtige handelingen, mede bestaande uit het seksueel binnendringen, heeft gepleegd;
feit 2:meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 oktober 2019 tot en met 27 december 2020 te Enschede, althans in Nederland met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 2006), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- het meermalen brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] , althans zich door [slachtoffer] laten pijpen en/of
- het meermalen betasten en/of aftrekken van de penis van die [slachtoffer] ,
terwijl die [slachtoffer] zijn, verdachtes, minderjarige bediende of ondergeschikte was,
immers was hij, verdachte, eigenaar/beheerder van het bedrijf [bedrijf] , waar die [slachtoffer] werkzaam was en/of was hij, verdachte, (aldus) de werkgever van die [slachtoffer] ;
2.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 oktober 2019 tot en met 27 december 2020 te Enschede, althans in Nederland met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 2006), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het meermalen brengen van de penis van die [slachtoffer] in zijn, verdachtes, mond, althans het pijpen van die [slachtoffer] en/of
- het meermalen betasten en/of aftrekken van de penis van die [slachtoffer] en/of
- het meermalen laten betasten en/of aftrekken van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer] en/of
- het in het bijzijn van die [slachtoffer] masturberen,
terwijl die [slachtoffer] zijn, verdachtes, minderjarige bediende of ondergeschikte was, immers was hij, verdachte, eigenaar/beheerder van het bedrijf [bedrijf] , waar die [slachtoffer]
werkzaam was en/of was hij, verdachte, (aldus) de werkgever van die [slachtoffer] .

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Ter terechtzitting heeft zij de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent de tenlastegelegde feiten. De raadsvrouw heeft bepleit dat de rechtbank vrijspreekt wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Aan verdachte zijn zedendelicten ten laste gelegd. Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door het feit dat slechts twee personen aanwezig zijn bij de (beweerde) seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Ook in de onderhavige zaak is dit het geval.
Met betrekking tot het bewijsminimum
Op grond van artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, dient sprake te zijn van steunbewijs. Die ondersteuning hoeft niet te zien op alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat de verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring “niet op zichzelf staat”, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. De rechtbank benadrukt dat deze maatstaf omtrent het toereikend zijn van een verklaring dient te worden onderscheiden van de beoordeling of een verklaring betrouwbaar is. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Het gaat hierbij niet slechts – kwantitatief – om het aantal bronnen van redengevende bewijsgronden, maar ook om de vraag of de aangifte in voldoende mate – kwalitatief – wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal.
[slachtoffer] en verdachte
[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) is de broer van een vriendje van één van de kinderen van verdachte.
Verdachte heeft een eigen hoveniersbedrijf, [bedrijf] . [slachtoffer] verrichtte sinds de herfstvakantie van 2019 werkzaamheden voor [bedrijf] , bij welk bedrijf ook zijn oudere neef werkte. [slachtoffer] deed in de praktijk ervaring op met het hovenierswerk en kreeg daarvoor een vergoeding.
[slachtoffer] is voor de zomervakantie 2020 op aangeven van zijn ouders gestopt met het werken voor [bedrijf] .
De verklaring van [slachtoffer]
heeft een uitgebreide verklaring afgelegd over zowel de aard van de seksuele handelingen als de locaties waar die handelingen zouden hebben plaatsgevonden.
De rechtbank benadert de verklaring van [slachtoffer] met behoedzaamheid, nu [slachtoffer] pas maanden nadat het contact met verdachte was verbroken aan vrienden en familieleden over de seksuele handelingen heeft verklaard. Bovendien heeft [slachtoffer] niet tegen iedereen hetzelfde verteld. In zijn verklaringen is een stapsgewijze ontwikkeling zichtbaar.
[slachtoffer] heeft onder andere verklaard dat verdachte hem meermalen oraal heeft bevredigd. De eerste keer was in de herfstvakantie van 2019. De seksuele handelingen vonden op vier verschillende plekken in Enschede plaats: in het bedrijfspand van het hoveniersbedrijf van verdachte, in een garagebox van verdachte, in een auto van verdachte die in die garagebox stond en in een bedrijfsbusje van verdachte.
Op het moment dat [slachtoffer] ejaculeerde spuugde verdachte het sperma uit in een doekje, een prullenbak of op een deurmat (in het bedrijfspand), op de grond/tegels (in de garagebox/auto), en buiten in het gras (naast het bedrijfsbusje). In het bedrijfspand en de garagebox heeft verdachte [slachtoffer] ook afgetrokken.
[slachtoffer] heeft verder verklaard dat hij verdachte ook oraal heeft bevredigd en afgetrokken. Ook heeft hij op verzoek filmpjes naar verdachte gestuurd waarop te zien was dat hij zichzelf aftrok. Dit gebeurde ook via Facetime, waarvan verdachte dan screenshots maakte.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft stellig en bij herhaling ontkend dat er seksuele handelingen tussen hem en [slachtoffer] hebben plaatsgevonden. Hij heeft verder verklaard dat hij soms masturbeerde in het bedrijfspand en de garagebox, en dat hij dan in een doekje, op de grond of op de mat ejaculeerde.
Ook heeft verdachte verklaard dat hij twee keer per ongeluk een screenshot heeft gemaakt van de penis van [slachtoffer] , nadat [slachtoffer] hem via Facetime had gebeld terwijl hij, [slachtoffer] , aan het plassen was en dat aan verdachte liet zien.
Met betrekking tot het steunbewijs
In het dossier bevinden zich, kort samengevat, verklaringen van getuigen, de resultaten van een forensisch onderzoek en de bevindingen naar aanleiding van het onderzoek naar de telefoon van verdachte. Ter beoordeling van de rechtbank staat de vraag of de verklaring van [slachtoffer] voldoende steun vindt in dit bewijsmateriaal.
De getuigenverklaringen
Er zijn diverse verklaringen afgelegd door familie en vrienden van zowel [slachtoffer] als verdachte. Ook werknemers van verdachte hebben verklaringen afgelegd. De rechtbank constateert dat geen van die getuigen heeft verklaard dat hij of zij de ten laste gelegde handelingen heeft waargenomen. Het merendeel van die verklaringen is daarnaast gebaseerd op hetgeen [slachtoffer] dan wel verdachte hen heeft verteld en komen in zoverre dus voort uit dezelfde bron. De getuigenverklaringen zijn bovendien weinig specifiek over wat er gebeurd zou zijn. Ook zijn de getuigen die verklaren over mogelijke gedragsveranderingen bij [slachtoffer] niet eenduidig. Onduidelijk is of, en zo ja vanaf wanneer, [slachtoffer] ander gedrag is gaan vertonen.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat er tussen de verdachte en [slachtoffer] een vriendschappelijke band bestond, die mogelijk verder ging dan de gebruikelijke werkgever-werknemer relatie. Dat levert op zichzelf echter nog geen bewijs op van strafrechtelijk verwijtbaar gedrag.
Tegen die achtergrond is de rechtbank van oordeel dat de diverse getuigenverklaringen – zowel afzonderlijk als gezamenlijk beschouwd – in onvoldoende mate als steunbewijs kunnen dienen.
Het forensisch onderzoek
Daarnaast is er, met gebruikmaking van een speurhond zeden, onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van sperma in het bedrijfspand en de garagebox. Naar aanleiding hiervan zijn de deurmat (in het bedrijfspand) en de tegels (in de garagebox) bemonsterd voor nader onderzoek door The Maastricht Forensic Institute (hierna: TMFI).
Het TMFI heeft op de mat een spermafractie aangetroffen, waarvan het DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van verdachte, waarbij de kans dat dit DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van een onbekende persoon kleiner is dan 1 op 1 miljard. Het betreft een DNA-profiel van één persoon.
De rechtbank concludeert op basis hiervan dat op de mat in de bedrijfshal sperma van verdachte is aangetroffen.
Op de tegels in de garagebox is een DNA-mengprofiel aangetroffen (celmateriaal van minimaal twee donoren). Het DNA-hoofdprofiel matcht met het DNA-profiel van verdachte. Ook hier is de kans dat dit DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van een onbekende persoon kleiner dan 1 op 1 miljard.
De rechtbank concludeert op basis hiervan dat op de tegel in de garagebox celmateriaal van verdachte is aangetroffen.
Daarnaast is er op de tegels in de garagebox een ‘geringe hoeveelheid celmateriaal’ aangetroffen waar [slachtoffer] de donor van ‘kan’ zijn. Het TMFI heeft op basis van die resultaten geconcludeerd dat de hypothese dat de bemonstering van de tegels het DNA van zowel [slachtoffer] als het DNA van een onbekende niet aanverwante persoon bevat (hypothese 1) ‘extreem veel waarschijnlijker’ is dan dat de bemonstering van de tegels het DNA bevat van twee onbekende niet aanverwante personen (hypothese 2).
De aangetroffen sporen bevatten sperma en overig celmateriaal. Op basis van het onderzoek kan het TMFI niet vaststellen van wie het op de tegels aangetroffen sperma afkomstig kan zijn.
Op grond van het forensisch onderzoek stelt de rechtbank vast dat er sperma van verdachte op de mat in de bedrijfshal is aangetroffen, dat er sperma is aangetroffen in de garage maar dat daarvan niet duidelijk is wie de donor is en dat er celmateriaal van verdachte en mogelijk een geringe hoeveelheid van [slachtoffer] in de garagebox is aangetroffen.
Met de aanwezigheid van het sperma van verdachte staat nog niet vast op welke wijze dat sperma daar terecht is gekomen. Ook sluit die vaststelling het alternatieve scenario dat door verdachte is geschetst – de aanwezigheid van sperma door zelfbevrediging – niet uit.
[slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte meermalen het sperma van [slachtoffer] op de mat heeft uitgespuugd. Op de mat is enkel een hoofdprofiel van verdachte aangetroffen en geen DNA-hoofdprofiel van [slachtoffer] of een DNA-mengprofiel, wat wel te verwachten zou zijn bij het herhaaldelijk daar uitspugen van sperma van [slachtoffer] .
De verklaring van [slachtoffer] op dit punt vindt geen steun in de uitkomsten van het forensisch onderzoek.
Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het rapport van het TMFI ten aanzien van het DNA-materiaal niet, althans in onvoldoende mate als steunbewijs voor de verklaring van [slachtoffer] kan dienen.
Het onderzoek naar de telefoon van verdachte
Ook is er onderzoek gedaan naar de telefoon van verdachte. Op die telefoon is webbrowser historie aangetroffen met daarin internetadressen die de woorden ‘
teenboys’, ‘
cuteboysrus’ en ‘
boysthebestkids’ bevatten. Bij aanklikken van deze internetadressen door de politie zijn kinderpornografische afbeeldingen aangetroffen. Uit het dossier blijkt echter dat het heel goed kan zijn dat degene die op deze internetadressen heeft geklikt andere (niet kinder- pornografische) afbeeldingen heeft gezien. Niet kan worden vastgesteld derhalve dat verdachte naar kinderporno heeft gezocht, deze heeft gedownload, gezien en/of met anderen heeft gedeeld.
Ook het feit dat verdachte heeft bevestigd dat hij seksfilmpjes deelde met zijn werknemers en dat hij tweemaal een print screen heeft gemaakt van de penis van [slachtoffer] (welke afbeeldingen overigens niet op de telefoon van verdachte zijn aangetroffen), dragen niet zonder meer bij tot het bewijs dat verdachte bij [slachtoffer] ontuchtige handelingen heeft gepleegd.
De rechtbank acht de resultaten van het onderzoek naar de telefoon van verdachte daarom evenmin toereikend om als het benodigde steunbewijs te dienen.
De conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] in onvoldoende mate wordt ondersteund door de bovengenoemde en de overige in het dossier aanwezige bewijsmiddelen. Daarom acht de rechtbank niet wettig en ook niet overtuigend bewezen dat verdachte de hem tenlastegelegde feiten heeft gepleegd, zodat de rechtbank verdachte hiervan vrijspreekt.
4.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de telefoon moet worden verbeurd verklaard, omdat de telefoon gebruikt is bij het plegen van het delict.
De raadsvrouw heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, betoogd dat de telefoon dient te worden teruggegeven aan verdachte.
De rechtbank zal de teruggave aan de verdachte gelasten van de aan hem toebehorende, op de beslaglijst vermelde, telefoon (ONRBC21215_662834: telefoon zwart, merk IPhone).

5.De schade van benadeelde

Mr. M.Y.E.C. Camps heeft zich namens [slachtoffer] als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces.
De benadeelde partij vordert primair verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 78.546,--- (achtenzeventigduizend vijfhonderdzesenveertig euro), dan wel subsidiair tot een totaalbedrag van € 43.546,-- (drieënveertigvijfhonderdzesenveertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De vergoeding betreft materiële, immateriële en affectieschade.
De rechtbank zal de benadeelde partij op de voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, nu de rechtbank verdachte van ten laste gelegde feiten vrijspreekt.

6.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
de in beslag genomen voorwerpen
- gelast de teruggave van de telefoon, merk IPhone (ONRBC21215_662834), aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Stam, voorzitter, mr. P.M.F. Schreurs en mr. R.G.J. Gehring, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. de Bruin, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 9 november 2021.
Buiten staat
Mr. Schreurs is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.