ECLI:NL:RBOVE:2021:4370

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
C/08/261393 / HA ZA 21-52
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door waterleidingbedrijf leidt tot schadevergoeding voor verzekeraar

In deze civiele zaak vorderde Achmea Schadeverzekeringen N.V. schadevergoeding van Vitens N.V. wegens waterschade aan een perceel dat was ontstaan door het niet plaatsen van een dop op een afgezaagde aansluitleiding. De rechtbank Overijssel oordeelde dat Vitens onrechtmatig had gehandeld door de aansluitleiding niet af te doppen, wat had kunnen voorkomen dat er water onder het perceel van de verzekerde, de heer [A], stroomde. De feiten wezen uit dat in 2007 op verzoek van [A] de watermeteropstelling in een bijgebouw was verwijderd, maar dat de loze aansluitleiding niet was afgedopt. In 2017 werd waterschade ontdekt, die leidde tot een expertiseonderzoek en een schadeclaim van Achmea, die de schade aan [A] had vergoed. De rechtbank concludeerde dat Vitens had moeten zorgen voor een veilige afsluiting van de leiding en dat het niet plaatsen van een dop onzorgvuldig was. Vitens' verweer dat de schade deels aan eigen schuld van [A] te wijten was, werd verworpen. De rechtbank kende Achmea de gevorderde schadevergoeding toe, inclusief wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/261393 / HA ZA 21-52
Vonnis van 17 november 2021
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
eiseres,
advocaat mr. A.P.E. de Ruiter te Zwolle,
tegen
de naamloze vennootschap
VITENS N.V.,
gevestigd te Zwolle,
gedaagde,
advocaat mr. F. Arts te Nijmegen.
Partijen zullen hierna
Achmeaen
Vitensgenoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 april 2021
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 9 juli 2021,
  • de door Achmea nagezonden juiste versie van haar productie 21.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De heer [A] , verzekerde van Achmea, hierna te noemen: [A] , heeft in 2006 het huis met bijgebouw aan de [adres 1] in [plaats] gekocht. Huis en bijgebouw waren aangesloten op aparte meterkasten en waterleidingen. Op verzoek van [A] heeft Vitens – een drinkwaterbedrijf in de zin van de Drinkwaterwet – in 2007 de waterleiding naar het bijgebouw afgesloten. Vitens heeft daarbij de aansluitleiding bij het bijgebouw doorgezaagd en de watermeteropstelling in het bijgebouw verwijderd. Verder heeft zij onder het trottoir langs het perceel van [A] , de dienstkraan dichtgedraaid.
2.2.
In 2013 heeft [A] vochtplekken geconstateerd aan de buitengevel van het bijgebouw. Hij veronderstelde toen dat dit het gevolg was van een hoge grondwaterstand. In 2017 heeft [A] een bedrijf ingeschakeld om drainagepijpen aan te leggen.
2.3.
Bij de aanvang van die werkzaamheden, op 2 mei 2017, bleek er water uit de spouwmuur van het bijgebouw te stromen, terwijl de watermeter van [A] stilstond. Na verder onderzoek bleken alle muren van het bijgebouw doordrenkt te zijn van water.
2.4.
Diezelfde dag heeft [A] Vitens geïnformeerd en is de heer [B] (van Vitens) naar de situatie komen kijken. Toen bleek dat de dienstkraan water doorliet, zodat er via de loze aansluitleiding water onder het perceel van [A] kon stromen.
2.5.
Aan het bijgebouw en aan het woonhuis op het perceel is waterschade opgetreden, onder meer bestaande in verzakkingen en van scheuren in muren.
2.6.
Achmea, de verzekeraar van [A] , heeft op 9 mei 2017 opdracht gegeven om een expertiseonderzoek te laten uitvoeren. De expert, [C] , heeft de schadelocatie op 10 mei 2017 en ook nadien meerdere malen bezocht en heeft het herstelproces gevolgd. Dit heeft geresulteerd in het zogenaamde ‘Expertise rapport Brand’, van 8 augustus 2019. Daarin worden de herstelkosten voor het bijgebouw vastgesteld op € 184.984,22 en voor het woonhuis op € 35.721,26, naast bijkomende kosten (o.a. voor reparatie aan tuinmuur en poort) van € 9.680,00. Genoemde bedragen zijn inclusief btw. Het totaal van deze bedragen komt uit op een som van € 230.385,48.
2.7.
Op 31 augustus 2018 heeft Achmea Vitens aansprakelijk gesteld voor de door [A] geleden schade. Achmea heeft als verzekeraar van [A] de schade van [A] aan [A] vergoed en is door middel van subrogatie in de rechten van [A] getreden.
2.8.
Op 27 september 2018 heeft Vitens zich gemeld bij Achmea. Zij heeft zich toen nog niet uitgelaten over de aansprakelijkheid. Op 23 juni 2020 deelt Vitens mee dat zij een advocaat inschakelt en op 23 september 2020 reageert (de advocaat van) Vitens voor het eerst inhoudelijk op de kwestie van [A] en wijst daarbij aansprakelijkheid af.
2.9.
In aanvulling op het expertiserapport en in reactie op het verweer van Vitens schrijft de deskundige van Achmea, [C] , in een aanvullend rapport van 19 oktober 2020 (geciteerd in de dagvaarding en overgelegd als productie 21 bij dagvaarding) onder meer het volgende:
“(…) Op het perceel van gedupeerde liep er vanaf de hoofdleiding onder het trottoir (straatzijde) zowel een dienstleiding naar het woonhuis als ook naar het bijgebouw.
De lengte van de dienstleiding ten behoeve van het bijgebouw bedroeg ongeveer 14 meter.
In 2007 heeft gedupeerde [A] verzocht om het verwijderen van de wateraansluiting uit zijn bijgebouw. Vitens heeft echter niet de wateraansluiting verwijderd maar slechts het kraantje van de betreffende dienstleiding dichtgedraaid.
De aansluiting van de dienstleiding zelf is nooit verwijderd! Losstaand van het feit dat het nog maar de vraag is of de dienstkraan überhaupt goed dichtgedraaid was, had Vitens de betreffende dienstleiding af moeten kappen en af moeten doppen. (…)”

3.Het geschil

3.1.
Achmea vordert veroordeling van Vitens tot betaling van een bedrag van € 230.385,48 vermeerderd met wettelijke rente daarover vanaf 31 augustus 2019 (dan wel vanaf de dag van dagvaarden), alsmede tot betaling van de kosten in verband met onderzoek naar en vaststelling van de schade, te weten een bedrag van € 3.935,15 (rapport Brand expert) met wettelijke rente daarover vanaf 8 augustus 2019, een bedrag van € 71,44 met de wettelijke rente daarover vanaf 26 augustus 2019, een bedrag van € 285,76 met wettelijke rente daarover vanaf 19 oktober 2020, een bedrag van € 785,20 met wettelijke rente daarover vanaf 29 juni 2018 en een bedrag van € 405,35 met wettelijke rente daarover vanaf 20 september 2017, met veroordeling van Vitens in de kosten en de nakosten van de procedure te vermeerderen met wettelijke rente over die kosten.
3.2.
Achmea legt aan haar vorderingen ten grondslag dat Vitens uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan op het perceel van [A] , omdat Vitens door de aansluitleiding niet af te doppen en deze situatie in stand te houden een ontoelaatbare inbreuk heeft gemaakt op het eigendomsrecht van [A] . Zij heeft daardoor althans onzorgvuldig gehandeld, want door het niet (goed) afdoppen of afgedopt te houden van de waterleiding heeft Vitens een gevaarlijke situatie in het leven geroepen waaruit schade aan zaken kon voortvloeien en ook is voortgevloeid, aldus Achmea. Omdat Achmea de schade aan [A] heeft vergoed en in de rechten van [A] is getreden, heeft Achmea de onderhavige vordering ingesteld.
3.3.
Vitens heeft verweer gevoerd. Kort samengevat voert zij tegen de vordering het volgende aan: (1) Vitens betwist dat er sprake is van een onrechtmatige daad aan haar kant. Kennelijk is de dienstkraan defect geraakt en is deze water door gaan laten, maar dat kan aan haar niet worden verweten. Met het dichtdraaien van de dienstkraan heeft Vitens aan de zorgplicht voldaan. (2) Vitens beroept zich op het schenden van de klachtplicht door [A] , want [A] had eerder onderzoek moeten doen naar de oorzaak van het vocht en had eerder (binnen bekwame tijd) bij haar moeten klagen. (3) Er is sprake van eigen schuld aan de kant van [A] doordat hij de situatie te lang op zijn beloop heeft gelaten. (4) Verder zijn de algemene voorwaarden van Vitens van toepassing en dat leidt ertoe dat eventueel geleden schade hooguit tot € 1.400,00 is te verhalen op Vitens. (5) Ten slotte betwist Vitens de hoogte van de geleden schade.
3.4.
Voor zover dat relevant is voor de beoordeling, zal hieronder nog nader op de stellingen van partijen worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank komt in deze zaak tot een toewijzing van de vorderingen van Achmea. Hierna wordt toegelicht hoe dat oordeel tot stand is gekomen.
Het plaatsen van een dop
4.2.
In deze procedure heeft Achmea gesteld dat Vitens geen dop heeft geplaatst op de afgezaagde aansluitleiding bij het bijgebouw van [A] . Vitens heeft dit betwist. Aangezien Achmea zich beroept op het rechtsgevolg van deze stelling, rust op haar in beginsel de bewijslast daarvan. Zoals de rechtbank hierna verder zal toelichten, is zij van oordeel dat Achmea ter onderbouwing van haar stelling voldoende naar voren heeft gebracht en dat de betwisting door Vitens niet meebrengt dat aan Achmea nader bewijs moet worden opgedragen.
4.3.
Het verweer van Vitens dat zij betwist dat er door haar geen dop is geplaatst op de afgezaagde aansluitleiding, is gebaseerd op een taalkundige uitleg van Vitens van de verklaring die haar monteur destijds heeft afgelegd. In het onderzoek dat EMN op verzoek van Vitens heeft uitgevoerd heeft de monteur verklaard: “
Het afsluiten van een bestaande aansluiting kan op verschillende manieren. De meest gangbare wijze is om de dienstkraan waarmee de aansluitleiding is aangesloten op de dienstleiding gewoon dicht te draaien. Daarna de aansluitleiding bij of in het gebouw af te kappen en de watermeteropstelling te verwijderen. Zo is dat bij [A] ook gebeurd. (..)” Volgens Vitens heeft de monteur hier jargon gebruikt en bedoelt de monteur met het woord ‘afkappen’ dat er een kap oftewel een dop is geplaatst. Op basis van deze interpretatie van de verklaring van de monteur gaat Vitens ervanuit dat er destijds in 2007 bij [A] een dop is geplaatst op de afgezaagde leiding. Bij het ontbreken van een feitelijke waarneming van een dop op de afgezaagde leiding, kan de rechtbank niet enkel op basis van een taalkundige interpretatie tot de conclusie komen dat er destijds een dop is geplaatst. Daar komt bij dat uit andere stukken juist volgt dat er géén dop is geplaatst op het afgezaagde uiteinde van de leiding bij het bijgebouw van [A] . Dat volgt bijvoorbeeld uit het rapport van expert [C] , pagina 3, waar staat:
“(…) Deze leiding bleek niet (voldoende) te zijn afgesloten waardoor er nog steeds water door deze leiding kon stromen. Het ging hier om een loze leiding die onder het pand van verzekerde uitkomt. Hierdoor is er veel water onder het pand gestroomd. (…)” En in de aanvullende verklaring van [C] , overgelegd als productie 21 van Achmea, staat: “
(…) Vitens heeft echter niet de wateraansluiting verwijderd maar slechts het kraantje van de betreffende dienstleiding dichtgedraaid. De aansluiting van de dienstleiding zelf is nooit verwijderd!. Losstaand van het feit dat het nog maar de vraag is of de dienstkraan überhaupt goed dichtgedraaid was, had Vitens de betreffende dienstleiding af moeten kappen en af moeten doppen. (…)” En ook in het door Vitens overgelegde rapport van EMN staat geschreven:
(…) Uit nader onderzoek is vastgesteld dat uit de voormalige drinkwater aansluitleiding van [adres 2] water stroomde. (…)En in dat zelfde rapport staat in de eerste alinea van de verklaring van monteur [B] :
(…) Ik heb vastgesteld dat de dienstkraan dichtgedraaid was maar hoorde nog wel “water suizen”. Ik heb toen besloten om de op deze dienstkraan nog aangesloten vervallen aansluitleiding los te halen van de dienstkraan (af te kappen) en de dienstkraan af te doppen.”Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de beschrijvingen dat er water uit de vervallen aansluitleiding stroomde en daarmee strookt niet dat deze leiding zou zijn afgesloten met een dop. Bovendien maakt monteur [B] in dit deel van zijn verklaring wel onderscheid tussen afkappen en afdoppen. Dat onderscheid blijkt trouwens ook uit de eigen opmerkingen van Vitens tijdens de mondelinge behandeling in deze zaak, waar namens Vitens werd opgemerkt dat het niet vaak gebeurt dat een afgekapte leiding waarbij de dienstkraan wordt dichtgedraaid, ook nog eens wordt afgedopt; dat zou volgens Vitens in de regel dubbelop zijn. Ook die opmerkingen geven immers aan dat afdoppen nog niet (automatisch) volgt uit het afkappen van een leiding; dat is veeleer een afzonderlijke handeling (die Vitens tijdens de zitting dus juist nog bestempelde als in de regel ‘dubbelop’, en die daarom doorgaans achterwege wordt gelaten).
Het verweer van Vitens dat met het woord ‘afkappen’ in het EMN onderzoek zonder meer is bedoeld dat er is afgezaagd en afgedopt, kan daarom niet standhouden.
4.4.
Vitens heeft verder nog naar voren gebracht dat [A] mogelijk op een later moment na 2007 zelf nog is gaan zagen aan de aansluitleiding, waarbij hij geen dop zou hebben geplaatst. Dat verweer is echter door Achmea betwist en is verder door Vitens niet nader onderbouwd. De rechtbank zal daarom aan dit verweer voorbij gaan.
4.5.
Al met al komt de rechtbank tot de slotsom dat er in 2007 bij het verwijderen van de watermeteropstelling in het bijgebouw van [A] door Vitens geen dop is geplaatst op de afgezaagde aansluitleiding.
Overschrijding van een norm
4.6.
Daarmee ligt vervolgens de vraag voor of Vitens in het kader van een zorgvuldigheidsnorm (die voortvloeit uit dat wat in het maatschappelijk verkeer betamelijk is) bij de werkzaamheden in 2007 een dop had moeten plaatsen op het afgezaagde uiteinde van de aansluitleiding. Volgens Vitens is dat niet het geval, omdat de zorgvuldigheid al voldoende is gediend met het dichtdraaien van de dienstkraan. Vitens heeft uitgelegd dat particulieren niet bevoegd zijn om een dienstkraan dicht te draaien, maar het waterleidingbedrijf heeft die bevoegdheid wel. Als Vitens als waterleidingbedrijf de watertoevoer naar een perceel moet beëindigen, is het daarom volgens haar een gebruikelijke manier om dat te doen via het dichtdraaien van de dienstkraan. Dat is bovendien een betrekkelijk eenvoudige manier waarvoor niet of nauwelijks graafwerkzaamheden nodig zijn, zodat de kosten voor het afsluiten beperkt blijven. Het zou te duur zijn om in alle situaties waarin door Vitens de watertoevoer moet worden afgesloten, over te gaan tot graafwerkzaamheden. Volgens Vitens heeft zij met de manier waarop zij gehandeld heeft in het geval van [A] jegens [A] zorgvuldig gehandeld door de watertoevoer te beëindigen middels het dichtdraaien van de dienstkraan. Dat de dienstkraan kennelijk nadien op enig moment en door welke oorzaak dan ook toch water heeft doorgelaten, kan volgens Vitens niet als een onrechtmatige daad worden aangemerkt en aan haar worden verweten.
4.7.
De rechtbank volgt de redenering van Vitens niet. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de vereiste zorgvuldigheid in het geval van [A] mee dat het in 2007 afgezaagde uiteinde van de aansluitleiding ter hoogte van het bijgebouw van [A] moest worden voorzien van een afsluitende dop. Een gevaarlijke situatie met ernstige gevolgen had daarmee voorkomen kunnen worden. Weliswaar heeft Vitens op de mondelinge behandeling verklaard dat zij er vanuit gaat dat er in het geval van [A] wel een dop is geplaatst, maar dat is, zoals hiervoor besproken, niet komen vast te staan.
4.8.
Bovendien ging het in 2007 om het specifieke verzoek van [A] om de hele watermeteropstelling in het bijgebouw te verwijderen. In verband daarmee heeft Vitens bij het bijgebouw de aansluitleiding doorgezaagd. Bij deze werkzaamheden moest er hoe dan ook gegraven worden. Het verweer van Vitens dat het plaatsen van een dop onevenredig hoge extra kosten oplevert als gevolg van extra graafwerk gaat in dit geval dus niet op. Het graafwerk moest al gebeuren om de leiding af te zagen. Hoewel Vitens zelf heeft verklaard dat het in de situatie dat er al graafwerk is verricht weinig extra kosten oplevert om een dop te plaatsen, namelijk ongeveer € 20,=, heeft zij dat in dit geval niet gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Vitens daarmee in het geval van [A] onzorgvuldig en zodoende onrechtmatig gehandeld. Een steekhoudende reden om in dit geval geen dop te plaatsen ontbreekt immers. Vitens heeft namelijk zelf op de mondelinge behandeling verklaard dat een leiding die niet meer wordt gebruikt in de regel wordt afgedopt. Dat gebeurt volgens Vitens om de leiding te beschermen. Er kan dan geen vuil in de leiding komen en de leiding kan eventueel later weer gebruikt worden. Dat het beschermen van de leiding enkel als belang van Vitens moet worden gezien en niet als zorgvuldigheidsnorm jegens een particulier kan worden ingeroepen – omdat daarvoor het enkele dichtdraaien van de dienstkraan voldoende zou zijn, zoals Vitens bepleit – gaat volgens de rechtbank niet op. Het afzagen en afdoppen voorkomt immers ook de kans op verzakkingen, zoals Vitens heeft verklaard, en juist het risico daarop is hier in ernstige mate werkelijkheid geworden. Door het water dat na 2007 om wat voor reden dan ook toch uit de vervallen aansluitleiding onder het perceel van [A] is gestroomd, is de grond ter plekke verzadigd geraakt van water en dat heeft geleid tot verzakkingen op het perceel van [A] . De omstandigheid dat Vitens tijdens de afsluitwerkzaamheden bij [A] eenvoudig een dop had kunnen plaatsen op de afgezaagde waterleiding, maar dat niet heeft gedaan, moet daarom worden aangemerkt als onzorgvuldig en daarmee als onrechtmatig handelen.
4.9.
Ten overvloede overweegt de rechtbank op dit punt nog het volgende. Aan het vorenstaande doet niet af dat het volgens Vitens in het geval van [A] gaat om een zeer uitzonderlijke situatie, omdat het dichtdraaien van de dienstkraan vrijwel altijd voldoende is om voor een blijvende afsluiting van de watertoevoer te zorgen. Dat kan het inderdaad voorstelbaar maken dat Vitens, zoals zij kennelijk doet, de afweging maakt om voor het overgrote deel van de afsluitingen waarvoor zij zorg moet dragen, te volstaan met het dichtdraaien van de dienstkraan; dat zal immers, zoals Vitens stelt, in bijna alle gevallen voldoende zijn. Maar de keerzijde van die afweging is naar het oordeel van de rechtbank dan echter wel, dat Vitens dan ook moet instaan voor die (zeer) beperkte gevallen waarin het enkele dichtdraaien van de dienstkraan
nietvoldoende blijkt te zijn. Als dat een situatie is zoals deze, waarin het plaatsen van een dop de schadeoorzaak – op eenvoudige wijze, en tegen beperkte kosten – had kunnen voorkomen, dan zal de afweging van Vitens er ook toe moeten leiden dat zij die zeldzame schade dan niet voor de benadeelden laat, maar deze zelf voor haar rekening neemt.
Schadevergoeding
4.10.
Gelet op de vaststelling dat sprake is geweest van een onrechtmatige daad, die aan Vitens kan worden toegerekend, is Vitens verplicht geworden de schade die daarvan het gevolg is te vergoeden.
4.11.
Vitens heeft tegen de schadevordering aangevoerd dat [A] al eerder, in 2013, bij het ontdekken van de eerste vochtplekken onderzoek had moeten doen naar de oorzaak daarvan. Doordat [A] dat toen niet heeft gedaan, heeft hij volgens Vitens te laat geklaagd (gelet op artikel 6:89 BW) en is de schade deels toe te rekenen aan eigen schuld van [A] (gelet op artikel 6:101 BW). Als [A] eerder tot nader onderzoek was overgegaan dan was de lekkage vanuit de waterleiding eerder ontdekt en had een groot deel van de schade voorkomen kunnen worden, volgens Vitens.
4.12.
Deze verweren snijden geen hout. Naar het oordeel van de rechtbank kan in het onderhavige geval van [A] niet worden verwacht dat hij de oorzaak van de vochtproblemen eerder had onderzocht. Dat [A] ervanuit ging dat het vocht verband hield met de grondwaterstand op zijn eigen perceel en dat hij daarom omstreeks 2017 opdracht had gegeven voor het aanbrengen van drainagepijpen, kan aan hem niet worden verweten. Het feit dat [A] van beroep loodgieter is maakt dat niet anders. Uit niets blijkt immers dat [A] er in 2013 rekening mee had moeten houden dat de in 2007 afgezaagde aansluitleiding nog water doorliet naar zijn perceel. Dat lag – ook gelet op de stelling van Vitens dat het om een heel zeldzame soort schade gaat – zo weinig voor de hand, dat [A] zonder nadere aanleiding voorafgaand aan de werkzaamheden in mei 2017 niet had hoeven vermoeden dat de oorzaak van de vochtproblemen in de aansluitleiding was gelegen. Van het eventueel schenden van een klachtplicht of van eigen schuld aan de kant van [A] is daarom geen sprake. Of de klachtplicht uit artikel 6:89 BW überhaupt op de onderhavige situatie van toepassing is, wordt daarom in het midden gelaten.
4.13.
Ten slotte heeft Vitens een beroep gedaan op haar algemene voorwaarden, hetgeen zou betekenen dat zaakschade van een gebruiker hooguit wordt vergoed tot een bedrag van € 1.400,00. De rechtbank passeert dit verweer. Vitens gaat in dit geval uit van de algemene voorwaarden die van toepassing zijn op de levering van water aan het bijgebouw van [A] . De gebeurtenis die heeft geleid tot het ontstaan van de waterschade staat echter niet in verband met de overeenkomst tot levering van water aan [A] . De bedoelde voorwaarden zijn op de ontstane situatie dus niet van toepassing.
4.14.
Achmea heeft schadevergoeding gevorderd bestaande uit een bedrag van € 230.385,48 wegens het herstel van de schade aan de gebouwen. De nota’s die op dit herstel betrekking hebben zijn opgenomen in het rapport van de heer [C] en zijn op die manier in deze procedure overgelegd. Daarnaast vordert zij een bedrag van € 5.482,90 wegens vergoeding van de kosten die zijn gemaakt voor onderzoek naar de toedracht van de schade en het vaststellen van de omvang van de schade. De daarbij behorende nota’s zijn eveneens overgelegd. Hoewel Vitens de hoogte van de gevorderde schadevergoeding heeft betwist, heeft zij daartegen geen gemotiveerd verweer aangevoerd. De rechtbank zal daarom uitgaan van de vordering die door Achmea is ingesteld en zal die vordering integraal toewijzen.
Proceskosten
4.15.
Vitens zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Achmea worden begroot op:
- dagvaarding € 109,65
- griffierecht 4.200,00
- salaris advocaat
4.982,00(2,0 punt × tarief € 2.491,00)
Totaal € 9.291,65
Tevens zijn de nakosten toewijsbaar zoals hierna omschreven.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt Vitens om aan Achmea te betalen:
- een bedrag van € 230.385,48, vermeerderd met de wettelijke rente daarover als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf 31 augustus 2019 tot aan de dag van volledige betaling,
- een bedrag van € 3.935,15 vermeerderd met de wettelijke rente daarover als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 8 augustus 2019 tot aan de dag van volledige betaling,
- een bedrag van € 71,44 met de wettelijke rente daarover als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 26 augustus 2019 tot aan de dag van volledige betaling,
- een bedrag van € 285,76 met wettelijke rente daarover als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 19 oktober 2020 tot aan de dag van volledige betaling,
- een bedrag van € 785,20 met wettelijke rente daarover als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 29 juni 2018 tot aan de dag van volledige betaling,
- een bedrag van € 405,35 met wettelijke rente daarover als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 20 september 2017 tot aan de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt Vitens in de proceskosten, aan de zijde van Achmea tot op heden begroot op € 9.291,65, te betalen binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis en bij gebreke daarvan te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang vanaf de veertiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Vitens in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Vitens niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2021. [1]

Voetnoten

1.type: