In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 16 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser uit Zwolle en het college van burgemeester en wethouders van Zwolle. De zaak betreft de ontvankelijkheid van een verzoek van eiser op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser had een brief van 20 augustus 2020 gestuurd naar de gemeente, waarin hij vroeg om informatie over een melding van overlast door omwonenden. De gemeente heeft dit verzoek echter niet als een Wob-verzoek aangemerkt, omdat eiser niet de intentie had om de informatie openbaar te maken, maar deze enkel voor zichzelf wilde ontvangen. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 20 oktober 2021 behandeld, waarbij eiser en zijn echtgenote aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat het verzoek van eiser niet als een Wob-verzoek kan worden aangemerkt, omdat de strekking van het verzoek niet gericht was op openbaarmaking voor derden. Eiser heeft in zijn brief niet expliciet de Wob genoemd en zijn verzoek was niet gericht aan een bestuursorgaan. De rechtbank oordeelt dat de gemeente terecht het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank benadrukt dat bij Wob-verzoeken de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen ook een belangrijke rol speelt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.