Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
wonende te [woonplaats] ,
[onderbewindgestelde],
Rechtbank Overijssel
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 8 november 2021 uitspraak gedaan in een kort geding over de ontruiming van een woning. De eiseres, een verhuurster, vorderde ontruiming van de woning die door de onderbewindgestelde, een huurder, werd bewoond. De huurovereenkomst was opgezegd per 1 september 2021, maar de onderbewindgestelde had de woning niet verlaten. De kantonrechter oordeelde dat de onderbewindgestelde en de bewindvoerder niet hadden voldaan aan de afspraken die waren gemaakt over de beëindiging van de huurovereenkomst. De kantonrechter stelde vast dat er een overeenkomst was gesloten waarin de onderbewindgestelde had ingestemd met de opzegging van de huur en dat hij een financiële tegemoetkoming zou ontvangen. De bewindvoerder had ingestemd met deze overeenkomst, maar stelde later dat er sprake was van dwaling en misbruik van omstandigheden. De kantonrechter verwierp deze argumenten en oordeelde dat de onderbewindgestelde de overeenkomst moest nakomen. De ontruiming werd vastgesteld op uiterlijk 1 december 2021, zodat de onderbewindgestelde voldoende tijd had om een nieuwe woning te vinden. De kosten van de procedure werden toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partij.