ECLI:NL:RBOVE:2021:4292

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
ZWO_21_360
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) in het kader van een geschil tussen een burger en de gemeente

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 16 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser uit Zwolle en het college van burgemeester en wethouders van Zwolle. De zaak betreft de ontvankelijkheid van een verzoek van eiser op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser had een brief van 20 augustus 2020 gestuurd naar de gemeente, waarin hij vroeg om informatie over een melding van overlast door omwonenden. De gemeente heeft dit verzoek echter niet als een Wob-verzoek aangemerkt, omdat eiser niet de intentie had om de informatie openbaar te maken, maar deze enkel voor zichzelf wilde ontvangen. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 20 oktober 2021 behandeld, waarbij eiser en zijn echtgenote aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat het verzoek van eiser niet als een Wob-verzoek kan worden aangemerkt, omdat de strekking van het verzoek niet gericht was op openbaarmaking voor derden. Eiser heeft in zijn brief niet expliciet de Wob genoemd en zijn verzoek was niet gericht aan een bestuursorgaan. De rechtbank oordeelt dat de gemeente terecht het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank benadrukt dat bij Wob-verzoeken de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen ook een belangrijke rol speelt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/360

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit Zwolle, eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Zwolle, verweerder,

gemachtigde: mr. H.C.S. van Dop.

Procesverloop

In het besluit van 14 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder een brief van eiser van 20 augustus 2020 aangemerkt als een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Dit verzoek is door verweerder in het primaire besluit deels toegewezen in die zin dat verweerder aan eiser een samenvatting heeft verstrekt van de informatie waar eiser in zijn verzoek om heeft gevraagd.
In het besluit van 14 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, samen met zijn echtgenote [echtgenote] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1. Verweerder heeft een melding over overlast door eiser ontvangen van omwonenden van eiser. Naar aanleiding van deze melding kondigt verweerder bij brief van 19 augustus 2020 aan dat hij op huisbezoek wil komen bij eiser op 1 september 2020 om 16:00 uur. Als eiser op dat tijdstip niet kan, kan hij contact opnemen om een andere afspraak te maken. Eiser heeft vervolgens in een brief van 20 augustus 2020 aan verweerder meegedeeld dat hij niet op de uitnodiging van verweerder ingaat. In de brief van eiser staat onder andere vermeld: “
Ik zou u willen verzoeken, de aan u gerichte brief eveneens aan ons te sturen. Het lijkt mij niks minder dan recht, dat wij weten waarvan wij en door wie (al vermoed ik dat al wel) worden beticht en/of beschuldigd!”. Daarna heeft verweerder het primaire besluit genomen.
Bestreden besluit
2. Verweerder legt aan het bestreden besluit ten grondslag dat het verzoek van eiser niet aangemerkt kan worden als een Wob-verzoek. Volgens verweerder heeft eiser met zijn brief van 20 augustus 2020 niet het oogmerk gehad om openbaarmaking van de melding van de omwonenden te vragen, maar uitsluitend toezending van de brief aan hemzelf. Ook is de brief van eiser niet gericht aan een bestuursorgaan, maar aan een medewerker van de gemeente Zwolle. Eiser heeft in zijn brief de Wob niet genoemd.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank licht dat toe en betrekt daarbij het standpunt van eiser.
Is het verzoek van eiser aan te merken als een Wob-verzoek?
3.1.
Eiser voert aan dat zijn verzoek wel als een Wob-verzoek aangemerkt moet worden. Hij heeft er geen bezwaar tegen als de melding van de omwonenden voor iedereen openbaar wordt. Eiser meent dat verweerder het begrip ‘openbaar’ verkeerd uitlegt. Voor verweerder zou een verplichting bestaan volgens eiser om dit soort informatie openbaar te maken, omdat eiser recht heeft om in te zien waar hij van beschuldigd wordt. De melders hebben zich volgens eiser schuldig gemaakt aan laster en smaad. Eiser heeft in zijn bezwaarschrift vermeld dat hij de melding wil gebruiken om aangifte te doen tegen de melders. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij de melding wilde hebben om aan de melders duidelijk te maken dat zij te ver zijn gegaan en om zijn eigen dossier tegen hen op te bouwen. Eiser heeft namelijk een duidelijk vermoeden wie de melders zijn, omdat hij al vier jaar een conflict heeft met zijn (inmiddels voormalige) achterburen.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van eiser niet aangemerkt kan worden als een Wob-verzoek. Op grond van rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (RvS) moet een Wob-verzoek de strekking hebben om de gevraagde informatie voor iedereen openbaar te maken. [1] In de brief van 20 augustus 2020 heeft eiser aan verweerder kenbaar gemaakt dat er een langlopend conflict is met zijn achterburen en dat hij door hen herhaaldelijk vals wordt beschuldigd. De zin die geciteerd is in overweging 1. is de enige zin in de betreffende brief die ziet op het opvragen van informatie. Uit de brief blijkt dat eiser de brief alleen zelf wilde hebben om te achterhalen wie hem beschuldigd heeft en van wat precies, maar dat eiser niet bedoeld heeft om de informatie voor iedereen openbaar te maken. Uit het bezwaarschrift en uit de verklaring van eiser ter zitting blijkt dat hij de brief wilde hebben om aangifte te doen en een dossier tegen de melders op te bouwen, omdat eiser vermoedde dat de melders zijn achterburen waren. Ook in bezwaar is daarom gebleken dat eiser de brief zelf wilde hebben, maar niet de bedoeling had om de brief openbaar te maken in de zin van de Wob. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij het verzoek na overleg met [naam] alsnog heeft ingediend als een Wob-verzoek, maar de rechtbank beschikt niet over eventuele nieuwe verzoeken die na de brief van 20 augustus 2020 zijn ingediend. Dat eiser in beroep aangeeft geen bezwaar te hebben tegen openbaarmaking van de melding voor iedereen maakt niet dat het verzoek met terugwerkende kracht als Wob-verzoek aangemerkt moet worden. [2] De rechtbank beoordeeld namelijk of het bestreden besluit met de toen bekende informatie terecht is genomen.
3.3.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat verweerder bij Wob-verzoeken niet zonder meer verplicht is alle gevraagde informatie volledig openbaar te maken. Ook niet als degene die om de informatie vraagt, stelt dat er onjuiste meldingen zijn gedaan. Als de persoonlijke levenssfeer van personen beschermd moet worden, kan verweerder bepaalde informatie achterhouden of volstaan met verstrekking van een samenvatting van de informatie. Eiser betoogt dat de melders een strafbaar feit begaan en onjuiste informatie over hem verstrekken. Verweerder kan niet zomaar vertrouwen op deze stellingen van eiser en de gegevens van de melders verstrekken. Een melding kan door de melder namelijk als volledig terecht en juist worden ervaren, terwijl dat voor degene over wie de melding gaat niet zo is. Burgers moeten op een veilige manier meldingen kunnen doen bij verweerder en erop kunnen vertrouwen dat hun privacy gewaarborgd is. Als dat niet het geval is, bestaat het risico dat men geen meldingen meer bij verweerder durft te doen en dat is niet de bedoeling.
Conclusie
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Scheeper, rechter, in aanwezigheid van M.W. Hulsman, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld RvS, 13 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1929; RvS, 8 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1582 en RvS, 15 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:384.
2.Zie bijvoorbeeld RvS, 15 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:384.