Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
[gedaagde 2],
[gedaagde 3],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 30 december 2020;
- het deskundigenbericht;
- de akte na deskundigenbericht van de zijde van [eiser] ;
- de antwoordakte na deskundigenbericht van de zijde van [gedaagde 1] ;
- de akte uitlating producties van de zijde van [eiser] .
2.De verdere beoordeling
Wat vooraf ging en de bevindingen van de deskundigen
“Het geschatte bedrag waartegen vastgoed zou worden overgedragen op de waardepeildatum tussen een bereidwillige koper en een bereidwillige verkoper in een zakelijke transactie, na behoorlijke marketing en waarbij partijen zouden hebben gehandeld met kennis van zaken, prudent en niet onder dwang”, [5] zodat ook in zoverre de taxatiewaarde geacht moet worden nauw aan te sluiten bij de maximaal haalbare verkoopprijs van de woning.
“het woonoppervlak in elk geval enige invloed zou hebben gehad op de beslissing van [eiser] om de woning al dan niet te kopen, ook als de bewoners niet bereid zouden zijn geweest om in de prijs te zakken”en daarmee is dus de taxatiewaarde in het kader van het causaal verband minder relevant. Voor wat betreft de schade die [eiser] vervolgens heeft geleden, moet dan worden uitgegaan van een vergelijking van de prijs die [eiser] heeft betaald, met de prijs die kopende en verkopende partijen, uitgaande van het juiste woonoppervlak van 235,7 m², gedurende de onderhandelingen hadden kunnen bewerkstelliggen. Daarvoor kan worden aangesloten bij de prijs die een (fictieve) verkoper in gelijke omstandigheden voor die woning (maximaal) had kunnen krijgen bij een juiste voorstelling van zaken. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, schat de rechtbank die prijs op een bedrag van € 670.000,-.