ECLI:NL:RBOVE:2021:4728

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
AK_20 _ 2524_AK_20_2511
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de weigering van een kapvergunning en wijziging van een uitwegvergunning na bezwaar

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de weigering van een kapvergunning en de wijziging van een uitwegvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn. Eiser, wonende in een nieuwbouwwoning, heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 16 december 2019 en 14 april 2020, waarbij vergunningen werden verleend voor het kappen van een beuk en het aanleggen van uitwegen. De rechtbank Overijssel heeft op 16 december 2021 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelt dat de verweerder de besluiten niet volledig heeft bekendgemaakt en dat de motivering voor de weigering van de kapvergunning onvoldoende is. De rechtbank concludeert dat de belangen van eiser niet op de juiste wijze zijn meegewogen en dat de bestreden besluiten niet in stand kunnen blijven. De rechtbank vernietigt de besluiten en draagt verweerder op om opnieuw op de bezwaren van omwonenden te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/2511 en AWB 20/2524

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] , wonende te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. A. van Lohuizen,
en

het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn, verweerder.

Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
1. [derde-belanghebbenden 1],
2. [derde-belanghebbenden 2],
3. [derde-belanghebbenden 3],
alle wonende te [plaats] , hierna gezamenlijk te noemen: omwonenden.

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2019 (het primaire besluit I) heeft verweerder aan de gemeente Hellendoorn een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van één beuk aan de [straat] , naast nummer [nummer] , in [plaats] .
Bij besluit van 14 april 2020 (het primaire besluit II) heeft verweerder aan [naam 1] , werkzaam bij Tijdhof-Hobema Aannemers BV, een omgevingsvergunning verleend voor het aanleggen van twee uitwegen op de percelen aan de [adres 1] en [adres 2] in Nijverdal.
Tegen beide primaire besluiten hebben omwonenden bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 5 november 2020 (het bestreden besluit I) heeft verweerder de bezwaren tegen het primaire besluit II gegrond verklaard.
Bij besluit van 10 november 2020 (het bestreden besluit II) heeft verweerder de bezwaren tegen het primaire besluit I gegrond verklaard.
Eiser heeft tegen beide bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen het bestreden besluit I is geregistreerd met zaaknummer AWB 20/2511, het beroep tegen het bestreden besluit II met zaaknummer AWB 20/2524.
Verweerder heeft verweer gevoerd.
Omwonenden hebben ook op de beroepen gereageerd.
De beroepen zijn op 2 november 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook was [naam 1] namens eiser aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J. Smit en A.J. ten Hove. Namens omwonenden zijn verschenen [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] .

Overwegingen

Aanleiding
1. Eiser woont in de nieuwbouwwoning aan de [adres 2] in [plaats] .
Ten behoeve van deze woning en de nieuwbouwwoning aan de [adres 1] in [plaats] zijn de uitwegen aangevraagd waarvoor in het primaire besluit II vergunning is verleend. Voor eisers woning is een uitweg aangevraagd die (in een rechte lijn) loopt van
de [straat] naar de garage die aan de rechterzijde achter de woning van eiser staat. De boom waarvoor in het primaire besluit I een kapvergunning is verleend staat precies vóór deze uitweg en belemmert dus de toegang tot die uitweg. In afwachting van de kap van deze boom, heeft eiser het voorerf van zijn perceel zo ingericht dat hij om de boom heen kan rijden om toch met zijn auto de garage te kunnen bereiken.
De primaire besluiten
2.1
De omgevingsvergunning die in het primaire besluit I is verleend betreft een vergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 2, derde lid, van de Kapverordening gemeente Hellendoorn 2019 (hierna: de Kapverordening). Aan het primaire besluit I heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de beuk waarop de aanvraag ziet, net als andere beuken in hetzelfde gedeelte van de [straat] , een slechte standplaats heeft en daarom veel schade en overlast door wortelopdruk veroorzaakt. Mede omdat het de vraag is hoe lang de boom nog duurzaam kan worden gehandhaafd, stelt verweerder in het primaire besluit I dat het herstructureren/herinrichten van het openbare groen ter plaatse een aanvaardbare oplossing is en dat het kappen van de boom aanvaardbaar is, onder de voorwaarde dat daaraan een herplantplicht wordt verbonden. Daarom is kapvergunning verleend onder de voorwaarde dat binnen twee jaar na het vellen zorg wordt gedragen voor herplant van drie bomen van de derde grootte in de maat 14/16 in de groenstrook voor de nieuw te bouwen woningen.
2.2
De omgevingsvergunning die in het primaire besluit II is verleend betreft een vergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo en artikel 2:12 van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Hellendoorn 2020 (hierna: de APV). In het primaire besluit II heeft verweerder geconcludeerd dat geen van de weigeringsgronden uit artikel 2:12, tweede lid, van de APV zich in dit geval voordoet en dat de aangevraagde uitwegvergunning kan worden verleend.
Adviezen van de bezwaarcommissie
3.1
Op 24 juli 2020 heeft de commissie voor de bezwaarschriften van de gemeente Hellendoorn (hierna: de bezwaarcommissie) twee adviezen uitgebracht over de bezwaarschriften van omwonenden.
3.2
Ten aanzien van de kapvergunning heeft de bezwaarcommissie geadviseerd om de bezwaren gegrond te verklaren, het primaire besluit I te herroepen en de gevraagde kapvergunning alsnog te weigeren. Aan dit advies heeft de bezwaarcommissie allereerst ten grondslag gelegd dat de verwijzing naar de toekomstige herstructurering van het openbaar groen in en rond de [straat] geen draagkrachtige motivering vormt voor verlening van de kapvergunning. Daarnaast is in het primaire besluit I onvoldoende onderbouwd dat de beuk door worteldruk voor schade of overlast zorgt. Verder heeft de bezwaarcommissie tijdens de hoorzitting op 30 juni 2020 vastgesteld dat de uitweg van eisers woning inmiddels is aangelegd naast de beuk waarvoor de kapvergunning is verleend en dat eiser daardoor zijn garage kan bereiken. Volgens de bezwaarcommissie is eisers belang bij de kap van de beuk hierdoor minder urgent geworden. Ook heeft de bezwaarcommissie vastgesteld dat de beuk van belang is voor het dorpsschoon en niet is gebleken dat de beuk ziek is of anderszins gebreken vertoont. Op basis van deze bevindingen en conclusies is de bezwaarcommissie van mening dat verweerder bij de afweging van de betrokken belangen in het primaire besluit I ten onrechte de belangen van eiser zwaarder heeft laten wegen dan het belang van behoud van de beuk.
3.3
Over de uitwegvergunning heeft de bezwaarcommissie, onder verwijzing naar haar advies over de kapvergunning, geconcludeerd dat deze op grond van artikel 2:12, tweede lid, aanhef en onder c, van de APV had moeten worden geweigerd. De aangevraagde uitweg kan namelijk alleen op het perceel van eiser worden gerealiseerd als de beuk aan de [straat] wordt gekapt. Volgens de bezwaarcommissie wordt hierdoor het openbaar groen op onaanvaardbare wijze aangetast. De bezwaarcommissie heeft zich in dit advies verder op het standpunt gesteld dat de uitweg in overleg met eiser naast de desbetreffende beuk is gerealiseerd en dat dit betekent dat de aanvraag om een uitwegvergunning met instemming van eiser is gewijzigd. Door op basis van deze gewijzigde aanvraag een uitwegvergunning te verlenen, kan de huidige, feitelijke situatie worden gelegaliseerd. Dat eiser de nu aangelegde uitweg als een tijdelijke situatie ziet en in de toekomst alsnog de uitweg op de locatie van de boom wil realiseren, doet hier volgens de bezwaarcommissie niet aan af. Op basis van deze constateringen en conclusies heeft de bezwaarcommissie geadviseerd om de bezwaren gegrond te verklaren, het primaire besluit II te herroepen voor zover dat betrekking heeft op de uitweg ten behoeve van het perceel van eiser en uitwegvergunning te verlenen voor de plaats waar deze uitweg daadwerkelijk is gerealiseerd.
De bestreden besluiten
4. Zowel in het bestreden besluit I als het bestreden besluit II heeft verweerder, onder overname van het advies van de bezwaarcommissie en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen, de bezwaren gegrond verklaard.
Heeft verweerder een volledige heroverweging van de primaire besluiten gemaakt?
5.1
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder in de bestreden besluiten geen volledig besluit op de bezwaren heeft genomen, omdat de bestreden besluiten geen duidelijkheid bieden over de primaire besluiten.
5.2
Artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) schrijft voor dat, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaatsvindt. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat, voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, het bestuursorgaan het bestreden besluit herroept en, voor zover nodig, in de plaats daarvan een nieuw besluit neemt.
Artikel 3:40 van de Awb bepaalt dat een besluit niet in werking treedt voordat het is bekendgemaakt.
5.3
Op 15 oktober 2021 heeft verweerder bij de rechtbank het besluit ingediend dat hij in zijn vergadering van 6 oktober 2020 heeft genomen. Tijdens deze vergadering heeft verweerder besloten om de bezwaarschriften gegrond te verklaren, de omgevingsvergunning voor de kap van de beuk te weigeren, de omgevingsvergunning voor het aanleggen van de uitweg te weigeren en een omgevingsvergunning te verlenen voor de plaats waar deze uitweg daadwerkelijk is gerealiseerd.
5.4
De rechtbank stelt vast dat uit het collegebesluit van 6 oktober 2020 blijkt dat verweerder naar aanleiding van de bezwaren van omwonenden de primaire besluiten volledig heeft heroverwogen en daarvoor in de plaats nieuwe besluiten heeft genomen. In de bestreden besluiten heeft verweerder deze nieuwe besluiten op de aanvragen echter niet bekendgemaakt. In zoverre kleeft er een gebrek aan de bestreden besluiten. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de toezending van het collegebesluit van 6 oktober 2020 namelijk het aan de bestreden besluiten klevende gebrek hersteld en niet is gebleken dat eiser door de toepassing van artikel 6:22 van de Awb wordt benadeeld.
5.5
Uit het voorgaande volgt dat verweerder in het bestreden besluit I een omgevingsvergunning heeft verleend voor de uitweg op het perceel van eiser zoals die nu aanwezig is. In het bestreden besluit II heeft verweerder alsnog geweigerd de aangevraagde kapvergunning te verlenen. Van deze besluiten zal de rechtbank bij de beoordeling van de beroepsgronden van eiser uitgaan.
De beroepsgronden van eiser.
6.1
Eiser heeft onder meer, en samengevat weergegeven, aangevoerd dat de bezwaarcommissie onvoldoende heeft onderbouwd waarom het belang van behoud van de beuk zwaarder moet wegen dan zijn belang bij het kappen van de beuk. In het verleden zijn meer van dergelijke beuken aan de [straat] gekapt, in de toekomst vindt daar sowieso een herstructurering van het openbaar groen plaats en aan de kapvergunning was een herplantplicht verbonden. Deze omstandigheden heeft de bezwaarcommissie volgens eiser onvoldoende meegewogen. Bovendien is de bezwaarcommissie geen deskundige op het gebied van bomen en mede daardoor is onvoldoende onderbouwd waarom de kap van de beuk zou zorgen voor een onevenredige aantasting van het openbaar groen, de groenstructuur en/of het dorpsschoon. Verder heeft de bezwaarcommissie onvoldoende gewicht toegekend aan het belang van eiser bij het kappen van de beuk en het aanleggen van de uitweg die hij heeft aangevraagd. Daarnaast zijn de adviezen van de bezwaarcommissie op dit punt gebaseerd op onjuiste aannames. Eiser heeft namelijk nooit overleg gehad over de realisatie van de uitweg, niet over de tijdelijke en ook niet over de definitieve die hij heeft aangevraagd. Ook bestrijdt hij dat de aanvraag om een uitwegvergunning voor zijn perceel is gewijzigd door de aanleg van de huidige uitweg. Die is slechts tijdelijk, zodat hij toch met zijn auto bij zijn garage kan komen. Dit gaat echter ten koste van zijn gehele voortuin. Verder klopt het ook niet dat eiser aan de linkerzijde van zijn woning al zou beschikken over een uitweg voor zijn auto. Eiser is dan ook van mening dat hij groot belang heeft bij het krijgen van de uitwegvergunning zoals die is aangevraagd. Verder heeft hij aangevoerd dat de bezwaarcommissie ten onrechte niet de Beleidsregel ‘Uitritten gemeente Hellendoorn (2009)’ bij haar advisering heeft betrokken. Volgens eiser blijkt uit die beleidsregel namelijk onder meer dat geen sprake is van een aantasting van het openbaar groen als een vervangende boom kan worden geplant. Dat kan volgens eiser in dit geval op zeer korte afstand van de te verwijderen boom.
6.2
Ter onderbouwing van zijn beroepen heeft eiser het rapport ‘Beoordeling beuk [adres 2] [plaats] ’ van 22 april 2021 overgelegd. Dit rapport is opgesteld door [naam 5] , adviseur/European Treetechnician, werkzaam bij Boomtechnisch adviesbureau GT Bomen. Ook heeft eiser e-mails overgelegd van [naam 6] , landmeetkundige en werkzaam bij de gemeente Hellendoorn. In deze e-mails beantwoordt [naam 6] vragen van eiser over wanneer definitieve besluitvorming zal plaatsvinden over de reconstructie van de [straat] en de gevolgen daarvan voor de beuk die voor de uitweg van eiser staat.
De beoordeling van de beroepen
Kapvergunning
7.1
Artikel 4, eerste lid, van de Kapverordening bepaalt dat het bevoegd gezag de vergunning kan weigeren dan wel onder voorschriften kan verlenen in het belang van de handhaving van het natuur-, landschaps- of dorps-/stadsschoon of om andere redenen van milieubeheer of maatschappelijk belang.
7.2
Uit het bestreden besluit II en het daaraan ten grondslag liggende advies van de bezwaarcommissie maakt de rechtbank op dat verweerder de aangevraagde kapvergunning in heroverweging met name heeft geweigerd omdat de desbetreffende beuk van belang is voor het dorpsschoon en deel uitmaakt van de prominente boomstructuur. Naar het oordeel van de rechtbank is in het bestreden besluit II echter onvoldoende gemotiveerd dat deze conclusies maken dat de kapvergunning in redelijkheid kan worden geweigerd. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
7.3
Ook in het primaire besluit I heeft verweerder vastgesteld dat de beuk van belang is voor het dorpsschoon, omdat deze onderdeel is van de prominente boomstructuur in de [straat] . Desondanks concludeert verweerder in dat besluit dat er redenen zijn om de kapvergunning toch te verlenen. In het bestreden besluit II wordt niet of nauwelijks gemotiveerd waarom deze andere redenen bij nader inzien toch niet zwaarwegend genoeg zijn om de kapvergunning te verlenen. Feitelijk stelt de bezwaarcommissie hierover alleen dat uit situatiefoto’s niet blijkt dat sprake is van onaanvaardbare wortelopdruk. Dat is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende motivering om de kapvergunning in heroverweging te weigeren. Helemaal als wordt gekeken naar de stukken die eiser hierover in beroep heeft ingediend. [naam 5] concludeert in zijn rapport van 22 april 2021 namelijk dat het aannemelijk is dat de beuk binnen vijf jaar zal bezwijken wegens het gebrek aan gestelwortels en groeiruimte om te herstellen. Verder bestaat volgens [naam 5] het risico dat de beuk door het missen van belangrijke wortels om kan vallen. Ook stelt hij dat, omdat de beuk een gemiddelde van de [straat] weergeeft, het raadzaam is op korte termijn de laanstructuur te vervangen. [naam 6] stelt in zijn e-mail van 17 september 2021 dat de bomen in de [straat] in de loop der jaren voor wat overlast en schade hebben gezorgd en dat nog moet worden besloten over hoe met de bomen wordt omgegaan in het herstructureringsproject dat in die straat zal worden uitgevoerd. Verweerder zal deze aspecten moeten meenemen in een nieuw besluit op de bezwaren tegen de verlening van de kapvergunning.
7.4
Verder heeft verweerder in het bestreden besluit II op geen enkele wijze gemotiveerd waarom de kapvergunning niet kan worden verleend onder oplegging van een herplantplicht, zoals in het primaire besluit I is gedaan. Ook dit maakt dat het bestreden besluit II onvoldoende is gemotiveerd.
7.5
Ten slotte berust het bestreden besluit II op de aanname dat eiser ook vrede heeft met de uitweg zoals die nu op zijn perceel is gerealiseerd en daardoor minder belang heeft bij de uitweg zoals die is aangevraagd. In beroep is gebleken dat deze aanname onjuist is. Dat heeft eiser ter zitting nadrukkelijk bevestigd. Ook op dit punt berust het bestreden besluit II dus op een onjuiste motivering. Bovendien volgt hieruit dat het belang van eiser in het bestreden besluit II niet op juiste wijze is meegewogen.
7.6
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit II wegens strijd met artikel 3:4, eerste lid, en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet in stand kan blijven.
Uitwegvergunning
8.1
De rechtbank stelt allereerst vast dat het bezwaar van omwonenden alleen betrekking heeft op de uitweg op het perceel van eiser en ook deze procedure ziet alleen op die uitweg. De uitwegvergunning, voor zover die betrekking heeft op het perceel [adres 1] , is niet bestreden.
8.2
De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit I ook niet in stand kan blijven. Naar het oordeel van de rechtbank biedt de enkele vaststelling dat de beuk van belang is voor het dorpsschoon onvoldoende motivering van de conclusie dat de aangevraagde uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze aantast. Ook in dit verband heeft verweerder bijvoorbeeld op geen enkele wijze gemotiveerd waarom de uitwegvergunning niet kan worden verleend, indien aan de kap van de beuk een herplantplicht wordt verbonden.
8.3
Daarnaast heeft verweerder in het bestreden besluit I de grondslag van de aanvraag verlaten, doordat in dat besluit vergunning is verleend voor een uitweg die niet is aangevraagd. Ook om die reden kan het bestreden besluit I niet in stand blijven.
Conclusie
9.1
De beroepen zijn gegrond. De rechtbank zal beide bestreden besluiten vernietigen en verweerder opdragen om opnieuw op de bezwaren van omwonenden te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden.
9.2
Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder in beide zaken het betaalde griffierecht aan eiser vergoedt.
9.3
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat de beroepen van eiser, ondanks dat deze gelijktijdig zijn behandeld, niet zijn aan te merken als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Hiervoor verschillen beide zaken qua inhoud en onderliggende regelgeving teveel van elkaar. De rechtbank zal daarom voor beide beroepen een volledige proceskostenvergoeding toekennen.
De hoogte van de proceskostenvergoeding voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Bpb per beroep vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroep en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt: € 748,-; wegingsfactor 1). Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken. Dit betekent dat de rechtbank de totale proceskostenvergoeding vaststelt op
€ 2.992,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten I en II;
  • draagt verweerder op om opnieuw op de bezwaren van omwonenden te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
  • gelast verweerder om het griffierecht van € 178,- in het beroep met zaaknummer AWB 20/2511 aan eiser te vergoeden;
  • gelast verweerder om het griffierecht van € 178,- in het beroep met zaaknummer AWB 20/2524 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.992,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.J.H. Bijleveld, griffier, op
De beslissing wordt op de eerstvolgende donderdag na deze datum in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.