ECLI:NL:RBOVE:2021:4610

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
8 december 2021
Zaaknummer
9544927 CV EXPL 21-4760
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot aanpassing van de diensttijdenregeling door de ondernemingsraad van Keolis Nederland B.V.

In deze zaak heeft de ondernemingsraad van Keolis Nederland B.V. een kort geding aangespannen tegen Keolis Openbaar Vervoer B.V. met als doel de aanpassing van de diensttijdenregeling voor buschauffeurs. De ondernemingsraad stelt dat de op- en afstaptijden te kort zijn en dat dit het gevolg is van een schending van een afspraak door Keolis met betrekking tot de invoering van een automatiseringssysteem. De kort geding rechter heeft de vordering van de ondernemingsraad afgewezen, omdat deze niet voldoende heeft aangetoond dat Keolis de afspraak heeft geschonden. De rechter oordeelt dat de ondernemingsraad onvoldoende bewijs heeft geleverd dat het LMS/DMS-systeem niet operationeel was op de afgesproken datum. Bovendien weegt mee dat de gevraagde aanpassing een ingrijpende wijziging zou zijn, terwijl er een bodemprocedure aanstaande is waarin meer informatie verwacht wordt. De rechter heeft ook opgemerkt dat Keolis praktische voorstellen heeft gedaan om tegemoet te komen aan de zorgen van de ondernemingsraad, maar dat deze voorstellen zijn afgewezen. De vordering van de ondernemingsraad is afgewezen, en de proceskosten hoeven niet door de ondernemingsraad te worden vergoed, aangezien Keolis het procesrisico draagt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats: Zwolle
zaaknummer : 9544927 CV EXPL 21-4760
datum : 8 december 2021
Vonnis in kort geding in de zaak van:
DE ONDERNEMINGSRAAD VAN KEOLIS NEDERLAND B.V. IJSSEL-VECHT,
kantoorhoudende te Zwolle,
eiser,
gemachtigde: mr. R.A. van Huussen te Veenendaal,
tegen
de besloten vennootschap
KEOLIS OPENBAAR VERVOER B.V.,
statutair gevestigd te Doetinchem en kantoorhoudende te Deventer,
gedaagde,
gemachtigden: mrs. J.E. Middelveld en R.J. Lindeboom te Deventer,
Partijen zullen hierna de OR en Keolis genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 22 november 2021 met 5 producties;
- de conclusie van antwoord met 8 producties;
- de brief van de OR van 29 november 2021 met productie 6 t/m 9;
- de spreekaantekeningen van de OR;
- de pleitnotities van Keolis;
- de mondelinge behandeling via Skype op 1 december 2021 waarvan de griffier zittingsaantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Keolis verzorgt het openbaar vervoer in verschillende delen (concessies) in Nederland, waaronder in de concessie IJssel-Vecht (voorheen: Midden Overijssel en de Veluwe). Deze concessie kent de volgende locaties: Apeldoorn, Deventer, Ede/Wageningen, Harderwijk, Vaassen, Dedemsvaart en Zwolle. Binnen de concessie IJssel-Vecht zijn circa 900 buschauffeurs werkzaam die (voornamelijk) met elektrische bussen rijden. Per concessie kent Keolis een ondernemingsraad. Op de dienstverbanden van de chauffeurs van Keolis zijn de bepalingen uit de cao Openbaar Vervoer van toepassing.
2.2.
Keolis voert jaarlijks in december een nieuwe dienstregeling in. Die dienstregeling wordt afgestemd met de opdrachtgever van Keolis en met reizigersorganisaties en is verder toegesneden op de treindienstregeling van de NS. Om de dienstregeling uit te kunnen voeren, dus om haar chauffeurs in te plannen, maakt Keolis ook een diensttijdenregeling. Op grond van de Wet op de ondernemingsraden en de cao Openbaar Vervoer heeft de OR instemmingsrecht over de vaststelling daarvan.
2.3.
De diensttijdenregeling is veel besproken de laatste jaren, omdat de chauffeurs aandacht vragen voor toegenomen werkdruk. Deze toename wordt volgens hen onder meer veroorzaakt door verkorting van de zogenaamde op- en afstaptijden. Daarmee is per vestiging aangegeven hoeveel tijd in het dienstenpakket is ingeruimd voor (a) de handelingen die de buschauffeur moet verrichten voordat bij aanvang van een rit daadwerkelijk vanuit de remise kan worden weggereden (opstaptijden) en (b) de handelingen die de buschauffeur moet verrichten na aankomst in de remise na afloop van een rit (afstaptijden).
2.4.
Op 25 augustus 2021 heeft de OR ingestemd met de “Randvoorwaarden algemeen pakket 2022 (ingaande december 2021), Noodconcessie IJssel-Vecht (versie 04 augustus 2021)”. Daarin is vastgesteld, voor zover hier van belang, dat de op- en afstaptijden voor de concessie IJssel-Vecht drie minuten respectievelijk twee minuten bedragen. Partijen zijn daarbij het volgende overeengekomen (hierna: de afspraak):
“Voor dit dienstenpakket is er voor gekozen om de op- en afstaptijd niet aan te passen. Het LMS en DMS systeem* zal per 1 september 2021 operationeel zijn en dan moeten de tijden passen bij de afgesproken werkwijze. Is het LMS/DMS systeem niet operationeel op de vestigingen per 1 september 2021 dan vallen we terug op de oude op- en afstap tijden uit 2019.”
*LMS=Laad Management Systeem en DMS=Depot Management Systeem.
2.5.
Bij brief van 18 oktober 2021 heeft de OR gesteld dat het LMS/DMS-systeem op
1 september 2021 niet operationeel was en dat daarom – conform de afspraak – op de op- en afstaptijden van 2019 (zes respectievelijk vier minuten) moet worden teruggevallen.
2.6.
Bij brief van 1 november 2021 heeft Keolis daarop afwijzend gereageerd.
2.7.
Partijen hebben daarna geen minnelijke oplossing van hun geschil weten te bereiken.
2.8.
Op 29 november 2021 heeft Keolis de kantonrechter verzocht om vervangende toestemming als bedoeld in artikel 27 lid 4 van de Wet op de ondernemingsraden (Wor).

3.Het geschil

3.1.
De OR vordert in dit kort geding – bij wijze van voorlopige voorziening – dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Keolis zal verbieden om voor de concessie IJssel-Vecht na 12 december 2021 de bestaande op- en afstaptijden uit het dienstenpakket 2021 te blijven hanteren en Keolis zal gebieden om voor deze concessie de op- en afstaptijden uit het dienstenpakket 2019 te hanteren, een en ander op straffe van een dwangsom.
3.2.
Aan zijn vorderingen legt de OR, samengevat, ten grondslag dat Keolis de afspraak niet is nagekomen. Daarnaast stelt de OR dat het besluit van Keolis om voor de dienstregeling 2022 de bestaande op- en afstaptijden van 2021 te hanteren een nieuw besluit is als bedoeld in artikel 27 lid 1 sub b van de Wor, waarvoor instemming van de OR nodig is. Nu deze instemming niet is verleend, is dat besluit volgens de OR nietig.
3.3.
Keolis voert als meest verstrekkend verweer dat de OR bij zijn vorderingen geen spoedeisend belang heeft. Voorts stelt Keolis dat het geschil te complex is voor een kort geding. In dat verband wijst Keolis erop dat zij inmiddels de kantonrechter om vervangende toestemming heeft verzocht. Daarnaast meent Keolis dat de weigering van de OR om in te stemmen met het dienstenpakket 2022 onredelijk is. Tot slot heeft Keolis aangevoerd dat toepassing van de oude op- en afstaptijden 2019 voor haar een forse schadepost oplevert.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal de kantonrechter, voor zover nodig voor de beoordeling van het geschil, hierna ingaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering van de OR behelst het omgooien van de per 12 december 2021 door te voeren dienstregeling. Het spoedeisend belang bij de vordering is daarmee voldoende gegeven.
4.2.
Kernvraag is of Keolis de afspraak niet is nagekomen, zoals de OR stelt en Keolis betwist. Ter beantwoording van deze vraag is van belang hoe de afspraak moet worden uitgelegd. De kantonrechter overweegt hierover als volgt.
4.3.
Voor het antwoord op de vraag hoe in schriftelijke contracten de verhouding tussen partijen is geregeld komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Haviltex-maatstaf). Daarbij zijn telkens van betekenis alle concrete omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Dit betekent onder meer dat de uitleg van een schriftelijk contract niet dient plaats te vinden op grond van alleen maar een taalkundige betekenis van de bewoordingen waarin het is gesteld. In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis die deze bewoordingen, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van dat geschrift echter vaak wel van groot belang.
4.4.
De kantonrechter is voorshands van oordeel dat een redelijke uitleg van de afspraak met zich brengt dat partijen wel zijn overeengekomen dat de op- en afstaptijden van 2019 gelden als het LMS/DMS-systeem op 1 september 2021 niet operationeel is maar niet dat dit systeem op dat moment ook 100% foutloos moet zijn. Met name in een opstartfase zullen er de nodige kinderziekten te bedwingen zijn. Keolis heeft toegelicht dat het LMS eind eerste kwartaal van 2021 operationeel was en dat de werking van dat systeem halverwege het tweede kwartaal van 2021 zodanig was dat daarna met de implementatie van het DMS kon worden begonnen. Keolis erkent dat dit proces minder voortvarend is gelopen dan gehoopt en verwacht maar wijst erop dat ter compensatie hiervan zogenaamde uitrukmedewerkers zijn ingezet om de overeengekomen kortere op- en afstaptijden te realiseren. Verder moet volgens Keolis de datum van 1 september 2021 gezien worden als een toetsmoment waarop zou worden beoordeeld of deze tijden passen bij de afgesproken werkwijze. Keolis stelt dat dit het geval is. Daarbij wijst Keolis erop dat reeds vanaf december 2020 de kortere op- en afstaptijden worden gehanteerd, dat de buschauffeurs weten dat Keolis accepteert dat 15% van de ritten niet binnen de gestelde tijd wordt gereden en dat (op de achtergrond) het LMS/DMS-systeem nu 95% foutloos werkt en de verwachting is dat dit percentage op de dag dat de nieuwe dienstregeling wordt ingevoerd (12 december 2021) nog hoger zal zijn. Weliswaar heeft de OR dit laatste bestreden door als productie 7 een aantal berichten in het geding te brengen waarin buschauffeurs klagen over het (functioneren van het) LMS/DMS-systeem, maar daarvan heeft Keolis gesteld dat de klachten afkomstig zijn van slechts vier chauffeurs op een totaalaantal van circa 900 buschauffeurs die in de concessie IJssel-Vecht werkzaam zijn en ook dat het LMS/DMS-systeem inmiddels verbeterd is. De OR heeft dit onvoldoende gemotiveerd weersproken. De kantonrechter stelt vast dat geen van beide partijen een goede onderbouwing heeft aangedragen van de mate waarin het LMS/DMS-systeem nog hapert (volgens de OR: bij voortduring en in toenemende mate, volgens Keolis: in geringe en afnemende mate). Hoewel verdedigd kan worden dat van Keolis als ondernemer in de zin van de Wor cijfermatige informatie had mogen worden verwacht, valt ook niet te ontkennen dat de OR al maanden op het vinkentouw moet hebben gezeten en dus met zwaarder geschut dan een handvol berichten van individuele chauffeurs had kunnen komen. Gelet op de ingrijpende voorziening die de OR in dit kort geding vordert mocht van hem op dit punt een betere onderbouwing worden verwacht.
4.5.
In het licht van deze omstandigheden heeft de OR onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het LMS/DMS-systeem op 1 september 2021 niet operationeel was en dat om die reden voor de dienstregeling 2022 op de oude op- en afstaptijden uit 2019 moet worden teruggevallen. Het betoog van de OR dat Keolis de afspraak niet is nagekomen, faalt dus.
4.6.
Maar ook als voorshands anders zou moeten worden geoordeeld, valt een afweging van de belangen om thans in te grijpen in het nadeel van de OR uit. In een kort geding toetst de rechter altijd aan de mate van waarschijnlijkheid waarin de rechter in een eventuele bodemprocedure tot dezelfde beslissing komt. Er vindt een afweging van de belangen van beide partijen plaats, waaronder het spoedeisend belang van de eisende partij. Wat de belangenafweging betreft, neemt de kantonrechter het volgende in aanmerking.
4.7.
Keolis heeft inmiddels een bodemprocedure gestart waarin zij de kantonrechter om vervangende toestemming ex artikel 27 lid 4 van de Wor heeft verzocht. Te verwachten valt dat de thans ontbrekende cijfermatige informatie in die procedure wèl ter tafel komt. In de regel wordt op dat soort verzoeken op korte termijn (definitief) uitspraak gedaan. Keolis gaat ervan uit dat de mondelinge behandeling van het verzoek nog dit jaar zal plaatsvinden, waarna eind januari of begin februari 2022 uitspraak wordt gedaan. De kantonrechter acht dat niet onwaarschijnlijk.
4.8.
Voorts kleeft aan de gevraagde ordemaatregel grote onzekerheid als het gaat om de vraag welke gevolgen toewijzing daarvan zal hebben. In dit verband heeft Keolis onweersproken gesteld dat de concessie IJssel-Vecht is ontstaan uit de oude concessie Veluwe (met de vestigingen Apeldoorn, Ede, Harderwijk en Zwolle) en de oude concessie Midden Overijssel (met de vestigingen Zwolle, Dedemsvaart, Deventer, Meppel en Raalte), waarbij de vestigingen Meppel en Raalte zijn verdwenen en Vaassen en Wageningen als nieuwe vestigingen zijn ontstaan. In de oude Randvoorwaarden 2019 zijn voor deze laatste twee vestigingen geen op- en afstaptijden vastgesteld. Volgens Keolis kan reeds om die reden niet op de oude op- en afstaptijden uit 2019 worden teruggevallen. Daarbij komt dat Keolis gemotiveerd heeft toegelicht dat toewijzing van de vorderingen zal betekenen dat op te korte termijn de dienstregeling 2022 moet worden aangepast, dat deze aanpassing niet haalbaar zal blijken, tot chaos in het openbaar vervoer zal leiden en op zijn minst tot gevolg zal hebben dat extra buschauffeurs moeten worden ingezet hetgeen een extra kostenpost meebrengt van
€ 487.200,00 (8,7 fte x € 56.000,00).
4.9.
Hoewel de vordering op zichzelf spoedeisend is maakt deze belangenafweging dat het (constitutieve) oordeel van de bodemrechter moet worden afgewacht. Dat dat oordeel afwijzend zal zijn is voorshands bepaald niet zeker. Gelet op de grote en mogelijk moeilijk omkeerbare gevolgen van ingrijpen prevaleert daarom de status quo.
4.10.
Tot slot kent de kantonrechter betekenis toe aan het gegeven dat Keolis herhaaldelijk heeft toegezegd dat de uitrukondersteuning in ieder geval tot eind januari 2022 zal worden voortgezet en dat zij de OR meerdere keren heeft aangeboden om (1) samen met haar te kijken van welke diensten de op- en afstaptijden kunnen worden verlengd, zonder daarbij de maximaal toegestane dienstlengte van 9 uur en/of de maximale dienstboog van 12 uur bij een gebroken dienst te overschrijden (volgens Keolis leent ongeveer 65% van de ritten zich hiervoor), en (2) deel te nemen aan de werkgroep implementatie DMS. Van dit aanbod heeft de OR om hem moverende redenen geen gebruik gemaakt, terwijl daarmee (deels) aan de belangen van de OR wordt tegemoetgekomen, in ieder geval totdat de bodemrechter in deze zaak uitspraak heeft gedaan.
4.11.
Al met al komt de kantonrechter tot de slotsom dat de vorderingen van de OR moeten worden afgewezen.
4.12.
De OR is de partij die in het ongelijk is gesteld, maar Keolis draagt volgens de wet het procesrisico daarvan (artikel 22a van de Wor). Dat betekent dat de OR de proceskosten van Keolis niet hoeft te betalen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van de OR af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koene, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2021.(PS)