ECLI:NL:RBOVE:2021:4466

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
29 november 2021
Zaaknummer
9286622 \ CV EXPL 21-2676
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van werkzaamheden uit overeenkomst van opdracht met betrekking tot transportdiensten

In deze zaak vordert eiseres, een vennootschap onder firma, betaling van een bedrag van € 2.006,00 van gedaagde, die transportdiensten verleent. De werkzaamheden betroffen voornamelijk het vervoeren van brood voor Bakkerij [X]. De partijen waren overeengekomen dat eiseres op oproepbasis goederen zou vervoeren, waarbij de hoogte van het loon en de voorwaarden voor het gebruik van de voertuigen in geschil zijn. Eiseres heeft facturen ingediend voor de geleverde diensten, maar gedaagde betwist de hoogte van de facturen en stelt dat eiseres zonder toestemming met zijn eigen auto heeft gereden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiseres recht heeft op een bedrag van € 1.864,15, te vermeerderen met wettelijke handelsrente, en heeft gedaagde veroordeeld in de proceskosten van € 991,69. De kantonrechter oordeelt dat de afspraken tussen partijen duidelijk waren en dat eiseres recht had op betaling voor de ritten die hij met zijn eigen auto heeft uitgevoerd, mits dit in overleg met gedaagde is gebeurd. De vordering van eiseres is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de kantonrechter de hoogte van de facturen heeft gecorrigeerd en de buitengerechtelijke incassokosten heeft verlaagd tot het wettelijke tarief.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 9286622 \ CV EXPL 21-2676
Vonnis van 23 november 2021
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[A],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiseres] ,
gemachtigde: mr. M. ten Hagen (Rosmalen Gerechtsdeurwaarders)
tegen
[B], (mede) handelend onder [bedrijfsnaam] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. R.N.D. Brouwer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 juli 2021, waarin is bepaald dat een mondelinge behandeling zou worden gehouden;
- de aanvullende producties van de zijde van [eiseres] ;
- de pleitaantekeningen van de zijde van [gedaagde] ;
- de mondelinge behandeling op 27 oktober 2021, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte heeft de kantonrechter bepaald dat vandaag vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] verzorgt onder [bedrijfsnaam] transportdiensten voor onder andere Flex Koeriers. Sinds 2019 verzorgt hij in opdracht en voor rekening van Flex Koeriers het transport van brood naar Bakkerij [X] in [plaats] (hierna: de bakkerij).
2.2.
Begin 2020 zijn [gedaagde] en [eiseres] mondeling overeengekomen dat [eiseres] in opdracht en voor rekening van [gedaagde] goederen zou vervoeren. Dat betrof met name het brood voor de bakkerij, maar ook goederen voor een elektrobedrijf. De ritten zou [eiseres] met de bakwagen van [gedaagde] uitvoeren.
2.3.
[eiseres] is in het bezit van een Volkwagen Caddy.
2.4.
[eiseres] werkte op oproepbasis. [eiseres] en [gedaagde] hadden zowel telefonisch als via Whatsapp contact over wanneer [eiseres] zou werken. Onder andere de volgende Whatsappcorrespondentie werd door partijen gevoerd.
27 maart 2020
[eiseres] : “Maandag wel
Rijden voor de bakker?”
[gedaagde] : “Zoals het nu eruit ziet wel”
[eiseres] : “Jou bus of de mijne?”
[gedaagde] : “IJsselmuiden
Dus jouw bus kan wel”
[eiseres] : “Oké.”
2.5.
Op 21 april 2020 ontvangt [gedaagde] een e-mail van Flex Koeriers waarin Flex Koeriers aangeeft dat het niet de bedoeling is dat de route naar de bakkerij met een Caddy wordt uitgevoerd, omdat het brood niet altijd in de Caddy past en de chauffeur van Flex Koeriers dan nog een keer moet rijden. Op 29 april 2020 stuurt [gedaagde] een foto van dit bericht via Whatsapp door naar [eiseres] , waarna onder meer de volgende Whatsappberichten volgen.
29 april 2020
[gedaagde] : “[Foto]
Dit stuurde de bazin”
[eiseres] : “Prima, rijden we toch gewoon met jou auto!”
3 mei 2020
[eiseres] : “Morgen melkboeren rijden?”
[gedaagde] : “Ja kan met eigen bus Ofni”
[eiseres] : “Is prima met eigen bus. Alleen maar melkboeren toch?”
[gedaagde] : “Ja”
20 augustus 2020
[eiseres] : “Oké, maandag met eigen auto?”
[gedaagde] : “Ja”
[eiseres] : “Prima”
26 augustus 2020
[eiseres] : “Morgen nog bakkers rijden?”
[gedaagde] : “Ja graag
Vrijdag niet”
[eiseres] : “Oké, met jou of mijn auto?”
[gedaagde] : “Jou”
2 september 2020
[eiseres] : “Morgen en vrijdag nog bakkers?”
[gedaagde] : “Morgen eigen auto vrijdag niet”
[eiseres] : “Oké maar verleden week kon ik het net niet houden heb twee keer moeten rijden.”
[gedaagde] : “Mijn auto staat bij vv berkum je mag die ook pakke. Moet om half 10 laden Meppel”
[eiseres] : Krijg jou auto met mijn sleutel niet open dus gok d’r wel op met mijn eigen auto.”
[gedaagde] : “Oké”
2.6.
[eiseres] heeft zijn werkzaamheden bijgehouden in rittenstaten en de werkzaamheden in acht facturen bij [gedaagde] in rekening gebracht.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.006,00, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente over € 2.006,00 vanaf 13 mei 2021 tot de dag van volledige betaling, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] onderbouwt zijn vordering als volgt. Hij heeft voor zijn werkzaamheden de bedragen in rekening gebracht die partijen zijn overeengekomen, namelijk € 32,50 voor een rit met de bakwagen van [gedaagde] en € 65,00 voor een rit met zijn eigen auto. Het totaal aan factuurbedragen komt uit op € 3.911,27. Omdat [gedaagde] de facturen niet op tijd heeft betaald, is hij de rente (€ 7,71 t/m 12 mei 2021) en buitengerechtelijke incassokosten (€ 624,52) verschuldigd geworden, waarmee het totaal verschuldigde bedrag op € 4.543,50 komt. Na een betaling van [gedaagde] van € 2.077,50 heeft [eiseres] zijn vordering uit coulance met € 460,00 (€ 10,00 per rit met eigen auto) verminderd, zodat nog een bedrag van € 2.006,00 onbetaald is gebleven.
3.3.
[gedaagde] voert – samengevat – aan dat [eiseres] te veel in rekening heeft gebracht. Er is geen € 32,50, maar € 27,50 per rit afgesproken, namelijk de helft van wat [gedaagde] van Flex Koeriers ontving. Daarnaast heeft [eiseres] hogere bedragen en extra ritten in rekening gebracht omdat hij sommige ritten met zijn eigen auto heeft uitgevoerd, maar dat deed [eiseres] zonder toestemming, aldus [gedaagde] .

4.De beoordeling

Verzoek om het indienen van aanvullende stukken

4.1.
Ter zitting heeft mr. Brouwer namens [gedaagde] verzocht om een termijn voor het indienen van de facturen die [gedaagde] naar Flex Koeriers heeft verzonden, zodat de kantonrechter dat verzoek eerst heeft te beoordelen. De kantonrechter overweegt dat [gedaagde] bij conclusie van antwoord, na het tussenvonnis bij akte en tijdens de zitting de mogelijkheid heeft gehad om de facturen over te leggen. Dat heeft hij niet gedaan. Dat de facturen pas vlak voor de zitting in het bezit van [gedaagde] zijn gekomen, acht de kantonrechter niet aannemelijk, nu de facturen tot de eigen administratie van [gedaagde] (zouden moeten) behoren. De kantonrechter wijst het verzoek dan ook af.
Wat zijn partijen overeengekomen?
4.2.
Tussen partijen staat vast dat zij bij het sluiten van de overeenkomst zijn overeengekomen dat [eiseres] de ritten met de bakwagen van [gedaagde] zou uitvoeren en dat [gedaagde] de (benzine)kosten van de bakwagen voor zijn rekening zou nemen. Tevens zijn partijen het erover eens dat het loon dat [eiseres] zou ontvangen, zou bestaan uit de helft van wat [gedaagde] van Flex Koeriers zou ontvangen. Partijen verschillen van mening over de vraag hoeveel dat loon dan zou zijn en of datzelfde loon ook geldt voor de ritten die [eiseres] met zijn eigen auto heeft uitgevoerd.
4.3.
[eiseres] stelt dat partijen hebben afgesproken dat hij € 32,50 per rit zou ontvangen, want [gedaagde] zou per rit € 65,00 ontvangen van Flex Koeriers. Deze bedragen zijn volgens [eiseres] exclusief btw, want over btw is volgens [eiseres] bij het tot stand komen van de afspraken niet gesproken. [gedaagde] heeft gesteld dat hij per rit € 55,00 exclusief btw van Flex Koeriers ontving. [eiseres] zou daarom € 27,50 per rit toekomen. Een bedrag van € 32,50 is volgens [gedaagde] niet genoemd. Het bedrag van € 65,00 dat [eiseres] noemt, is inclusief btw. [eiseres] moest echter begrijpen dat [gedaagde] het bedrag exclusief btw van Flex Koeriers ontving en dat [eiseres] dus € 27,50 zou krijgen. [eiseres] is immers zelf een (kleine) ondernemer.
4.4.
Hoewel [eiseres] heeft gesteld dat hij de helft van het bedrag van € 65,00 zou ontvangen omdat partijen enkel over bedragen exclusief btw hebben besproken, heeft hij niet weersproken dat [gedaagde] hem de facturen voor Flex Koeriers heeft laten zien. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat [eiseres] had moeten begrijpen dat het bedrag van € 65,00 inclusief btw was en dat [gedaagde] een bedrag van € 55,00 van Flex Koeriers ontving. Partijen hebben beide gesteld dat tussen hen zonder btw wordt gerekend en dat zij beide de helft kregen van wat Flex Koeriers aan [gedaagde] betaalde. Daarmee komt het er dus op neer dat [eiseres] per rit met de bakwagen € 55,00 : 2 = € 27,50 aan [gedaagde] mocht factureren.
De ritten met [eiseres] ’ auto
4.5.
[eiseres] heeft voor de ritten die hij met zijn eigen auto heeft uitgevoerd, het dubbele bedrag in rekening gebracht (€ 65,00, later ‘uit coulance’ verlaagd naar € 55,00 per rit). [gedaagde] heeft hiertegen aangevoerd dat [eiseres] zonder toestemming van [gedaagde] ritten met zijn eigen auto is gaan uitvoeren. Naast het feit dat [eiseres] daarom meer kosten berekende, moest er ook soms twee keer gereden worden, omdat het brood niet in de auto van [eiseres] paste. Maar dat betekent volgens [gedaagde] niet dat [eiseres] dan ook een hoger bedrag c.q. een extra rit in rekening mocht brengen. De kantonrechter overweegt hierover als volgt. Partijen hadden voorafgaand aan iedere rit contact. Uit de overgelegde Whatsappberichten blijkt dat [gedaagde] [eiseres] meerdere keren heeft medegedeeld dat hij een rit met zijn eigen auto moest uitvoeren. Dat begon al enkele weken na de start van de overeenkomst. Ook na de brief van Flex Koeriers in april 2020 heeft [gedaagde] [eiseres] weer gevraagd om met zijn eigen auto te gaan rijden. Ter zitting heeft [gedaagde] wisselend verklaard over hoe vaak hij [eiseres] gevraagd zou hebben om met zijn eigen auto te rijden. De kantonrechter volgt [eiseres] daarom in de stelling dat het gebruik van de auto van [eiseres] in overleg en dus met toestemming van [gedaagde] plaatsvond.
De stelling van [gedaagde] dat hij niet wist wanneer [eiseres] wel of niet met de bakwagen reed en dus niet kon protesteren, acht de kantonrechter niet geloofwaardig. Het bedrijf van [gedaagde] is een klein bedrijf en [gedaagde] heeft erkend dat hij zelf af en toe ook in de bakwagen reed. Het feit dat [gedaagde] de kilometerstanden niet bijhield, werkt daarbij eerder in zijn nadeel en kan [gedaagde] dan ook niet baten.
4.6.
Ter zitting heeft [gedaagde] erkend dat [eiseres] € 55,00 in rekening mocht brengen voor de ritten die hij met toestemming van [gedaagde] met zijn eigen auto uitvoerde. Op grond van het voorgaande gaat de kantonrechter ervan uit dat [eiseres] de ritten met zijn eigen auto met goedvinden van [gedaagde] heeft uitgevoerd. [eiseres] mocht daarom voor al die ritten € 55,00 in rekening brengen.
Extra ritten
4.7.
Nu vast is komen te staan dat [eiseres] met toestemming van [gedaagde] ritten met zijn eigen auto uitvoerde, volgt daaruit dat de extra ritten die [eiseres] heeft moeten maken omdat het brood niet in zijn auto paste ook door [eiseres] in rekening gebracht mochten worden.
Betwiste ritten
4.8.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat [eiseres] een aantal ritten heeft gefactureerd die hij niet uitgevoerd heeft. [gedaagde] heeft echter niet toegelicht welke ritten dat dan zijn. Ook zonder de facturen die [gedaagde] nog had willen overleggen had het op zijn weg gelegen om aan te duiden om welke ritten het ging. Dit verweer is dan ook onvoldoende gemotiveerd en slaagt daarom niet.
Hondenharen
4.9.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat sprake is van wanprestatie aan de zijde van [eiseres] , omdat de auto van [eiseres] in verband met de aanwezigheid van hondenharen onhygiënisch en dus ongeschikt was voor het vervoeren van brood. Aan dit beroep op wanprestatie gaat de kantonrechter voorbij. [gedaagde] heeft aan het beroep op wanprestatie namelijk geen gevolg verbonden, zoals een vordering tot schadevergoeding of ontbinding van de overeenkomst. Het enkele beroep op wanprestatie betekent niet dat [gedaagde] niet hoeft te betalen. Daarbij komt nog dat niet is komen vast te staan dat [eiseres] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen. De door [gedaagde] gepretendeerde klacht van de bakkerij wordt uitgebreid en met een verklaring van de bakkerij weersproken door [eiseres] , waardoor de stellingen van [gedaagde] op z’n minst gezocht voorkomen.
Conclusie
4.10.
Geconcludeerd moet worden dat [eiseres] per rit met de bakwagen een bedrag van € 27,50 in rekening mocht brengen en per rit met zijn eigen auto een bedrag van € 55,00. De in rekening gebrachte benzinekosten voor de bakwagen en de ritten voor Oostenberg worden door [gedaagde] niet weersproken.
Op het totaal gefactureerde bedrag van € 3.911,27 heeft [eiseres] al een bedrag van € 460,00 in mindering gebracht voor de ritten waarvoor € 65,00 was gerekend in plaats van € 55,00. De ritten waarvoor [eiseres] € 32,50 heeft gerekend, worden met € 5,00 verlaagd naar € 27,50. De vordering wordt daarom met nog (14 ritten x € 5,00 =) € 70,00 verminderd.
[eiseres] mocht dus € 3.911,27 - € 460,00 - € 70,00 = € 3.381,27 in rekening brengen. Dit bedrag, te verminderen met de betaling van [gedaagde] van € 2.077,50, ligt dan ook voor toewijzing gereed.
Overige kosten
4.11.
[eiseres] vordert een bedrag van € 624,52 aan buitengerechtelijke incassokosten. Dat bedrag is berekend over een hoofdsom van € 3.911,27. Nu een lager bedrag aan hoofdsom wordt toegewezen, is het gevorderde bedrag hoger dan het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief van € 560,38.
4.12.
[gedaagde] moet tevens de wettelijke handelsrente over de nog openstaande hoofdsom betalen. Gelet op het feit dat niet de gehele gevorderde hoofdsom wordt toegewezen, zal de rente worden toegewezen als hierna te vermelden.
4.13.
Op grond van artikel 6:44 BW wordt de betaling van [gedaagde] eerst in mindering gebracht op de kosten en dan op de hoofdsom. Er zal dus een bedrag van € 3.381,27 + € 560,38 - € 2.077,50 = € 1.864,15 aan hoofdsom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de respectievelijke vervaldata van de facturen tot de dag van volledige betaling.
Proceskosten
4.14.
[gedaagde] wordt als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. Deze worden tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 110,69 aan kosten voor de dagvaarding, € 507,00 aan griffierecht en € 374,00 aan salaris voor de gemachtigde van [eiseres] (2 punten x tarief € 187,00). Dat is in totaal € 991,69.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 1.864,15 aan [eiseres] , te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf de respectievelijke vervaldata van de facturen tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 991,69;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koene, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2021.