Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
Achmeaen
Vitensgenoemd worden.
1.De procedure
- het tussenvonnis van 7 april 2021
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 9 juli 2021,
- de door Achmea nagezonden juiste versie van haar productie 21.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
Het afsluiten van een bestaande aansluiting kan op verschillende manieren. De meest gangbare wijze is om de dienstkraan waarmee de aansluitleiding is aangesloten op de dienstleiding gewoon dicht te draaien. Daarna de aansluitleiding bij of in het gebouw af te kappen en de watermeteropstelling te verwijderen. Zo is dat bij [A] ook gebeurd. (..)” Volgens Vitens heeft de monteur hier jargon gebruikt en bedoelt de monteur met het woord ‘afkappen’ dat er een kap oftewel een dop is geplaatst. Op basis van deze interpretatie van de verklaring van de monteur gaat Vitens ervanuit dat er destijds in 2007 bij [A] een dop is geplaatst op de afgezaagde leiding. Bij het ontbreken van een feitelijke waarneming van een dop op de afgezaagde leiding, kan de rechtbank niet enkel op basis van een taalkundige interpretatie tot de conclusie komen dat er destijds een dop is geplaatst. Daar komt bij dat uit andere stukken juist volgt dat er géén dop is geplaatst op het afgezaagde uiteinde van de leiding bij het bijgebouw van [A] . Dat volgt bijvoorbeeld uit het rapport van expert [C] , pagina 3, waar staat:
“(…) Deze leiding bleek niet (voldoende) te zijn afgesloten waardoor er nog steeds water door deze leiding kon stromen. Het ging hier om een loze leiding die onder het pand van verzekerde uitkomt. Hierdoor is er veel water onder het pand gestroomd. (…)” En in de aanvullende verklaring van [C] , overgelegd als productie 21 van Achmea, staat: “
(…) Vitens heeft echter niet de wateraansluiting verwijderd maar slechts het kraantje van de betreffende dienstleiding dichtgedraaid. De aansluiting van de dienstleiding zelf is nooit verwijderd!. Losstaand van het feit dat het nog maar de vraag is of de dienstkraan überhaupt goed dichtgedraaid was, had Vitens de betreffende dienstleiding af moeten kappen en af moeten doppen. (…)” En ook in het door Vitens overgelegde rapport van EMN staat geschreven:
(…) Uit nader onderzoek is vastgesteld dat uit de voormalige drinkwater aansluitleiding van [adres 2] water stroomde. (…)En in dat zelfde rapport staat in de eerste alinea van de verklaring van monteur [B] :
(…) Ik heb vastgesteld dat de dienstkraan dichtgedraaid was maar hoorde nog wel “water suizen”. Ik heb toen besloten om de op deze dienstkraan nog aangesloten vervallen aansluitleiding los te halen van de dienstkraan (af te kappen) en de dienstkraan af te doppen.”Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de beschrijvingen dat er water uit de vervallen aansluitleiding stroomde en daarmee strookt niet dat deze leiding zou zijn afgesloten met een dop. Bovendien maakt monteur [B] in dit deel van zijn verklaring wel onderscheid tussen afkappen en afdoppen. Dat onderscheid blijkt trouwens ook uit de eigen opmerkingen van Vitens tijdens de mondelinge behandeling in deze zaak, waar namens Vitens werd opgemerkt dat het niet vaak gebeurt dat een afgekapte leiding waarbij de dienstkraan wordt dichtgedraaid, ook nog eens wordt afgedopt; dat zou volgens Vitens in de regel dubbelop zijn. Ook die opmerkingen geven immers aan dat afdoppen nog niet (automatisch) volgt uit het afkappen van een leiding; dat is veeleer een afzonderlijke handeling (die Vitens tijdens de zitting dus juist nog bestempelde als in de regel ‘dubbelop’, en die daarom doorgaans achterwege wordt gelaten).
nietvoldoende blijkt te zijn. Als dat een situatie is zoals deze, waarin het plaatsen van een dop de schadeoorzaak – op eenvoudige wijze, en tegen beperkte kosten – had kunnen voorkomen, dan zal de afweging van Vitens er ook toe moeten leiden dat zij die zeldzame schade dan niet voor de benadeelden laat, maar deze zelf voor haar rekening neemt.
4.982,00(2,0 punt × tarief € 2.491,00)
5.De beslissing
- een bedrag van € 230.385,48, vermeerderd met de wettelijke rente daarover als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf 31 augustus 2019 tot aan de dag van volledige betaling,
- een bedrag van € 3.935,15 vermeerderd met de wettelijke rente daarover als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 8 augustus 2019 tot aan de dag van volledige betaling,
- een bedrag van € 71,44 met de wettelijke rente daarover als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 26 augustus 2019 tot aan de dag van volledige betaling,
- een bedrag van € 285,76 met wettelijke rente daarover als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 19 oktober 2020 tot aan de dag van volledige betaling,
- een bedrag van € 785,20 met wettelijke rente daarover als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 29 juni 2018 tot aan de dag van volledige betaling,
- een bedrag van € 405,35 met wettelijke rente daarover als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 20 september 2017 tot aan de dag van volledige betaling,