ECLI:NL:RBOVE:2021:4732

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
C/08/260565 / HA ZA 21-21
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen en reconventionele schadevergoeding in agrarische overeenkomst

In deze zaak vorderden eisers, een agrarisch loonbedrijf, betaling van onbetaalde facturen voor het rooien van pootaardappelen. Gedaagde, een akkerbouwer, voerde in reconventie schadevergoeding aan omdat hij stelde dat de oogst beschadigd was door de werkzaamheden van eisers. De rechtbank Overijssel oordeelde dat de reconventionele vordering van gedaagde werd afgewezen omdat hij niet tijdig had geklaagd over de vermeende schade, zoals vereist door artikel 6:89 BW. De rechtbank oordeelde dat eisers recht hadden op betaling van het openstaande bedrag van € 26.348,48, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank wees ook de vorderingen in reconventie af, waardoor gedaagde in de proceskosten werd veroordeeld. Het vonnis werd uitgesproken op 24 november 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/260565 / HA ZA 21-21
Vonnis in hoofdzaak van 24 november 2021
in de zaak van
1. de vennootschap onder firma
AGRARISCH LOONBEDRIJF [A],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[B],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[C],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[D],
wonende te [woonplaats] ,
5.
[E],
wonende te [woonplaats] ,
6.
[F],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. S. Rorije te Hattem,
tegen
[X] , H.O.D.N. [Y],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. N.E. Koelemaij te Assen.
Partijen zullen hierna
[A](in mannelijk enkelvoud) en
[X]genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 mei 2021;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • de mondelinge behandeling van 24 augustus 2021, waarvan de griffier zittingsaantekeningen heeft bijgehouden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[A] en [X] zijn beiden werkzaam in de agrarische sector, en houden zich onder meer bezig met akkerbouw van aardappelen, wortels en knollen. [A] houdt zich ook bezig met dienstverlening in dat kader.
2.2.
Partijen zijn op enig moment, mondeling, een overeenkomst aangegaan op grond waarvan [A] in het najaar van 2019 op meerdere percelen van [X] pootaardappelen heeft gerooid.
2.3.
Tussen oktober en december 2019 heeft [A] daarvoor drie facturen aan [X] gestuurd, voor in totaal € 28.598,48.
2.4.
[X] heeft een aantal deelbetalingen verricht, voor in totaal € 2.250,00, maar heeft het grootste deel van de facturen, namelijk voor een bedrag van € 26.348,48, onbetaald gelaten.

3.Het geschil

In conventie

3.1.
[A] vordert in deze procedure betaling van een bedrag van € 26.348,48, aan hoofdsom, dat overeenkomt met het onbetaald gelaten deel van de facturen. Daarnaast vordert hij wettelijke handelsrente over dat bedrag vanaf de factuurdata, en verder buitengerechtelijke incassokosten van € 1.038,48, beslagkosten en proceskosten en nakosten.
3.2.
Aan zijn vorderingen legt [A] ten grondslag dat [A] afgesproken werkzaamheden heeft verricht waarvoor [X] nog niet volledig heeft betaald. Zij vordert nakoming van het verschuldigde bedrag.
3.3.
[X] concludeert tot afwijzing van de vorderingen. Inhoudelijk verweert hij zich niet tegen het gevorderde bedrag, maar hij beroept zich op verrekening met een schadevergoeding die [A] hem verschuldigd zou zijn. Die schadevergoeding zou € 74.821,60 bedragen.
In reconventie
3.4.
In reconventie vordert [X] het bedrag dat overblijft wanneer zijn schadevergoedingsvordering verrekend zou worden met de vordering van [A] – volgens [X] is dit een bedrag van € 48.473,12. Verder vordert [X] in reconventie opheffing van de ten laste van hem gelegde beslagen, en veroordeling van [A] in de proceskosten.
3.5.
Aan de reconventionele schadevordering legt [X] ten grondslag dat [A] een fout heeft gemaakt tijdens het rooien van de aardappelen van [X] , omdat [A] op een dusdanige manier zou hebben gerooid dat de aardappelen beschadigd zijn geraakt. Al het gerooide is volgens [X] onbruikbaar geworden. Na aftrek van wat daarvoor nog als veevoer verkregen kon worden, resteert de in deze procedure gevorderde schade, aldus [X] .
3.6.
[A] verweert zich tegen de reconventionele vordering.
3.7.
Hieronder zullen de stellingen van partijen uitgebreider worden besproken, waar dat voor de beoordeling van de ingestelde vorderingen tenminste van belang is.

4.De beoordeling

In conventie en reconventie

4.1.
In verband met hun onderlinge samenhang zullen de vorderingen in conventie en in reconventie hierna tezamen worden behandeld.
4.2.
In conventie vordert [A] de betaling van nog-niet-betaalde factuurbedragen. Tegen deze vordering van [A] heeft [X] geen, althans niet een voldoende onderbouwd, inhoudelijk verweer gevoerd. Dat betekent al meteen dat de hoofdsom in beginsel aan [A] toekomt.
4.3.
Wel heeft [X] een verrekeningsverweer gevoerd. Dat komt erop neer dat [X] stelt dat hij schadevergoedingsvorderingsvordering op [A] heeft, die hoger is dan het bedrag dat [A] (in conventie) van hem vordert. Dat zou volgens [X] moeten betekenen dat hij meer van [A] te vorderen heeft dan andersom, en dat daarom niet hij aan [A] een bedrag moet betalen, maar [A] per saldo nog een bedrag aan hem verschuldigd is. Voor wat betreft de vordering in conventie betekent dit dat die dus moet worden afgewezen, aldus [X] . Het verschil tussen de vordering van [X] en die van [A] , dat is het bedrag dat [X] vordert in reconventie.
4.4.
Het geschil tussen partijen komt daarmee neer op de vraag of [X] inderdaad een vordering heeft op [A] , en zo ja, voor welk bedrag, zodat kan worden beoordeeld wie – [A] of [X] – de ander per saldo nog dient te betalen.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat [X] geen schadevergoedingsvordering heeft op [A] . Hierna zal worden toegelicht wat de redenen zijn voor die conclusie.
4.6.
[X] heeft zijn vordering onderbouwd met de stelling dat [A] tijdens de voor [X] uitgevoerde rooiwerkzaamheden schade heeft veroorzaakt aan de aardappelen.
4.7.
De schade die [X] stelt te hebben geleden is het gevolg van, zoals [X] stelt, een gebrekkige uitvoering door [A] van de overeenkomst tussen partijen om te rooien. Kortom: een gebrek in de prestatie die [A] moest verrichten.
4.8.
De rechtbank stelt in dit kader voorop dat bij een vordering die gebaseerd is op een gebrekkige prestatie door een ander – zoals, in dit geval, de vordering van [X] die stelt dat [A] op een verkeerde manier pootaardappelen heeft gerooid – de eis geldt dat de wederpartij (in dit geval [X] ) tijdig over die gebrekkige prestatie moet hebben geklaagd. Die eis volgt uit artikel 6:89 BW, dat bepaalt:
“De schuldeiser kan op een gebrek in de prestatie geen beroep meer doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt
of redelijkerwijze had moeten ontdekken, bij de schuldenaar terzake heeft geprotesteerd” [onderstreping toegevoegd door de rechtbank].
4.9.
Omdat deze eis al uit de wet – artikel 6:89 BW – volgt, is het niet nodig in te gaan op de vraag of [X] gebonden is aan algemene voorwaarden waar volgens [A] min of meer hetzelfde uit volgt.
4.10.
[A] heeft zich tegen de tegenvordering van [X] onder meer verweerd door te stellen dat [X] te laat bij hem heeft geklaagd over de manier waarop de aardappelen zijn gerooid.
4.11.
Het staat vast dat [X] de aardappelen niet vlak na het rooien heeft onderzocht of laten controleren op mogelijke rooischade, maar dat [X] meerdere maanden heeft gewacht – van het najaar van 2019 tot aan mei 2020 – tot hij de aardappels ter verkoop ging aanbieden om de staat daarvan te bekijken, of te laten bekijken. Bij het beoordelen van de vraag of [X] al dan niet tijdig heeft geklaagd in de zin van artikel 6:89 BW, gaat het naar oordeel van de rechtbank in dit geval met name om de vraag wanneer [X] redelijkerwijze had kunnen ontdekken dat [A] bij het rooien schade aan de aardappels had veroorzaakt.
4.12.
[A] heeft hierover gesteld dat het gebruikelijk en goed mogelijk is om vlak na het rooien de aardappelen te controleren, of te laten onderzoeken. De rechtbank is het met [A] eens dat [X] dat in dit geval had kunnen doen. Tijdens de zitting in deze zaak heeft [X] immers uitgelegd dat als je een aardappel enkele dagen na het rooien schilt, dat je dan wel kunt zien of er rooischade is opgetreden. [X] heeft weliswaar gesteld dat het niet mogelijk was om de aardappelen op korte termijn na het rooien zelf – door middel van schillen – te controleren, omdat zij direct na het rooien de koeling in gingen. Maar dat argument overtuigt niet; ten eerste niet omdat [X] niet goed duidelijk heeft kunnen maken waarom daar niet voor een controle aardappels uitgehaald kunnen worden, maar vooral niet omdat [X] zelf ook stelt dat een klein deel niet in de koeling is bewaard.
4.13.
Dit betekent dat [X] kort – enkele dagen – na het rooien al had kunnen ontdekken of (een te groot percentage van) de gerooide aardappelen beschadigd zijn geraakt na de werkzaamheden van [A] . In plaats van kort na het rooien een controle te verrichten heeft [X] meerdere maanden gewacht – van het najaar van 2019 tot aan mei 2020 – tot hij de aardappels ter verkoop ging aanbieden om de staat daarvan te bekijken, of te laten bekijken. [X] heeft dus niet binnen bekwame tijd nadat hij de door hem gestelde schade had kunnen ontdekken (najaar 2019) in mei 2020 bij [A] geklaagd.
Hij heeft daarmee zelf de keuze ervoor gemaakt om niet na enkele dagen, of zelfs binnen weken na de werkzaamheden van [A] te bekijken of die werkzaamheden wel goed zijn gegaan, maar de zaken op zijn beloop te laten tot aan het moment van het aanbieden ter verkoop. Had [X] dat wel gedaan, dan had [A] de kans gehad om daar een eigen mening over te vormen, eigen (tegen)onderzoek te laten verrichten, of het misschien wel gewoon eens te worden met [X] . Door zoveel meer tijd te laten verstrijken is [A] door de aanpak van [X] in zoverre benadeeld.
4.14.
Het gevolg daarvan is, gelet op het al genoemde artikel 6:89 BW, dat het recht voor [X] dus is vervallen om een vordering in te stellen die gebaseerd is op die gebrekkige
prestatie. Of [A] de aardappelen van [X] inderdaad heeft beschadigd hoeft bij deze stand van zaken niet meer te worden beoordeeld, want ook als dat zo is kan [X] de daardoor ontstane schade niet op [A] verhalen; daarvoor was het nodig om tijdig te klagen en dat is hier niet gebeurd.
4.15.
Het voorgaande betekent dat [X] geen schadevergoedingsvordering heeft op [A] . Niet alleen het verrekeningsverweer gaat dan niet op, ook de reconventionele vordering moet worden afgewezen.
4.16.
De conventionele vorderingen van [A] moeten echter worden toegewezen. Voor wat betreft de hoofdsom van € 26.348,48, maar ook voor wat betreft de wettelijke handelsrente daarover (vanaf de bij punt 5 van de dagvaarding genoemde vervaldata van de facturen). [X] heeft daartegen geen (specifiek) verweer gevoerd, zodat de rente zoals gevorderd zal worden toegewezen.
4.17.
Ook tegen de gevorderde buitengerechtelijke kosten van € 1.038,48 heeft [X] geen (specifiek) verweer gevoerd. Ook deze kosten, die in lijn zijn met het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, zullen daarom worden toegewezen.
4.18.
[A] heeft ten laste van [X] conservatoire beslagen gelegd en vordert de kosten daarvan. Ook tegen deze vordering heeft [X] geen verweer gevoerd. Ook deze vordering van [A] zal dus worden toegewezen, te weten voor een bedrag van € 1.250,50 voor verschotten, zoals door [A] (voorlopig) begroot.
4.19.
Aangezien [X] zowel in de conventie als de reconventie ongelijk heeft gekregen, zal hij in de proceskosten worden veroordeeld. Die proceskosten worden aan de zijde van [A] tot op heden in conventie begroot op: € 85,81 (exploot) + € 1.420,00 (griffierecht: € 2.076,00 -/- € 656,00 griffierecht beslagrekest) + € 1.442,00 (salaris advocaat: 2 punten x tarief € 721,00) =
€ 2.947,81.
4.20.
In reconventie worden de proceskosten aan de zijde van [A] begroot op:
€ 721,00(salaris advocaat: 2 punten x factor 0,5 x tarief € 721,00).

5.Beslissing

In conventie

5.1.
veroordeelt [X] om aan [A] te betalen een bedrag van € 26.348,48, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over dat bedrag met ingang van de vervaldata van de facturen tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [X] om aan [A] te betalen een bedrag van € 1.038,48 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.3.
veroordeelt [X] om aan [A] te betalen een bedrag van € 1.250,50 aan beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW daarover met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag van algehele betaling;
5.4.
veroordeelt [X] in de kosten van de procedure in conventie, aan de zijde van [A] begroot op € 2.947,81, te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW daarover met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag van algehele betaling;
5.5.
veroordeelt [X] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [Z] c.s. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW daarover met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag van algehele betaling
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde;
In reconventie
5.8.
wijst de vorderingen af;
5.9.
veroordeelt [X] in de kosten van de procedure in reconventie, aan de zijde van [A] begroot op € 721,00, te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW daarover met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag van algehele betaling;
5.10.
verklaart dit vonnis in reconventie voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2021. [1]

Voetnoten

1.type: