In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 2 december 2021 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde, een 37-jarige man, was eerder veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op een bedrag van € 236.452,88, maar na wijziging van de vordering werd dit bedrag aangepast naar € 223.671,53, waarbij de officier van justitie stelde dat het bedrag door twee gedeeld moest worden vanwege de betrokkenheid van een medeverdachte. De raadsman van de veroordeelde voerde aan dat het ontnemingsbedrag op basis van de verklaring van zijn cliënt op € 8.000,- vastgesteld moest worden, en dat het bedrag ook naar beneden bijgesteld moest worden vanwege het aantal oogsten.
De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat er minimaal vier oogsten zijn geweest, gebaseerd op de hoeveelheid voedingsmiddelen en andere factoren. Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 75.557,18, na het delen van het bedrag door drie vanwege de betrokkenheid van meerdere medeverdachten. De rechtbank heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd om dit bedrag aan de Staat te betalen. Tevens is er een vordering tot schadevergoeding van Liander NV toegewezen, maar deze is niet in mindering gebracht op het vastgestelde voordeel. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.