ECLI:NL:RBOVE:2021:4689

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
9053212 \ CV EXPL 21-923
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen voor hovenierswerkzaamheden met verjaring en schadevergoeding in reconventie

In deze zaak heeft Klussenbedrijf Zwartewaterland B.V. (hierna: KZ) een vordering ingesteld tegen [gedaagde 1] voor betaling van openstaande facturen voor hovenierswerkzaamheden die in 2016 en 2017 zijn verricht. KZ stelt dat [gedaagde 1] een bedrag van € 19.296,82 nog niet heeft voldaan, vermeerderd met rente en proceskosten. [gedaagde 1] heeft echter een tegeneis ingesteld, waarin hij stelt dat hij volledig heeft betaald en dat KZ niet goed werk heeft geleverd, waardoor hij teveel heeft betaald. De kantonrechter heeft eerder in deze zaak op 18 mei 2021 bepaald dat de zaak zich leent voor een mondelinge behandeling, die op 29 september 2021 heeft plaatsgevonden.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de vordering van KZ is verjaard. De overeenkomst tussen partijen wordt gekwalificeerd als een gemengde overeenkomst, waarbij het gedeelte van de overeenkomst dat betrekking heeft op de levering van materialen als consumentenkoop wordt aangemerkt. De verjaringstermijn voor consumentenkoop bedraagt twee jaar, en KZ heeft niet kunnen aantonen dat deze termijn is gestuit. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de vordering van KZ om die reden moet worden afgewezen.

Daarnaast heeft de kantonrechter de tegeneis van [gedaagde 1] afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat hij tijdig heeft geklaagd over de vermeende tekortkomingen van KZ. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde 1] niet heeft aangetoond dat hij binnen een redelijke termijn heeft geklaagd, waardoor zijn vordering niet kan worden toegewezen. De proceskosten zijn toegewezen aan de winnende partij, waarbij KZ is veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde 1] en vice versa.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 9053212 \ CV EXPL 21-923
Vonnis van 26 oktober 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap
KLUSSENBEDRIJF ZWARTEWATERLAND B.V.,
gevestigd in Zwartsluis,
eisende partij, hierna te noemen KZ,
gemachtigde: K.H. Busscher,
tegen

1.[gedaagde 1] ,wonende in [woonplaats] ,

gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde 1] ,
gemachtigde: mr. W.J. Oomkes,

2.[gedaagde 2] ,wonende in [woonplaats] ,

gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde 2] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Eerder heeft de kantonrechter in deze zaak vonnis tussen partijen gewezen, dat is uitgesproken op 18 mei 2021. In dat vonnis heeft de kantonrechter bepaald dat de zaak zich leent voor een mondelinge behandeling.
1.2.
De zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2021, nadat deze een keer is uitgesteld vanwege ziekte van een van de gemachtigden. Namens KZ is de heer [A] verschenen, bestuurder van KZ, bijgestaan door de heer Busscher. [gedaagde 1] is zelf niet verschenen, hij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. Oomkes. Voorafgaand aan de zitting heeft mr. Oomkes pleitaantekeningen toegezonden aan de kantonrechter. Tegen mevrouw [gedaagde 2] is verstek verleend. De griffier heeft van hetgeen is besproken een proces-verbaal gemaakt.
1.3.
Daarna heeft de kantonrechter opnieuw kennisgenomen van de stukken en is hiermee voldoende ingelicht om een beslissing te kunnen nemen. Daarom wordt vandaag eindvonnis tussen partijen gewezen.

2.De beoordeling

Waar deze zaak over gaat

2.1.
KZ heeft werkzaamheden verricht in en aan de tuin van [gedaagde 1] en – indertijd – [gedaagde 2] . Voor die werkzaamheden heeft KZ verschillende facturen naar [gedaagde 1] gestuurd. KZ is van mening dat [gedaagde 1] die facturen nog niet volledig heeft betaald, en vordert in deze procedure betaling van het resterende bedrag. [gedaagde 1] heeft een tegeneis ingesteld (een eis in reconventie). Hij is van mening dat hij volledig betaald heeft aan KZ voor de verrichte werkzaamheden. Omdat KZ volgens [gedaagde 1] niet goed werk heeft geleverd, is [gedaagde 1] van mening dat hij teveel heeft betaald aan KZ en vraagt hij om terugbetaling van het volgens hem teveel betaalde bedrag.
Wat er vaststaat
2.2.
KZ is een bedrijf dat onder andere hovenierswerkzaamheden verricht. [gedaagde 1] is een consument.
2.3.
KZ heeft in opdracht van [gedaagde 1] in 2016 en 2017 werkzaamheden verricht in en aan de tuin van [gedaagde 1] . Voor deze werkzaamheden heeft KZ een drietal facturen toegezonden aan [gedaagde 1] .
Wat KZ wil
2.4.
KZ vraagt de kantonrechter – na de vordering jegens [gedaagde 2] ter zitting te hebben ingetrokken – om [gedaagde 1] te veroordelen een bedrag van € 19.296,82 aan haar te betalen, te vermeerderen met rente en proceskosten. Dit bedrag bestaat uit een openstaand bedrag aan facturen en kosten die KZ heeft gemaakt ter incasso van dat bedrag.
Het verweer daartegen
2.5.
Het meest vergaande verweer van [gedaagde 1] is dat de vordering van KZ is verjaard. Daarnaast voert [gedaagde 1] aan dat hij KZ volledig betaald heeft voor de werkzaamheden. Ook voert [gedaagde 1] aan dat KZ de werkzaamheden niet goed heeft uitgevoerd, en dat KZ teveel bij hem in rekening heeft gebracht voor de door haar gebruikte materialen.
De tegeneis van [gedaagde 1]
2.6.
[gedaagde 1] heeft een vordering in reconventie ingesteld. Hij vraagt de kantonrechter – samengevat – om voor recht te verklaren dat hij een bepaald bedrag onverschuldigd aan KZ heeft betaald. Daarnaast vraagt hij de kantonrechter om KZ te veroordelen tot terugbetaling van dat bedrag. Ook vraagt [gedaagde 1] de kantonrechter om de overeenkomst op grond waarvan KZ de werkzaamheden heeft verricht, te ontbinden. Ten slotte vraagt [gedaagde 1] om KZ in de proceskosten te veroordelen.
Het verweer daartegen van KZ
2.7.
KZ voert de volgende punten aan. [gedaagde 1] heeft KZ er nooit op gewezen dat hij de werkzaamheden niet goed vond, althans niet eerder dan in de brief van 21 maart 2018 van de heer [B] . Daarnaast heeft [gedaagde 1] KZ niet de gelegenheid gegeven om gebreken of onjuist uitgevoerde werkzaamheden zelf te herstellen. Bovendien betwist KZ dat er werk niet goed is uitgevoerd.
Het oordeel van de kantonrechter
Ten aanzien van de eis van KZ (conventie)
2.8.
De kantonrechter constateert dat KZ haar vordering tegen [gedaagde 2] , zoals hiervoor overwogen, ter zitting heeft laten varen, en daarmee daar geen belang meer bij heeft. Die vordering zal dus worden afgewezen. Aangezien tegen [gedaagde 2] verstek is verleend, is een proceskostenveroordeling niet aan de orde. Voor wat betreft de vordering zoals ingesteld tegen [gedaagde 1] , geldt het volgende.
2.9.
De kantonrechter zal de vordering van KZ tegen [gedaagde 1] ook afwijzen, omdat naar zijn oordeel de mogelijkheid om betaling af te dwingen bij de rechter, verjaard is. Hieronder licht hij dit oordeel nader toe.
2.10.
In deze zaak staat vast dat partijen juridisch gezien een ‘gemengde’ overeenkomst gesloten hebben. Aan de ene kant bestond de overeenkomst uit het door KZ verrichten van werkzaamheden aan de tuin van [gedaagde 1] , aan de andere kant uit het aanschaffen en gebruiken van materialen ten behoeve van die werkzaamheden. Dit laatste gedeelte van de overeenkomst is aan te merken als een consumentenkoop. KZ is immers een bedrijf, en handelde bij deze overeenkomst dan ook bedrijfsmatig. KZ kocht de materialen ten behoeve en in opdracht van [gedaagde 1] , die een consument is. Artikel 7:5 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt voor zo’n geval dat de overeenkomst mede als consumentenkoop wordt aangemerkt. Voor een consumentenkoop geldt een verjaringstermijn van twee jaren, zo bepaalt artikel 7:28 BW.
2.11.
Verjaring betekent (in een geval als dit) dat een schuldenaar (hier: [gedaagde 1] ) door verloop van tijd bevrijd wordt van zijn verbintenis om voor verrichte werkzaamheden te betalen. Verjaring kan door de schuldeiser, in dit geval KZ, worden tegengegaan (gestuit) door aanspraak te maken op betaling. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een aanmaning. KZ heeft weliswaar aangevoerd dat zij aanmaningen naar [gedaagde 1] heeft gestuurd, en heeft die aanmaningen ook aan de kantonrechter laten zien, maar [gedaagde 1] heeft op zijn beurt betwist dat hij die aanmaningen heeft ontvangen. [gedaagde 1] heeft namelijk aangevoerd dat hij in de periode vanaf 2018 tot aan de dagvaarding, die is uitgebracht op 12 februari 2021, niets van KZ vernomen heeft. Ook heeft [gedaagde 1] aangegeven dat de e-mail waarin hij zou zijn aangemaand naar een verkeerd e-mailadres is gestuurd. Omdat [gedaagde 1] heeft betwist dat hij aanmaningen van KZ heeft ontvangen, was het aan KZ om gemotiveerd aan te geven en zo nodig te bewijzen op grond waarvan moet worden aangenomen dat [gedaagde 1] de aanmaningen wel degelijk heeft ontvangen. Naar het oordeel van de kantonrechter is KZ dat niet gelukt. De overgelegde aanmaningen zijn namelijk niet aangetekend verstuurd, zodat niet (op die manier) kan worden vastgesteld dat [gedaagde 1] deze heeft ontvangen. KZ heeft daarnaast niet aangevoerd op grond waarvan zij er redelijkerwijs op mocht vertrouwen dat [gedaagde 1] de aanmaningen wel heeft ontvangen. Dit betekent dat de verjaring – er zit namelijk een periode van meer dan twee jaar tussen de laatste factuur en de dagvaarding – niet door middel van deze brieven door KZ is gestuit.
2.12.
KZ heeft nog aangevoerd dat er een deurwaarder bij [gedaagde 1] is langs gegaan en dat die deurwaarder daarover kan getuigen. Daarnaast kunnen de buren van [gedaagde 1] over dat bezoek getuigen volgens KZ. Aan dit bewijsaanbod gaat de kantonrechter echter voorbij. [gedaagde 1] heeft namelijk betwist dat er een deurwaarder bij hem is langs geweest, en KZ heeft dit bezoek verder niet onderbouwd. Zo heeft KZ niet aangevoerd wie deze persoon precies is, en wanneer hij bij [gedaagde 1] aan de deur is geweest. Daarmee heeft KZ onvoldoende gesteld om tot nadere bewijslevering te kunnen worden toegelaten.
2.13.
Aangezien het beroep van [gedaagde 1] op verjaring slaagt en de vordering om die reden zal worden afgewezen, hoeft de kantonrechter de overige aangevoerde standpunten niet meer te bespreken. De kantonrechter overweegt ten overvloede dat hij het zich kan voorstellen dat deze uitkomst voor KZ teleurstellend is, omdat op deze manier geen inhoudelijk oordeel wordt gegeven over de aan de kantonrechter voorgelegde vordering. Hoewel het mogelijk is dat KZ in deze procedure een punt heeft, in die zin dat er wellicht werkzaamheden door haar zijn verricht waar nog niet voor is betaald, is er op dit oordeel niets af te dingen. Het oordeel had anders uit kunnen pakken indien KZ wel kon aantonen dat zij tijdig de verjaring had gestuit, bijvoorbeeld wanneer zij in de twee jaren na februari 2018 gebruik had gemaakt van aangetekende brieven. Dit is echter niet gebeurd, waardoor de kantonrechter niet aan een inhoudelijk oordeel over de vordering van KZ toekomt.
Conclusie in conventie
2.14.
Gelet op het voorgaande zal de vordering van KZ worden afgewezen. KZ zal als de verliezende partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de kant van [gedaagde 1] vastgesteld op € 746,00 (2 punten, voor de conclusie van antwoord en de mondelinge behandeling, maal het tarief van € 373,00 per punt).
Ten aanzien van de tegeneis van [gedaagde 1] (reconventie)
2.15.
De kantonrechter zal ook de tegeneis van [gedaagde 1] afwijzen, omdat [gedaagde 1] die tegeneis heeft gebaseerd op een tekortkoming van KZ, maar niet is vast komen te staan dat [gedaagde 1] hierover tijdig bij KZ heeft geklaagd. Niet tijdig klagen heeft tot gevolg dat er op een gebrek in een prestatie geen beroep meer kan worden gedaan. Hieronder licht de kantonrechter dit oordeel nader toe.
2.16.
Uit de stellingen die [gedaagde 1] ter onderbouwing van zijn tegeneis heeft ingenomen blijkt dat hij van mening is dat KZ is tekortgeschoten in de uitvoering van de werkzaamheden. Zo heeft [gedaagde 1] aangevoerd dat KZ werkzaamheden heeft verricht die niet waren afgesproken, dat KZ teveel uren in rekening heeft gebracht en dat zij een te hoge prijs heeft berekend voor de door haar ingekochte en gebruikte materialen. In dat geval geldt dat [gedaagde 1] KZ hier binnen een redelijke termijn op had moeten wijzen, zo bepaalt artikel 6:89 BW. KZ heeft aangevoerd dat [gedaagde 1] niet eerder dan in de brief van 21 maart 2018 van de heer [B] aan het adres van KZ heeft geklaagd. Gelet op die stelling van KZ was het aan [gedaagde 1] om aan te voeren dat hij wel zich degelijk, tijdig, bij KZ over de volgens hem gebrekkige uitvoering van de werkzaamheden heeft beklaagd. Dit heeft [gedaagde 1] weliswaar gesteld, maar naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde 1] die stelling onvoldoende onderbouwd. [gedaagde 1] heeft alleen aangevoerd dat de brief van 21 maart 2018 als een ingebrekestelling moet worden gelezen, en dat deze brief tijdig is verstuurd. [gedaagde 1] heeft niet aangevoerd waarom de brief volgens hem binnen een redelijke termijn is verstuurd, en dat hij daarmee aan de klachtplicht heeft voldaan. Gelet op het lange tijdsverloop tussen het einde van de werkzaamheden en 21 maart 2018 heeft [gedaagde 1] ook uit te leggen waarom deze termijn desondanks tijdig is. Dat heeft [gedaagde 1] echter niet gedaan. Nu [gedaagde 1] zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd, maakt dat niet is vast komen te staan dat hij binnen bekwame tijd bij KZ heeft geklaagd over het werk van KZ. Dit betekent dat de vordering van [gedaagde 1] zal moeten worden afgewezen.
2.17.
Omdat het beroep van KZ op de klachtplicht slaagt en de tegenvordering van [gedaagde 1] om die reden zal worden afgewezen, hoeft de kantonrechter de overige aangevoerde standpunten niet meer te bespreken.
Conclusie in reconventie
2.18.
Gelet op het voorgaande zal de vordering van [gedaagde 1] worden afgewezen. [gedaagde 1] zal als de verliezende partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de kant van KZ vastgesteld op € 373,00 (1 punt, voor de conclusie van antwoord in reconventie).

3.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
ten aanzien van [gedaagde 1]
3.1.
wijst de vorderingen af;
3.2.
veroordeelt KZ in de proceskosten, aan de kant van [gedaagde 1] vastgesteld op € 746,00;
ten aanzien van [gedaagde 2]
3.3.
wijst de vorderingen af;
in reconventie
3.4.
wijst de vorderingen af;
3.5.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten, aan de kant van KZ vastgesteld op € 373,00;
in conventie en in reconventie
3.6.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2021.