ECLI:NL:RBOVE:2021:4636

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
9 december 2021
Zaaknummer
C/08/266338 / HA ZA 21-226
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van vordering in faillissement met betrekking tot bestuurdersaansprakelijkheid

In deze zaak vordert de curator q.q. dat de rechtbank zijn vordering in het faillissement van [C] erkent tot een bedrag van € 475.029,08. De rechtbank heeft eerder de heer [C] in staat van faillissement verklaard en mr. [B] als curator aangesteld. De curator q.q. heeft [C] aansprakelijk gesteld voor het boedeltekort in het faillissement van de besloten vennootschap [A] wegens kennelijk onbehoorlijk bestuur. De rechtbank heeft vastgesteld dat [C] zijn administratie- en bewaarplicht niet heeft nageleefd, wat heeft geleid tot de conclusie dat zijn onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement van [A]. De rechtbank heeft de vordering van de curator q.q. erkend en [verweerder] veroordeeld in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken op 8 december 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/266338 / HA ZA 21-226
Vonnis van 8 december 2021
in de zaak van
[naam curator], in hoedanigheid van curator in het faillissement van [A] ,
wonend in [woonplaats 1] ,
eiser tot verificatie,
hierna genoemd: “
[curator] q.q.”,
advocaat: mr. D. Koerselman,
tegen
[verweerder],
wonend in [woonplaats 2] ,
verweerder tot verificatie,
hierna genoemd: “
[verweerder]”,
advocaat: mr. K. Horstman.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 18 augustus 2021,
  • de “Akte overlegging producties” van [curator] q.q. met roldatum van 1 november 2021, ter griffie ontvangen op 18 oktober 2021,
  • de mondelinge behandeling van 1 november 2021,
  • de spreekaantekeningen van [curator] q.q.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van deze rechtbank van 19 november 2019 is de heer [C] (hierna: “ [C] ”) in staat van faillissement verklaard, met aanstelling van mr. [B] tot curator.
2.2.
Bij vonnis van deze rechtbank van 6 mei 2020 is de besloten vennootschap [A] (hierna: “ [A] ”) in staat van faillissement verklaard, eveneens met aanstelling van mr. [B] tot curator. [C] is de enige bestuurder van [A]
2.3.
Bij beschikking van 2 december 2020 heeft de rechtbank mr. [B] op diens verzoek als curator in het faillissement van [A] ontslagen. [curator] q.q. is daarbij als vervangend curator aangesteld.
2.4.
[curator] q.q. heeft [C] in privé aansprakelijk gesteld voor het boedeltekort in het faillissement van [A] wegens kennelijk onbehoorlijk bestuur. [curator] q.q. heeft een vordering ter hoogte van het boedeltekort ter verificatie ingediend
in het faillissement van [C] .
2.5.
In het faillissement van [C] heeft een verificatievergadering plaatsgevonden op 19 april en 17 mei 2021. Daarbij heeft mr. [B] de door [curator] q.q. ingediende vordering als concurrente schuld erkend tot een bedrag van € 475.029,08, waaronder een bedrag van € 22.854,12 aan faillissementskosten (exclusief btw).
2.6.
[verweerder] heeft in het faillissement van [C] een vordering ter hoogte van € 1.120,00 ter verificatie ingediend, welke vordering tijdens de verificatievergadering (uiteindelijk) als concurrente schuld is erkend. [verweerder] heeft de door [curator] q.q. ingediende vordering tijdens de verificatievergadering betwist. Vanwege deze betwisting heeft de rechter-commissaris partijen verwezen naar deze renvooiprocedure.

3.Het geschil

3.1.
[curator] q.q. vordert (verkort weergegeven) dat de rechtbank zijn vordering in het faillissement van [C] erkent tot een bedrag van € 475.029,08.
3.2.
[curator] q.q. legt daaraan onder meer het volgende ten grondslag: [C] is op grond van kennelijk onbehoorlijk bestuur aansprakelijk voor het boedeltekort in het faillissement van [A] . Er is namelijk geen administratie van de vennootschap beschikbaar en de jaarrekening over 2018 is niet gedeponeerd. Hierdoor staat vast dat [C] zijn taak als bestuurder onbehoorlijk heeft vervuld en wordt vermoed dat de onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement. [verweerder] heeft dat vermoeden niet ontzenuwd.
3.3.
[verweerder] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt, voor zover van belang, hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

De bestuurdersaansprakelijkheid van [C]

4.1.
[curator] q.q. stelt dat [C] niet aan zijn administratie- en bewaarplicht uit artikel 2:10 BW heeft voldaan. [verweerder] voert daartegen aan (in navolging van hetgeen [C] zelf buitengerechtelijk heeft betoogd) dat [C] wel degelijk een deugdelijke administratie heeft gevoerd en dat [C] deze zorgvuldig heeft bewaard in zijn toenmalige woning. De administratie is volgens [verweerder] echter buiten schuld van [C] verloren gegaan. [verweerder] betoogt daartoe onder andere: dat de politie de woning op 10 juli 2019 is binnengetreden om deze te doorzoeken, waarbij onder meer de sloten van de toegangsdeuren fors zijn beschadigd; dat [C] (en diens echtgenote) daarbij zijn aangehouden en in voorlopige hechtenis zijn gesteld; dat de politie de woning onbeheerd heeft achtergelaten zonder die behoorlijk af te sluiten; en dat vervolgens onbevoegde derden de woning hebben leeggehaald tijdens de detentie van [C] , waarbij de volledige administratie is weggenomen.
De rechtbank passeert het verweer van [verweerder] . In het licht van het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van de doorzoeking van de woning, waarin nadrukkelijk is vermeld dat geen schade aan de woning is toegebracht en dat deze in afgesloten staat is achtergelaten, heeft [verweerder] namelijk onvoldoende onderbouwd dat de woning vanwege het politieoptreden daadwerkelijk voor derden toegankelijk was. De enkele blote stelling van [verweerder] dat het proces-verbaal niet klopt, volstaat niet. Nu de rechtbank voorbij gaat aan het betoog van [verweerder] dat de afwezigheid van administratie te wijten is aan overmacht, staat vast dat [C] niet heeft voldaan aan zijn administratie- en bewaarplicht. Daaruit volgt op grond van artikel 2:248 lid 2 BW dat [C] zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld en dat wordt vermoed dat de onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement van [A] .
4.2.
Verder heeft [verweerder] niet bestreden dat [C] niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit artikel 2:394 BW met betrekking tot de jaarrekening. Ook op die grond staat derhalve vast dat [C] zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld en wordt vermoed dat de onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement.
4.3.
[verweerder] bepleit dat geen enkel verband bestaat tussen de schending door [C] van zijn bovengenoemde bestuurdersverplichtingen en het faillissement van [A] . Volgens [verweerder] is de werkelijke faillissementsoorzaak gelegen in hoge schulden in het faillissement van [C] in privé. De rechtbank volgt echter zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet hoe het bestaan van (hoge) schulden in het faillissement van [C] , geleid kan hebben tot het faillissement van [A] . Het vermogen van [A] is immers afgescheiden van het privévermogen van [C] , en [A] is in beginsel niet voor privéschulden van [C] aansprakelijk. Bovendien is het bestaan van schulden in directe zin altijd, als noodzakelijke voorwaarde, de aanleiding voor een faillietverklaring (zie artikel 1 Fw). De stelling van [verweerder] dat het faillissement is veroorzaakt door het bestaan van hoge schulden, is dus op zichzelf nietszeggend. Bepalend is door welke oorzaak of oorzaken [A] is opgehouden haar schulden te betalen, maar daarover heeft [verweerder] geen concrete stellingen ingenomen. Hetgeen [verweerder] heeft aangedragen is derhalve onvoldoende om het vermoeden te ontzenuwen dat de onbehoorlijke taakvervulling door [C] een belangrijke oorzaak is van het faillissement.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat (tussen [curator] q.q. en [verweerder] ) is komen vast te staan dat [C] op grond van artikel 2:248 lid 1 BW aansprakelijk is voor het boedeltekort in het faillissement van [A] .
De hoogte van het boedeltekort
4.5.
[curator] q.q. heeft bij zijn conclusie van eis ter specificatie van het gevorderde boedeltekort een overzicht ingebracht van de vorderingen die de schuldeisers in het faillissement van [A] hebben ingediend, en een overzicht van de faillissementskosten bestaande uit de uren die besteed zijn aan de afwikkeling van het faillissement. [verweerder] betwist de hoogte van het boedeltekort in het faillissement van [A] , waaronder ook de faillissementskosten. [verweerder] heeft daartoe bij antwoordconclusie aangevoerd dat [curator] q.q. heeft nagelaten om de onderliggende bewijsstukken te verstrekken voor de bij hem ingediende vorderingen. De rechtbank gaat daaraan voorbij. [curator] q.q. heeft bij nadere akte namelijk bewijsstukken voor de bij hem ingediende vorderingen ingebracht, waarop [verweerder] niet is ingegaan. [verweerder] heeft met name niet bestreden dat dat de bij [curator] q.q. ingediende vorderingen door deze bewijsstukken genoegzaam zijn onderbouwd. Bovendien heeft mr. [B] de vordering die [curator] q.q. heeft ingediend erkend tot een bedrag van € 475.029,08, waaronder een bedrag van
€ 22.854,12 aan faillissementskosten (exclusief btw).
4.6.
Onderdeel van het door [curator] q.q. gestelde boedeltekort in het faillissement van [A] , is een door de stichting Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg (hierna: “het Pensioenfonds”) ingediende vordering van € 178.226,98. [A] en [C] zijn hoofdelijk tot betaling van dit bedrag veroordeeld in twee gerechtelijke procedures. [verweerder] voert als verweer aan dat deze vordering buiten beschouwing moet worden gelaten bij de berekening van het boedeltekort in het faillissement van [A] , omdat dezelfde vordering reeds is erkend in het faillissement van [C] in privé. De rechtbank volgt het verweer van [verweerder] niet. Uit het bepaalde in artikel 136 Fw volgt, zo heeft [curator] q.q. terecht aangevoerd, dat nu [C] en [A] als hoofdelijke schuldenaren in staat van faillissement verkeren, het Pensioenfonds in beide faillissementen kan opkomen voor het gehele bedrag totdat zijn vordering volledig is voldaan. Dit leidt er, anders dan [verweerder] suggereert, niet toe dat [C] twee keer aan dezelfde schuld moet voldoen. Immers, wanneer de schuld aan het Pensioenfonds geheel wordt betaald door [C] , zal [A] voor die schuld gekweten zijn en vermindert het boedeltekort waarvoor [C] aansprakelijk is. Daarin brengt de gevraagde erkenning van die schuld als onderdeel van het boedeltekort geen verandering.
4.7.
Voor het overige heeft [verweerder] zijn betwisting van de hoogte van het boedeltekort niet van enige motivering voorzien. De rechtbank gaat daaraan dan ook als onvoldoende onderbouwd voorbij.
De vordering
4.8.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank, zoals gevorderd, de vordering die [curator] q.q. in het faillissement van [C] heeft ingediend tot een bedrag van € 475.029,08 erkennen. Aangezien de erkenning declaratoir is kan deze beslissing, anders dan gevorderd, niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
4.9.
[verweerder] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [curator] q.q. worden begroot op:
- griffierecht 309,00
- salaris advocaat
6.428,00(2 punten, tarief VII)
Totaal € 6.737,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
erkent de vordering die [curator] q.q. in het faillissement van [C] heeft ingediend tot een bedrag van € 475.029,08,
5.2.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten, aan de zijde van [curator] q.q. begroot op € 6.737,00,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door A.H. Margadant en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2021. (HJB)