ECLI:NL:RBOVE:2021:4513

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
08.003148.21
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 2 december 2021 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde, een 37-jarige man, was eerder veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op een bedrag van € 236.452,88, maar na wijziging van de vordering werd dit bedrag aangepast naar € 223.671,53, waarbij de officier van justitie stelde dat het bedrag door twee gedeeld moest worden vanwege de betrokkenheid van een medeverdachte. De raadsman van de veroordeelde voerde aan dat het ontnemingsbedrag op basis van de verklaring van zijn cliënt op € 8.000,- vastgesteld moest worden, en dat het bedrag ook naar beneden bijgesteld moest worden vanwege het aantal oogsten.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat er minimaal vier oogsten zijn geweest, gebaseerd op de hoeveelheid voedingsmiddelen en andere factoren. Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 75.557,18, na het delen van het bedrag door drie vanwege de betrokkenheid van meerdere medeverdachten. De rechtbank heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd om dit bedrag aan de Staat te betalen. Tevens is er een vordering tot schadevergoeding van Liander NV toegewezen, maar deze is niet in mindering gebracht op het vastgestelde voordeel. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.003148.21
Datum vonnis: 18 november 2021
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1984 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
nu uit andere hoofde verblijvende in de P.I. Zaanstad.

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 236.452,88.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 18 november 2021. De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat in Breda, is op die terechtzitting verschenen en op de vordering gehoord.
Op de terechtzitting heeft de officier van justitie mr. B.P.R. van Andel de vordering gewijzigd. Het totaalbedrag op de vordering komt volgens de officier van justitie ten onrechte niet overeen met het totaalbedrag dat in het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel vermeld staat en moet zijn: € 223.671,53. De officier van justitie is van oordeel dat het totaalbedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel door twee gedeeld moet worden in verband met de betrokkenheid van medeverdachte [medeverdachte 1] . De officier van justitie vordert dat de rechtbank het ontnemingsbedrag vaststelt op € 111.835,77.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het ontnemingsbedrag op basis van de verklaring van zijn cliënt op een bedrag van € 8.000,- vastgesteld moet worden. Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat het ontnemingsbedrag naar beneden bijgesteld moet worden omdat er sprake is geweest van maar twee oogsten, zoals volgt uit de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] . Daarnaast heeft de raadsman verzocht het ontnemingsbedrag door drie te delen in verband met de betrokkenheid van twee medeverdachten, te weten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 2 december 2021 veroordeeld, voor zover van belang, voor het strafbare feit: medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder het met deze vordering
samenhangende strafdossier en het in de onderhavige zaak opgemaakte rapport berekening
wederrechtelijk verkregen voordeel van 4 januari 2021.
De rechtbank neemt als grondslag voor de ontnemingsvordering wat bewezen is verklaard in het hiervoor genoemde vonnis van de rechtbank. De rechtbank acht op basis van de wettige bewijsmiddelen, in het bijzonder het rapport waarin het wederrechtelijke voordeel is berekend, aannemelijk dat de veroordeelde voordeel heeft genoten van de door hem geteelde hennep en de rechtbank ontleent aan de inhoud van die bewijsmiddelen tevens de schatting van dat voordeel.
De rechtbank stelt vast dat het rapport ervan uitgaat dat er minimaal vier oogsten zijn geweest. Dit aantal is onder andere gebaseerd op de hoeveelheid voedingsmiddelen die zijn gebruikt, de aangewezen mengverhouding, de CO2 toevoeging en het aantal hennepplanten. De rechtbank acht, anders dan de verdediging heeft betoogd, deze berekening van het aantal oogsten aannemelijk en zal deze dan ook volgen. Gelet op het beeld dat naar voren is gekomen dat verdachte ten minste met twee anderen heeft samengewerkt zal de rechtbank het berekende voordeel van € 223.671,53 door drie delen.
De rechtbank stelt op grond van wettige bewijsmiddelen de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 75.557,18.
Hierbij merkt de rechtbank op dat in het vonnis van de strafzaak ook de vordering tot schadevergoeding van Liander NV, te weten € 20.483,64 hoofdelijk en ten laste van veroordeelde is toegewezen. Nu deze vordering niet al is voldaan, zal deze op dit moment niet in mindering worden gebracht op de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
3.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 75.557,18.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 75.557,18 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
  • bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.B. Bruins, voorzitter, mr. V.P.K van Rosmalen en mr. N.J.C. Monincx, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.W. van den Bosch, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 2 december 2021.