ECLI:NL:RBOVE:2021:4736

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
AK_20_2145
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke Overbruggingsregeling voor Flexibele Arbeidskrachten (TOFA) en de beoordeling van de arbeidsrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 16 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. H.M. de Roo, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke Overbruggingsregeling voor Flexibele Arbeidskrachten (TOFA), maar het UWV had deze aanvraag afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep van eiseres tegen het besluit van het UWV, dat op 30 juni 2020 en 22 september 2020 was genomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV terecht heeft geconcludeerd dat eiseres niet in aanmerking komt voor de tegemoetkoming, omdat zij niet als werknemer kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de polisadministratie van het UWV, waaruit bleek dat het SV-loon van eiseres in februari 2020 minder was dan € 400,-. Eiseres was werkzaam op basis van de opting-in-regeling en was niet verzekerd voor de Werkloosheidswet (WW). De rechtbank heeft geoordeeld dat de feitelijke situatie van de arbeidsrelatie van eiseres niet in strijd is met de voorwaarden van de TOFA.

Eiseres voerde aan dat haar arbeidsrelatie feitelijk verschilde van de opting-in-regeling en dat zij aanspraak maakte op de tegemoetkoming. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het UWV niet gehouden was om nader onderzoek te doen naar de gestelde fictieve dienstbetrekking, omdat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd om haar standpunt te onderbouwen. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag door het UWV dan ook bevestigd en het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van de polisadministratie en de criteria die zijn vastgesteld in de TOFA.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 20/2145

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] uit [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. H.M. de Roo,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 30 juni 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV besloten dat eiseres
niet in aanmerking komt voor de tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke Overbruggingsregeling voor Flexibele Arbeidskrachten (TOFA).
In het besluit van 22 september 2020 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar
van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 november 2021 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Ook was [naam] werkzaam bij het Leger des Heils, voor haar verschenen. Het UWV was, met bericht van verhindering, afwezig.

Overwegingen

1. Eiseres heeft verweerder verzocht om haar in aanmerking te brengen voor een tegemoetkoming op grond van de TOFA.
Het standpunt van verweerder
2. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat uit de polisadministratie van het UWV volgt dat het SV-loon van eiseres in de maand februari 2020 minder was dan € 400,-. Daarom voldoet eiseres niet aan de voorwaarden voor toekenning van een tegemoetkoming op grond van de TOFA. Volgens het UWV is eiseres werkzaam op basis van de zogeheten opting-in-regeling en daarom niet werkzaam als werknemer. Zij is ook niet verzekerd geweest voor de Werkloosheidswet (WW). Ook zijn er geen premies afgedragen voor de werknemersverzekeringen. Eiseres behoort volgens het UWV dan ook niet tot de doelgroep van de TOFA.
Het standpunt van eiseres
3. Eiseres stelt zich op het standpunt – samengevat weergegeven – dat in haar geval sprake is van een fictieve dienstbetrekking op grond van artikel 5a van het Besluit aanwijzing gevallen waarin arbeidsverhouding als dienstbetrekking wordt beschouwd.
Volgens eiseres verschilt haar arbeidsrelatie feitelijk van de opting-in-regeling zoals vastgelegd in het Besluit uitzondering op fictieve dienstbetrekking sekswerkers van
10 december 2018 (Staatscourant 2008, 252, december 2018). Zoals vaker in sociale zekerheidszaken prevaleert de feitelijke situatie boven de opgave van de werkgever, aldus eiseres. Er is geen contract waarin afspraken zijn vastgelegd. Eiseres werkte voor slechts één exploitant. Zij ontving bij aanvang van haar dienstbetrekking een training zodat zij weet welke werkzaamheden zij moet verrichten. Het is niet de bedoeling dat zij daarvan afwijkt. Eiseres is ook niet vrij in het vaststellen van haar werktijden en de exploitant stelt een werkrooster op. Zij wordt geacht een minimum aantal uren per dag te werken en regelmatig beschikbaar te zijn. De arbeidsverhouding wijkt dan ook in niets af van die van een flexibele arbeidskracht. Eiseres is verzekerd voor de TOFA en maakt dan ook aanspraak op de tegemoetkoming.
Eiseres wijst er verder op dat de gevolgen van de besluitvorming van verweerder voor haar onevenredig groot zijn. Vanwege de coronapandemie zijn clubs gesloten en eiseres had van de ene op de andere dag geen werk en inkomsten meer. Ook komt eiseres niet in aanmerking voor een tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers. Juist gelet op de onevenredig zware gevolgen voor eiseres, lag het op de weg van verweerder zorgvuldig te onderzoeken in hoeverre de feitelijke situatie van de arbeidsrelatie van eiseres toepassing van de opting-in-regeling rechtvaardigt. Eiseres stelt verder dat, mocht sprake zijn van een feitelijke situatie van opting-in, verweerder zich ervan moet vergewissen dat uitsluiting van de TOFA als vangnet zodanig onevenredige gevolgen heeft, dat de weigering eiseres een tegemoetkoming te verstrekken niet in stand kan blijven. Verweerder kan daarbij gebruik maken van de inherente afwijkingsbevoegheid of besluiten dat het evenredigheidsbeginsel en de menselijke maat moet leiden tot toekenning van de tegemoetkoming. De TOFA is snel tot stand gekomen gelegenheidswetgeving waarin niet alle casuïstiek goed is doordacht en een hardheidsclausule ontbreekt.
De beoordeling door de rechtbank
4.1
Als uitgangspunt bij de beoordeling gelden de voorwaarden zoals vermeld in de TOFA. In artikel 2, aanhef en onder a, van de TOFA staat dat recht op een tegemoetkoming heeft degene die als werknemer in februari 2020 ten minste € 400,- aan loon heeft genoten.
4.2
Zoals in artikel 1 is bepaald en in de Toelichting bij de TOFA (de Toelichting) is vermeld, wordt voor het bepalen van het loon aangesloten bij het loon dat iemand als werknemer heeft genoten. Daarbij wordt uitgegaan van loon uit tegenwoordige dienstbetrekking en aangesloten bij het werknemersbegrip van artikel 1, onder o, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv). Dit begrip omvat alle werknemers die een arbeidsovereenkomst hebben en alle werkenden die op grond van een fictieve dienstbetrekking verzekerd zijn voor de WW, Ziektewet (ZW) en/of Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Werkenden voor wie wel loonbelasting wordt afgedragen maar die niet verzekerd zijn voor de WW, ZW en WIA, vallen niet binnen de doelgroep.
Zij vallen immers niet onder het begrip werknemer: ze hebben geen reguliere arbeidsovereenkomst en ook geen fictieve dienstbetrekking voor de werknemersverzekeringen.
In artikel 6, aanhef onder d, van de TOFA staat dat tegemoetkoming wordt geweigerd als het loon, bedoeld in artikel 2, onderdelen a en b, niet kan worden vastgesteld. In de Toelichting staat dat strikt wordt aangesloten bij de inkomensgegevens die het UWV kan afleiden uit de polisadministratie. Daarbij is vermeld dat het voor het UWV – in het kader van deze regeling – niet uitvoerbaar is om andere vormen van inkomen, bijvoorbeeld inkomen genoten als zelfstandige of in het buitenland, mee te nemen in het toetsen van de criteria. Ook is vermeld dat dit in sommige gevallen nadelig kan uitpakken voor de aanvrager en dat het niet mogelijk is om in deze noodregeling rekening te houden met uiteenlopende bijzondere situaties.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft aangenomen dat de aard van arbeidsverhouding van eiseres met de exploitant is gebaseerd op een opting-in-regeling. Dit blijkt uit de loonstroken van de maanden januari, februari, en maart 2020 die eiseres heeft overgelegd. Uit de loonstroken blijkt dat eiseres niet verzekerd is geweest voor werknemersverzekeringen. Daarvoor zijn namelijk geen premies ingehouden en afgedragen. De gegevens in de polisadministratie zijn hiermee in overeenstemming, nu haar inkomsten daarin niet als SV-loon zijn verantwoord. Verder staat in de polisadministratie expliciet dat de opting-in-regeling wordt toegepast. Volgens vaste rechtspraak mag het UWV uitgaan van de juistheid van de gegevens uit de polisadministratie tenzij de betrokkene aantoont dat deze gegevens niet juist zijn [1] . Eiseres is er niet in geslaagd aan te tonen dat de gegevens uit de polisadministratie onjuist zijn. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat het UWV gehouden is nader onderzoek te doen naar (het bestaan van) de gestelde fictieve dienstbetrekking op grond waarvan zij wel verzekerd zou zijn geweest voor de werknemersverzekeringen. Het had dan op de weg van eiseres gelegen om in ieder geval concrete aanknopingspunten voor het bestaan van zo’n dienstbetrekking te geven op grond waarvan verweerder nader onderzoek had kunnen doen. Dat heeft zij niet gedaan. Van verweerder kon dan ook niet worden verlangd op dit punt nader onderzoek te doen.
4.4
Het betoog van eiseres dat zij door het bestreden besluit onevenredig is getroffen en het UWV gebruik had moeten maken van de inherente afwijkingsbevoegdheid, slaagt niet.
4.5
In de Toelichting is uiteengezet dat het gaat om een regeling waarbij eenvoud en robuustheid centraal staat. De afbakening van de doelgroep is slechts uitvoerbaar als deze op basis van een zeer beperkt aantal eenvoudige criteria plaatsvindt. Daarbij is geen ruimte om rekening te houden met bijzondere omstandigheden. Dat zorgt voor een ruwe afbakening met als gevolg dat bepaalde groepen geen recht hebben op een tegemoetkoming, terwijl zij in de geest van de regeling wel tot de doelgroep zouden behoren, en – vice versa – dat bepaalde groepen wel recht hebben op een tegemoetkoming, terwijl zij in de geest van de regeling niet tot de doelgroep zouden behoren.
4.6
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft ten aanzien van een vergelijkbare regeling [2] voor werkgevers overwogen [3] dat het een noodmaatregel betreft waarbij snel een zeer groot aantal werkgevers duidelijkheid moest worden verschaft over de aard en de inhoud van de regeling. De CRvB heeft geoordeeld dat de NOW niet als doel heeft om een alomvattende regeling te bieden om alle bedrijven te redden en dat een met artikel 2, aanhef en onder a, van de TOFA vergelijkbare bepaling niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel of met enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur of algemeen rechtsbeginsel.
4.7
Met de TOFA is evenmin beoogd om een alomvattende regeling te bieden om alle flexwerkers die als gevolg van de coronacrisis minder inkomen hebben, te compenseren. Eiseres valt in haar situatie niet onder het begrip werknemer en in zo’n situatie biedt de TOFA geen voorziening. De rechtbank is van oordeel dat keuze om aan te sluiten bij – kort gezegd – het loon dat iemand als werknemer heeft genoten, dat wordt aangesloten bij het werknemersbegrip van de Wfsv en dat daarbij de polisadministratie leidend is, voldoende is onderbouwd. In navolging van de hiervoor aangehaalde uitspraak van de CRvB, ziet de rechtbank in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om de beperking in artikel 2, aanhef en onder a, van de TOFA in strijd met het evenredigheidsbeginsel of enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur of algemeen rechtsbeginsel te achten en om deze bepaling om die reden buiten toepassing te laten.
4.8
De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat het UWV op goede gronden de aanvraag van eiseres heeft afgewezen.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. van Lochem, voorzitter, en mr. A.T. de Kwaasteniet en mr. A. Oosterveld, leden, in aanwezigheid van A. van den Ham, griffier, op
De uitspraak wordt op de eerstvolgende donderdag na deze datum openbaar gemaakt.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3620
2.Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW)
3.uitspraak van 28 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:87