ECLI:NL:RBOVE:2021:4757

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
C/08/273247 / KG ZA 21/251
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op contact en bemoeienis met bestuur en medewerkers van een besloten vennootschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 9 december 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap [X] B.V. (eiseres) en [gedaagde]. Eiseres vorderde een verbod voor gedaagde om zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Raad van Commissarissen (RvC) contact op te nemen met leden van het bestuur en de RvC, alsook met medewerkers van eiseres en haar dochtervennootschappen. Dit verbod was noodzakelijk naar aanleiding van meerdere incidenten waarbij gedaagde medewerkers en adviseurs van eiseres had bedreigd en geïntimideerd. De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagde zich niet aan de afspraken in het convenant had gehouden, waarin hij zich had verbonden om geen bemoeienis te hebben met de dagelijkse leiding van eiseres en haar dochtervennootschappen. De rechter stelde vast dat de bedreigingen van gedaagde onrechtmatig waren en dat eiseres recht had op bescherming tegen deze gedragingen. De voorzieningenrechter legde gedaagde een aantal verboden op, waaronder het verbod om zich binnen een bepaalde afstand van de bedrijfslocaties van eiseres te begeven, en bepaalde een dwangsom voor overtredingen van deze verboden. Gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummers: C/08/273247 / KG ZA 21/251
Vonnis in kort geding van 9 december 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
eiseres, hierna te noemen [eiseres] ,
advocaten: mrs. I. Wassenaar en C.F. Klooster te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde, hierna te noemen [gedaagde] ,
advocaten: mrs. J.W. de Groot en M.V.A. Heuten te Amsterdam.

1.De procedure

[eiseres] heeft op 18 november 2021 de dagvaarding (met producties) aan [gedaagde] laten betekenen. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 november 2021, waarbij [eiseres] is verschenen in de persoon van haar bestuurders de heren [A] en [B] , vergezeld van haar advocaten mrs. Wassenaar en Klooster, en [gedaagde] in persoon, vergezeld van zijn advocaten mrs. De Groot en Heuten. Na afloop van de zitting is vonnis bepaald. Het vonnis wordt heden bij vervroeging uitgesproken.

2.De feiten

2.1.
Door middel van hun persoonlijke holdingvennootschappen, [Y] B.V. ( [Y] ) en [Z] B.V. ( [Z] ), houden [C] en [gedaagde] (indirect) ieder 50% van de aandelen in het kapitaal van [eiseres] .
2.2.
[eiseres] is de moedermaatschappij van de [naam bedrijf] Groep en houdt 100% van de aandelen in [J] [vestigingsplaats] B.V., dat aan het hoofd staat van de Nederlandse activiteiten, en 70% van de aandelen in [D] B.V., dat aan het hoofd staat van de Tsjechische activiteiten van de [naam bedrijf] Groep.
2.3.
Het bestuur van [eiseres] werd tot 22 december 2016 gevormd door [Y] en [Z] gezamenlijk. Nu wordt het bestuur gevormd door de heren [B] en [A] .
2.4.
Op 28 september 2012 hebben (onder meer) [C] , [Y] , [gedaagde] , [Z] en [eiseres] een overeenkomst gesloten, waarin staat dat [Y] alle door haar gehouden certificaten van aandelen in het kapitaal van [eiseres] per 1 januari 2022 te koop dient aan te bieden aan [Z] (aanbiedingsplicht) en dat [Z] vanaf 1 januari 2021 een optierecht heeft de aandelen van [eiseres] in [D] B.V. te kopen (koopoptie [Z] ).
2.5.
Naar aanleiding van een verzoek daartoe van [Y] heeft de Ondernemingskamer te Amsterdam een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken bij [eiseres] in de periode vanaf september 2012 en een tijdelijke commissaris bij [eiseres] benoemd. Bij beschikking van 23 december 2016 heeft de Ondernemingskamer [Y] en [Z] geschorst als bestuurder en [E] benoemd tot bestuurder.
2.6.
Op 17 januari 2017 is ter beëindiging van de procedure bij de Ondernemingskamer een convenant gesloten, waarin is bepaald dat de uiteindelijke beslissingsmacht ligt bij een onafhankelijke Raad van Commissarissen (RvC), thans bestaande uit de heer [F] , voorzitter, mevrouw [G] en de heer [H] . [C] en [gedaagde] blijven via [Y] en [Z] als adviseur verbonden aan [eiseres] . In het convenant (artikel 5.4.) is onder meer vermeld:

[gedaagde] en [Z] respectievelijk [C] en [Y] zullen geen betrokkenheid meer hebben bij de dagelijkse leiding van de [naam bedrijf] -groep, noch in Nederland noch in Tsjechië. Zij zullen geen ongevraagde bemoeienis hebben of interventies plegen. Ook zullen zij afzien van enige beïnvloeding van werknemers van de [naam bedrijf] -groep in het kader van een door hen voorgestane zakelijke koers of beslissing. [gedaagde] en [C] zullen geen toegang meer hebben tot de bedrijfsterreinen van de [naam bedrijf] -groep, noch in Nederland noch in Tsjechië, behoudens na toestemming van het bestuur of voor zover dit ruimtes betreft die (mede) in gebruik zijn bij [N] (…). [gedaagde] en [C] zullen worden uitgenodigd voor de bij [naam bedrijf] gebruikelijke jaarlijkse festiviteiten (…)
2.7.
[gedaagde] is aandeelhouder en bestuurder van de Tsjechische vennootschap [N] s.r.o. [N] levert grondstoffen aan de [naam bedrijf] Groep en is gevestigd in hetzelfde pand in Tsjechië als de [naam bedrijf] Groep.
2.8.
Tussen [C] / [Y] en [gedaagde] / [Z] bestaat thans onenigheid over het inroepen door [Z] van de koopoptie [Z] .
2.9.
De heer [I] , medewerker van [eiseres] , heeft bij e-mailbericht aan [K] van 17 oktober 2018 verklaard:

[gedaagde] heeft gisteravond 16.10.2018 rond 19:15 uur op eigen initiatief telefonisch met mij contact opgenomen. In het begin van het gesprek probeerde hij mij op zijn gedachtenlijn te krijgen ten aanzien van zijn wens om het aandeel [N] niet te reduceren bij WPC. (…) Gedreigd werd om de huidige bestuurders aan te klagen en om de onderneming naar een bankroet te leiden door een staking van de levering van grondstof. (…) Rond 20:15 uur belde [gedaagde] opnieuw. Daarbij meldde hij dat hij mij zeker gaat ontslaan over twee jaar wanneer hij de leiding overneemt. (…)
2.10.
In de nacht van 27 op 28 september 2021 heeft [gedaagde] vele malen telefonisch contact gezocht met de voorzitter van de RvC, [F] , en diens voicemail ingesproken. Daarbij heeft [gedaagde] onder meer gezegd:

[F] , ik ga je na tot in je graf. Jij maakt mij, als mijn vader nu nog had geleefd had die had je de strot doormidden ge(…). Klootzak dat je er bent man, je je brengt mijn hele bedrijf naar de klote man. (…) En ik zal je zien, denk erom dat ik je zal zien, klootzak
[F] heeft naar aanleiding hiervan aangifte gedaan van bedreiging.
2.11.
Ook [C] heeft aangifte gedaan van bedreiging door [gedaagde] . Volgens het proces-verbaal van aangifte heeft [gedaagde] telefonisch onder meer gezegd:

[C] . Als je me nog een keer weer stalkt, schiet ik jouw een gaatje in je kop. Godverdomme. (…) Ik vermoord je kreng. (…) Ik maak je kapot (…)
2.12.
Bij brief van 4 oktober 2021 heeft [eiseres] het adviseurschap van [gedaagde] / [Z] met onmiddellijke ingang beëindigd. In deze brief staat onder meer:

Op 27 en dinsdag 28 september 2021 heeft u de voorzitter van de Raad van Commissarissen, de heer [F] , meermaals gebeld, voicemails ingesproken en hem daarbij ernstig bedreigd. Deze bedreiging staat helaas niet op zichzelf. Diverse medewerkers en adviseurs van [eiseres] hebben aangegeven dat zij door u zijn bedreigd of geïntimideerd.
Daarnaast heeft u de afgelopen tijd meerdere malen medewerkers van [eiseres] direct benaderd. Hiermee handelt u in strijd met artikel 5.4. van het Convenant. Bovendien heeft u afgelopen maandag en dinsdag contact opgenomen met medewerkers van [eiseres] terwijl u onder invloed was. Ook dat is in het verleden vaker voorgekomen. (…)
2.13.
Op 30 oktober 2021 heeft [gedaagde] aan [F] berichten gestuurd met onder meer de teksten “Jij persoonlijk richt mijn bedrijf te gronde” en “Ik hou jou persoonlijk verantwoordelijk voor de gang van zaken”.

3.De vorderingen van [eiseres]

3.1.
vordert, samengevat, dat de voorzieningenrechter [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, verbiedt:
a. zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de RvC van [eiseres] telefonisch, via social media (zoals, maar niet beperkt tot, Whatsapp), schriftelijk, in persoon of anders-zins contact op te nemen of te hebben met leden van het bestuur en de RvC van [eiseres] , hun familieleden en huisgenoten;
b. zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de RvC van [eiseres] telefonisch, via social media (zoals, maar niet beperkt tot, Whatsapp), schriftelijk, in persoon of anders-zins contact op te nemen met of te hebben met medewerkers van [eiseres] en haar (klein)dochtervennootschappen;
c. zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de RvC van [eiseres] op andere wijze bemoeienis te hebben of interventies te plegen bij [eiseres] en haar (klein)dochter-vennootschappen;
d. zich zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de RvC van [eiseres] te begeven binnen een afstand van 50 meter van bedrijfslocaties, overige kantoren en onroerende zaken toebehorend aan [eiseres] of haar dochtervennootschappen, zoals, maar niet beperkt tot, de locaties aan de [adressen 1] te [vestigingsplaats] , de locatie aan de [het adres 1] te [vestigingsplaats] , de locatie aan de [adressen 2] en [het adres 2] Tsjechiën, met uitzondering van ruimtes die op grond van reeds geldende afspraken in gebruik zijn bij [N] ;
e. zich zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de RvC te begeven binnen een afstand van 50 meter van bedrijfslocaties, overige kantoren en onroerende zaken toebehorend aan het bestuur en de RvC van [eiseres] , hun familieleden en huisgenoten;
f. zich zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de RvC te begeven binnen een afstand van 50 meter van bedrijfslocaties, overige kantoren en onroerende zaken toebehorend aan medewerkers van de [naam bedrijf] -groep, hun familieleden en huisgenoten;
zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,- per overtreding van enig verbod, met een maximum van € 4.000.000,-, met veroordeling van [gedaagde] in de proces- en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
[eiseres] heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat zich de afgelopen jaren meerdere incidenten hebben voorgedaan, waarbij [gedaagde] medewerkers en adviseurs van [eiseres] heeft bedreigd en ander ontoelaatbaar gedrag heeft vertoond. Naast de onder het kopje feiten vermelde incidenten was sprake van intimidatie van de medewerkers [M] en [I] , het bezoeken van bedrijfslocaties en het benaderen en aanspreken van medewerkers aldaar en het bedreigen van de accountant. [gedaagde] handelt hiermee onrechtmatig en schendt artikel 5.4. van het convenant. Nu er sprake is van een patroon, dienen aan [gedaagde] de gevorderde verboden te worden opgelegd op straffe van verbeurte van een dwangsom. Deze dwangsom dient hoog te zijn, omdat deze anders gezien het vermogen van [gedaagde] geen afschrikkende werking heeft.
3.2.
[gedaagde] heeft in grote lijnen de verweten gedragingen wel erkend, maar heeft erop gewezen dat zijn gedrag moet worden bezien tegen de achtergrond van frustratie over een al lang lopend conflict over de koopoptie van [Z] en de strijd met zijn broer [C] . Hij heeft spijt betuigd jegens [F] en ter zitting verklaard zich in de toekomst te zullen onthouden van acties zoals die hem nu verweten worden. Ten aanzien van het petitum heeft [gedaagde] opgemerkt dat dit te weinig concreet en deels onuitvoerbaar is.
3.3.1.
De voorzieningenrechter stelt bij de beoordeling van het geschil voorop dat het gedrag van [gedaagde] dient te worden getoetst aan artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 5.4. van het convenant. Tevens moet in aanmerking genomen worden dat [gedaagde] zijn grondrechten moet kunnen uitoefenen, zolang dat niet in strijd is met de wettelijke beperking van artikel 6:162 BW of de contractuele beperking van het convenant.
3.3.2.
Niet ter discussie staat dat de berichten van [gedaagde] op de voicemail van [F] van 27/28 september 2021 en de telefonische bedreiging van [C] onrechtmatig zijn. Nu [F] voorzitter is van de RvC van [eiseres] en [C] adviseur, raken deze bedreigingen ook [eiseres] . Deze bedreigingen kwalificeren ook als schending van artikel 5.4. van het convenant. Ook de dreiging jegens [I] om hem tezijnertijd te ontslaan en de berichten aan [F] op 30 oktober 2021 leveren een schending van artikel 5.4. van het convenant op: [gedaagde] dient zich immers te onthouden van enige bemoeienis of interventie met het beleid van de [naam bedrijf] Groep (inclusief [eiseres] ) en van beïnvloeding van werk-nemers van de [naam bedrijf] Groep in het kader van een door hen voorgestane zakelijke koers of beslissing. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de hiervoor genoemde gedragingen van [gedaagde] ten dele (zie hierover hierna meer) de gevorderde verboden rechtvaardigen en dat [eiseres] als partij bij het convenant en werkgever nakoming van het convenant jegens het bestuur, de RvC en de medewerkers in rechte kan afdwingen.
3.3.3.
De voorzieningenrechter zal [gedaagde] verbieden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de RvC van [eiseres] contact te hebben of op te nemen met de leden van het bestuur en de RvC van [eiseres] op de in het dictum te noemen wijze, behoudens voor zover dit contact met de RvC noodzakelijk is om die schriftelijke toestemming te vragen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om dit verbod uit te breiden tot de huisgenoten en familieleden van de leden van het bestuur en de RvC, enerzijds omdat niet is gebleken dat [eiseres] gemachtigd is voor hen op te treden om dit verbod namens hen te vorderen en anderzijds omdat niet gebleken is dat [gedaagde] ooit contact met hen heeft gezocht.
3.3.4.
De voorzieningenrechter zal [gedaagde] tevens verbieden om zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de RvC van [eiseres] contact op te nemen of te hebben met medewerkers van [eiseres] en haar (klein)dochtervennootschappen ter beïnvloeding van hen in het kader van een door hen voorgestane zakelijke koers of beslissing. Slechts het hebben of opnemen van contact met medewerkers met dit doel is [gedaagde] op grond van het convenant niet toegestaan; contact met hen met een ander doel is hem noch op grond van het convenant noch op grond van de wet verboden, zolang de inhoud en wijze van dat contact niet onrechtmatig is. Voorts heeft [eiseres] naar het oordeel van de voorzieningenrechter in deze procedure niet onderbouwd dat elke medewerker van de [naam bedrijf] Groep gevrijwaard wil blijven van contact met [gedaagde] .
3.3.5.
Ten slotte zal de voorzieningenrechter [gedaagde] verbieden zich zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de RvC van [eiseres] te bevinden op of direct bij de bedrijfsterreinen (bedrijfslocaties, overige kantoren en onroerende zaken) van [eiseres] en haar dochtervennootschappen, met uitzondering van de ruimtes die op grond van geldende afspraken bij [N] in gebruik zijn, en de bedrijfslocaties, overige kantoren en onroerende zaken van het bestuur en de RvC van [eiseres] . [eiseres] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat medewerkers van de [naam bedrijf] Groep op of rond de bedrijfslocaties aangesproken zijn door [gedaagde] en dat het daarbij ten dele ook over het beleid van de [naam bedrijf] Groep ging. Dit verbod ligt in de lijn van artikel 5.4. van het convenant, op grond waarvan [gedaagde] zich eraan heeft verbonden geen toegang meer te hebben tot de bedrijfsterreinen van de [naam bedrijf] Groep in Nederland en Tsjechië, behoudens toestemming van het bestuur en voor zover het ruimtes betreft die (mede) in gebruik zijn bij [N] , en af te zien van enige beïnvloeding van werknemers van de [naam bedrijf] -groep in het kader van een door hen voorgestane zakelijke koers of beslissing. Ook hier geldt dat de voorzieningenrechter geen aanleiding ziet om dit verbod uit te breiden tot bedrijfslocaties, overige kantoren en onroerende zaken van medewerkers van de [naam bedrijf] Groep en huisgenoten en familieleden van de leden van het bestuur en de RvC van [eiseres] , enerzijds omdat niet is gebleken dat [eiseres] gemachtigd is voor hen op te treden om dit verbod namens hen te vragen en anderzijds omdat niet gebleken is dat [gedaagde] zich daar ooit onrechtmatig heeft opgehouden.
3.3.6.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat met het opleggen van deze verboden, bezien ook in het licht van het feit dat [gedaagde] zelf het convenant heeft getekend waarmee hij de daarin neergelegde beperkingen heeft aanvaard, niet teveel afbreuk wordt gedaan aan de grondrechten van [gedaagde] .
3.3.7.
Ten aanzien van de gevorderde dwangsom overweegt de voorzieningenrechter dat de hoogte en het maximum daarvan in overeenstemming moeten zijn met de aard en ernst van de gedragingen die gestopt moeten worden, en niet zozeer met de vermogenspositie van de mogelijke overtreder. De voornaamste bedreigingen zijn telefonisch geuit, kennelijk na gebruik van alcohol. Van een dreiging dat daadwerkelijk tot actie wordt overgegaan, is niet gebleken. Wel is het zo, zo is ter zitting gebleken, dat de bedreigingen echt invloed hebben op het bestuur en de RvC van [eiseres] . Met het oog op het vorengaande is een dwangsom van € 25.000,- passend per overtreding van het hierna onder 5.1. genoemde verbod en een dwangsom van € 5.000,- passend per overtreding van de hierna sub 5.2. en 5.3. genoemde verboden, zulks tot een maximum van in totaal € 500.000,-.
3.3.8.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] in de kosten van het geding worden veroordeeld, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 100,32 aan explootkosten, € 667,- aan griffierecht en € 1.016,- aan salaris van haar advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding:
5.1.
verbiedt [gedaagde] om zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de RvC van [eiseres] telefonisch, via social media (zoals, maar niet beperkt tot, Whatsapp), schriftelijk, in persoon of anderszins contact op te nemen of te hebben met leden van het bestuur en de RvC van [eiseres] , behoudens voor zover dit contact met de RvC nodig is om de vereiste toestemming te vragen;
5.2.
verbiedt [gedaagde] om zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de RvC van [eiseres] telefonisch, via social media (zoals, maar niet beperkt tot, Whatsapp), schriftelijk, in persoon of anderszins contact op te nemen of te hebben met medewerkers van [eiseres] en haar (klein)dochtervennootschappen ter beïnvloeding van hen in het kader van een door hen voorgestane zakelijke koers of beslissing;
5.3.
verbiedt [gedaagde] om zich zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de RvC van [eiseres] te bevinden op of direct bij de bedrijfsterreinen (bedrijfslocaties, overige kantoren en onroerende zaken) van [eiseres] en haar dochtervennootschappen, met uitzondering van de ruimtes die op grond van geldende afspraken bij [N] in gebruik zijn, alsmede op of direct bij de bedrijfslocaties, overige kantoren en onroerende zaken van het bestuur en de RvC van [eiseres] ;
5.4.
bepaalt dat [gedaagde] bij overtreding van het onder 5.1. genoemde verbod een dwangsom verbeurt van € 25.000,- per overtreding en bij overtreding van het onder 5.2. en/of 5.3. genoemde verbod een dwangsom verbeurt van € 5.000,- per overtreding, tot een maximum van in totaal € 500.000,-;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 100,32 aan explootkosten, € 667,- aan griffierecht en € 1.016,- aan salaris advocaat, te vermeerderen met nakosten, begroot op € 131,- zonder betekening, dan wel € 199,- in geval van betekening, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en -voor het geval voldoening van de (na-)kosten niet binnen die termijn plaatsvindt- te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na-)kosten te rekenen vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Haarhuis, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.