4.3Het oordeel van de rechtbank
Parketnummer 08/963536-16
Voor de beoordeling van de vraag of verdachte als leider heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) zal de rechtbank de volgende onderdelen van de tenlastelegging bespreken:
I. Organisatie, II. Oogmerk van de organisatie, III. Deelneming, IV. Leiderschap en V. Periode. Ten slotte zal onder VI. de conclusie worden getrokken.
Gelet op de samenhang tussen de strafzaken van verdachte en medeverdachten zal, in verband met de leesbaarheid van het vonnis, verdachte verder worden aangeduid als verdachte of verdachte [verdachte] en de medeverdachten respectievelijk als verdachte [medeverdachte 1] , verdachte [medeverdachte 2] , verdachte [medeverdachte 3] en verdachte [medeverdachte 4] .
I. Organisatie
Onder ‘een organisatie’ als bedoeld in artikel 140 Sr wordt verstaan een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen verdachte en tenminste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon – om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt – moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is (Hoge Raad 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134). Uit de aangetroffen documenten, te weten ‘ [document] ’, ‘ [document] ’, ‘ [document] ’, ‘Handboek [motorclub] ’en ‘ [document] ’kan naar het oordeel van de rechtbank het volgende worden afgeleid.
Oorspronkelijk vormden de oprichters, de Malessy’s, het centrale bestuur. Vanaf 2008 groeide [motorclub] sterk door de oprichting van verschillende chapters, zijnde lokale afdelingen, in binnen- en buitenland, waardoor de functies van Kapikane en Nomad in het leven werden geroepen om de Malessy’s te ondersteunen. Vanaf 2009 werd de term Nationals gebruikt voor de verschillende bestuursrollen van Malessy’s, Kapikanes en Nomads. Sommige Malessy’s en Kapikanes vervulden een specifieke bestuursfunctie zoals die van ‘President Sergeant at Arms’ (veiligheid), ‘Treasurer’ (financiën) of ‘Roadcaptain’ (veiligheid op de weg).
De chapters, waarvan de Nationals geen onderdeel uitmaakten, waren in principe gelijk aan elkaar en het onderscheid ertussen was primair gelegen in de locatie waar zij waren gevestigd. De chapters bestonden uit een bestuur, met aan het hoofd een President, een Vice-president, een Sergeant at Arms, een Treasurer, Secretary en een Road Captain.
Het chapterbestuur, het decentrale bestuur, stond in hiërarchie onder de Nationals, het centrale bestuursorgaan.
In de National-presidenten-meeting, bestaande uit Nationals en de presidenten van de verschillende chapters vond besluitvorming plaats over clubbrede onderwerpen.
Verder bestond een chapter uit leden van wie de bevoegdheden toenamen met de duur van het lidmaatschap: de full-members en aspirant-leden (Prospects, Hangarounds 2, Hangarounds 1 en Wannabe’s). De leden hadden verschillende verplichtingen zoals het betalen van contributie, de aanwezigheid bij bepaalde activiteiten/vergaderingen en de plicht tot het afleggen van de eed waarmee zij onder meer trouw en geheimhouding beloofden.
Leden, ook aspirant-leden, konden in bepaalde gevallen gedegradeerd worden in rang. Die degradatie werd ‘(terug)snijden’ genoemd.
Vanaf het full-membership droegen leden een lederen hesje, de zogenaamde ‘colours’, met daarop applicaties waardoor zichtbaar was dat zij lid waren van [motorclub] en welke functie zijn bekleedden.
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband.
II. Oogmerk van de organisatie
Vervolgens is de vraag aan de orde of deze organisatie als oogmerk had het plegen van misdrijven. Het oogmerk van de organisatie moet weliswaar gericht zijn op het plegen van misdrijven, maar niet is vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is (HR 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148). Voor een bewezenverklaring is voldoende dat het plegen van misdrijven wordt beoogd, zodat geen aanvang hoeft te zijn gemaakt met het daadwerkelijk plegen daarvan. Voor bewijs van het bestanddeel ‘oogmerk’ zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie (HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502, NJ 2008/559). Bij het beantwoorden van de vraag of de organisatie het oogmerk had op het plegen van misdrijven komt naar het oordeel van de rechtbank betekenis toe aan de volgende feiten en omstandigheden.
1% Outlaw Motor Gang
Bij haar oprichting heeft [motorclub] zich naar het oordeel van de rechtbank geplaatst binnen de gewelddadige cultuur van zogenoemde 1%-MC's, ook wel Outlaw Motor Gangs genoemd (OMG's). Dit zijn groeperingen die zich buiten de maatschappelijke orde plaatsen en deze ook trotseren; zij eisen een eigen geweldmonopolie voor zich op en ontlenen hun bestaansrecht aan deze zelfgekozen positie van wetteloze outlaws. Het zijn zeer gesloten organisaties met een militair karakter: sterke hiërarchische verhoudingen tussen de 'broeders' die zich conformeren aan regels die zijn geworteld in begrippen als loyaliteit, broederschap, respect en eer. Bovendien heerst er een traditie van intimidatie en geweld die intern is ingemetseld in een strikte zwijgplicht. Door het gewelddadige karakter en een gecultiveerd gevoel van onaantastbaarheid wordt maatschappelijke angst aangewakkerd. Dat geweld keert zich ook naar binnen, waardoor het moeilijk is om uit de groep te treden.
In het aangetroffen [document] is hierover opgenomen:
‘ [motorclub] is een 1%-MC opgericht in 1990 (…)’. Ook wordt in dit beleidsdocument uitleg gegeven over het 1% teken:
'Daarmee wordt aangegeven, dat je je onderscheidt van andere,
'in het gareel lopende motorrijders’, (…) ‘en behoort tot een ‘hardcore MC’. Leden van [motorclub] , waaronder verdachte [medeverdachte 3] en verdachte [medeverdachte 1], droegen in sommige gevallen ook een patch met de tekst '1%' als ereteken op hun 'colours'. Daarmee draagt [motorclub] uit dat zij moet worden geplaatst binnen de traditie van de OMG's.
Het beeld van [motorclub] als 1%-MC wordt versterkt door de interne organisatiestructuur, de sterke hiërarchische verhoudingen tussen de leden, maar ook door het bestaan van verschillende regels, sancties en gewoonten binnen de club.
Broederschap vormde blijkens de verschillende beleidsdocumenten een belangrijke waarde binnen [motorclub] . Voor het geval leden niet uit zichzelf loyaal waren aan de club, bestond er een stelsel van regels en sancties om deze loyaliteit af te dwingen. Aan leden die de eed af wilden leggen werd voorgehouden dat deze eed nooit meer verbroken kon worden.Leden die toch wilden breken met [motorclub] liepen het risico met een bad standing uit de club gezet te worden. Het verplichtende karakter van loyaliteit komt onder meer tot uiting in de statuten van [motorclub] :
‘Alle leden van [motorclub] dienen te geloven in de doelstellingen, die [motorclub] nastreeft (…) Ieder lid behoort een meerdere te gehoorzamen indien de opdracht te maken heeft met [motorclub] belangen c.q. activiteiten (…)’Het eisen van loyaliteit van leden komt verder tot uiting in een aanwezigheidsplicht bij clubactiviteiten, zoals het bijwonen van vergaderingen en deelnemen aan ritten.
Afscherming
[motorclub] heeft voorts een gesloten clubcultuur die op verschillende manieren wordt afgeschermd voor buitenstaanders. In de statuten, die alleen mochten worden ingezien door volwaardige leden op straffe van een boete en in het bezit waren van een Malessy, is opgenomen dat rekening moet worden gehouden met geheimhouding van bepaalde zaken binnen de organisatie en dat informatie niet mag worden doorgespeeld aan derden.Om te voorkomen dat leden werden binnengehaald die niet te vertrouwen waren, werden nieuwe leden eerst gescreend.
Verder gold binnen [motorclub] de regel te zwijgen tegenover politie en justitie. In het Chapter Regelement is hierover opgenomen:
‘Wanneer een broeder onverhoopt in aanraking komt met de autoriteiten, kan dat nooit anders zijn dan op persoonlijke titel – in elk geval dient desbetreffende broeder te zwijgen totdat de chapter een advocaat heeft geregeld die in goede justitie de onderhavige belangen dan zal behartigen.’De omstandigheid dat verdachte [medeverdachte 3] en verdachte [medeverdachte 1] zich bij de politie en ter terechtzitting niet op hun zwijgrecht dan wel verschoningsrecht hebben beroepen, doet hieraan niet af.
Er werd tevens gebruik gemaakt van afgeschermde communicatie via PGP.Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat criminele organisaties gebruik maken van een PGP-telefoon teneinde afluisteren door de justitiële autoriteiten tegen te gaan.
Ook waren er regels over het gebruik van Whatsapp, telefoon, email en de Member Area.Zo moest de geschiedenis van de groep-app één keer per week worden verwijderd. De groep-app moest elke maand worden vernieuwd. Nadat dit gebeurd was, moest iedereen de oude groep-app van zijn telefoon verwijderen. Clubaangelegenheden moesten over de telefoon met grote voorzichtigheid worden besproken. Verzonden e-mails moesten altijd meteen worden verwijderd (‘clean mailbox policy’). Bepaalde informatie kon alleen worden gecommuniceerd via de MemberArea, een afgeschermd deel van de website van [motorclub] waar alleen volwaardige leden toegang tot hadden.
Door het afschermen van informatie over de organisatie en haar leden werd de cultuur van de club beschermd, werd de onderlinge verbondenheid vergroot en werd het justitie moeilijk gemaakt strafrechtelijk onderzoek te doen.
Jailfund
Passend bij het beeld van [motorclub] als 1%-MC is het bestaan van een jailfund, een fonds ter ondersteuning van leden, en hun gezin, die gedetineerd zijn. Dat [motorclub] een dergelijk fonds heeft, volgt onder meer uit een verslag van de Treasurer meeting van 5 juni 2013:
‘We hebben het gehad over jailhouse. Ze willen het geld wat ze deze keer bij elkaar hebben gekregen verdelen onder de jongens die nu vastzitten. Ze willen het verder niet meer doen en dat de jongens die vast komen te zitten uit eigen kas worden betaald als we dat willen. De nationals die vast komen te zitten moeten uit de hoofdkas betaald worden. Mocht je vast komen te zitten voor de club dan wordt het wel vergoed uit het noodfonds.’
[motorclub] betaalde in sommige gevallen ook juridische bijstand van advocaten voor leden. Dat dit stelselmatig plaatsvond volgt uit notulen van een vergadering van Nationals en Presidenten op 30 november 2012:
‘Feedback op financiën, Kapikane [medeverdachte 3] legt uit dat er veel kosten zijn geweest om advocaten te betalen. Het 20 jarig feest heeft geld gekost, er zijn meerdere kosten geweest. Al met al is de hoofdkas een heel stuk geslonken (…)’
Door het financieel ondersteunen van gedetineerde leden en hun gezin en het betalen van advocaten door de club ten behoeve van leden, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het plegen van strafbare feiten door [motorclub] leden door de club wordt gefaciliteerd.
Angst voor represailles
De gewelddadige cultuur binnen [motorclub] komt verder tot uitdrukking in het feit dat mensen niet of nauwelijks een verklaring durven af te leggen ten nadele van [motorclub] uit vrees voor represailles. Zo wil [naam 1] , slachtoffer van een bad standing, zijn laatste verklaring bij de politie niet lezen of ondertekenen omdat hij belastende dingen had verklaard over leden van [motorclub] en hij om die reden vreesde voor zijn leven.[naam 1] verklaart hierover :
‘Ik geloofde in de club en het sprookje daarachter. Dat je je mond moet houden enz.. Ik bedoel daarmee dat je geen gevoelige zaken over de club naar buiten brengt. Dat is wat je de club hebt beloofd tijdens de eedaflegging en rituelen als je een andere rang krijgt. Dat je geen dingen zegt die de club kunnen schaden. Dit is tegenover iedereen buiten de club.’
Ook [naam 2] werd met een bad standing de club uitgezet en durfde daarvan geen aangifte te doen, hij verklaart hierover:
‘Jullie van de politie hebben geen idee hoe gek en gevaarlijk deze gasten zijn.’Bij de rechter-commissaris verklaarde [naam 2] : ‘
Ik ben geloof ik een keer gebeld maar ik wilde niet met ze(politie, OvJ)
praten want daar schiet je niets mee op. Het is een grote machtige club voor je het weet heb je een handgranaat in je tuin.’en ‘
Ik zeg u, ik zit hier niet graag om een verklaring af te leggen. Ik ben nog steeds bang.’
en ‘
Dit wordt allemaal op papier gezet. Ik zit hier niet op te wachten. Straks komen ze vanavond weer bij mij langs terwijl jullie vanavond gewoon naar huis gaan.’
Uitvaartverzekering
Ten slotte overweegt de rechtbank dat de verplichte uitvaarverzekering die ieder lid van [motorclub] blijkens ‘ [document] ’ diende te hebben, past bij de gewelddadige cultuur van [motorclub] .Kennelijk werd de kans op overlijden groter dan gemiddeld geacht. Niet valt in de te zien waarom leden van een motorclub anders een dergelijke verzekering dienen te hebben.
B. Gepleegde strafbare feiten
In de onderhavige zaak heeft de organisatie volgens de tenlastelegging het oog op vier specifieke categorieën van misdrijven: het plegen van gewelds- en vermogensdelicten, witwassen en het plegen van overtredingen van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De rechtbank zal zich bij de beoordeling van dit onderdeel van de tenlastelegging daarom beperken tot deze categorieën van misdrijven.
Gewelds- en vermogensdelicten – Bad standing
Zoals hiervoor overwogen bestaat er binnen [motorclub] een stelsel van regels en sancties om loyaliteit jegens te club af te dwingen en er is tevens sprake van een gewelddadige cultuur. Leden die de regels overtreden of toch willen breken met [motorclub] liepen het risico een bad standing te krijgen. Deze sanctie is erop gericht om een lid op een oneervolle manier uit [motorclub] te zetten. Het was bijna onmogelijk om [motorclub] probleemloos te verlaten. Zo heeft Vice-Malessy [naam 3] verklaard
‘niemand heeft het recht om te zeggen ik stop ermee’. President [naam 4] verklaarde in dit verband: ‘
als je binnenkomt, dan is dat voor het leven’En:
‘je moet wel een hele goede reden hebben natuurlijk’,aldus president [naam 5] .
In zijn algemeenheid waren de redenen voor een bad standing dat je als lid de club in gevaar had gebracht, van de club had gestolen, had gelogen of de normen en waarden van [motorclub] had geschonden. In het kader van een bad standing moest een lid dan een geldboete betalen en/of was hij verplicht zijn motor en/of een ander voertuig af te staan aan de club. Tevens was een lid bij bad standing verplicht om al zijn ‘clubtattoos’ te laten verwijderen of weg te werken. De besluitvorming in individuele gevallen over het al dan niet opleggen van een bad standing kon plaatsvinden in een interne rechtbank, bestaande uit onder meer Nationals.
In het ‘ [document] ’ is deze sanctie van een bad standing ook opgenomen. Hierin staat vermeld dat bij een bad standing een boete van € 5.500,00 betaald moet worden aan het chapter, waarvan € 5.000,00 was bestemd voor de hoofdkas en € 500,00 voor het chapter. De hoogte van het boetebedrag bij een bad standing was vastgesteld in de meeting van Nationals en Presidenten.
Uit het dossier blijkt dat naast het betalen van een geldboete een bad standing in de praktijk ook gepaard ging met verschillende misdrijven. De rechtbank zal dat in het hiernavolgende uiteenzetten.
Zo volgt uit het dossier dat [naam 6] op 1 september 2017 met een bad standing uit [motorclub] is gezet.Hem werd verweten dat hij diverse malen niet conform de regels van de club had gecommuniceerd en dat hij zich negatief had uitgelaten over de Sergeant at Arms van zijn chapter.Uit de op 1 september 2017 opgenomen vertrouwelijke communicatie volgt dat bij de bad standing van [naam 6] geweld is gebruikt en dat hij € 5.500,00 moest betalen. Verder volgt uit de opgenomen vertrouwelijke communicatie dat georganiseerd werd dat het geld van [naam 6] , de papieren van diens motor en zijn motor zouden worden opgehaald. Bij deze bad standing werd een strategie gebruikt, die erop neerkwam dat bij [naam 6] de indruk moest worden gewekt dat hij er van af zou zijn als hij zijn motor zou afstaan en € 5.500,00 zou betalen aan de club en dat hij aan niemand mocht vertellen wat hem in het kader van zijn bad standing was afgenomen en aangedaan.
Bevestiging van deze gang van zaken rondom de bad standing van [naam 6] kan worden gevonden in de verklaring van [naam 6] zelf. Op 15 september 2017 verklaarde hij dat hij twee weken daarvoor een bad standing had gekregen en dat hij in elkaar was geslagen. In het ziekenhuis was vastgesteld dat hij enkele gebroken ribben, een gebroken oogkas en kapotte zenuwen in zijn linkerwang had. Geld, zijn motor, een Ducati ter waarde van € 14.000,00, en de bijbehorende kentekenpapieren, waren door [motorclub] afgenomen. Hij wenste geen aangifte te doen tegen [motorclub] , omdat hij anders alleen maar meer problemen van de club verwachtte.
Uit onderzoek bleek voorts dat er op 5 september 2017 een bedrag van in totaal € 5.000,00 was opgenomen van de bankrekening van [naam 6] en/of zijn echtgenote.
Blijkens de verklaring van [naam 7] op 19 september 2017 stond de motor van [naam 6] bij hem voor onderhoud en verbouwing en dat hij op 31 augustus of 1 september 2017 was gebeld door een onbekend iemand met de mededeling dat hij de motor van [naam 6] kwam ophalen. [naam 6] moest volgens hem de motor zelf ophalen of daar toestemming voor geven. Op 2 september 2017 kwam [naam 6] met een bont en blauw gezicht bij hem om de factuur te betalen en vertelde hij hem dat iemand zijn motor zou ophalen. Op 6 september 2017 kwamen drie onbekende mannen de motor van [naam 6] ophalen. De motor was € 14.000,00 waard.
In een telefoongesprek tussen [naam 6] en zijn echtgenote op 7 september 2017 zegt hij bang te zijn dat de 'hogere' erachter zouden komen wat er gebeurd was, dat ze het er niet mee eens zijn en 'verhaal komen doen'. [naam 6] noemde daarbij de namen [medeverdachte 2] (de rechtbank begrijpt verdachte [medeverdachte 2] ) en [medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt verdachte [medeverdachte 1] ).
Uit het dossier volgt ook dat jegens [naam 8] in de nacht van 6 op 7 maart 2017, tijdens een clubavond van [motorclub] in café [café] in Weert, in het kader van een bad standing zodanig geweld is gebruikt dat artsen voor zijn leven hebben gevreesd. [naam 9] , de dochter van [naam 8] , verklaarde hierover dat haar vader zijn ribben had gebroken, een gescheurde milt had, bloedingen in zijn buik, overal kneuzingen en blauwe plekken en dat er op zijn voorhoofd vier of vijf strepen zaten waardoor het leek of er met een schoen tegen zijn voorhoofd was getrapt. Zijn telefoon, horloge, pasjes en rijbewijs waren gestolen. [naam 8] ontkende bij de politie weliswaar dat zijn mishandeling te maken had met [motorclub] maar uit onderzoek bleek dat zijn telefoon de telefoonmast aan de [locatie] had aangestraald op maandag 6 maart 2017 om 22:56 uur en op 7 maart 2017 om 00:56 uur, welke mast zich hemelsbreed op circa 375 meter van café [café] bevindt, en dat hij in de nacht van 6 op 7 maart 2017 met een voertuig op naam van een clublid ( [naam 10] ) zwaar gewond was afgezet vlakbij het ziekenhuis in Geldrop.Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de verwondingen van [naam 8] verband hielden met zijn bad standing, uitgevoerd in de nacht van 6 op 7 maart 2017 tijdens een clubavond van [motorclub] .
Uit het dossier blijkt ook dat [naam 2] op 20 mei 2016 met een bad standing uit [motorclub] is gezet. [naam 2] was tot mei 2016 President van het chapter Arnhem/Riverside. Op een gegeven moment moest [naam 2] zich melden bij het clubhuis in Apeldoorn met zijn motor. In Apeldoorn werd hem door drie Nomads gezegd dat hij zijn [motorclub] hesje uit moest doen en werd hij mishandeld door zes tot acht mannen. Daarna werd hij met een auto op ongeveer 100 meter van het ziekenhuis Rijnstate in Arnhem afgezet waar hij moest worden behandeld aan zijn verwondingen, bestaande uit: twee gebroken armen, gebroken ribben, een gebroken oogkas en een scheve neus. [naam 2] wilde geen aangifte doen van zijn mishandeling of van de diefstal van zijn motor, uit angst voor zijn eigen veiligheid, die van zijn gezin en zijn zaakmedewerkers. [naam 2] was bang dat in opdracht van de Malessy's bijvoorbeeld een handgranaat in zijn woning zou worden gegooid. Op 23 mei 2016 liet [naam 2] een wijkagent weten geen aangifte van mishandeling te willen doen en verklaarde:
‘Jullie van de politie hebben geen idee hoe gek en gevaarlijk deze gasten zijn. lk heb ze inmiddels ook al hier thuis gehad en moet aan mijn vrouw en kinderen denken. lk heb mijn motor en Porsche in moeten leveren en hoop dat het daarmee klaar is’.
Op 4 juni 2016 en 15 juni 2016 werd [medeverdachte 2] als bestuurder gezien in de Porsche Cayenne van [naam 2] . Op 29 juni 2016 werd de auto van [naam 2] uit Nederland uitgevoerd.
Bij de rechter-commissaris verklaarde [naam 2] ten slotte dat hij met bad standing uit de club was gezet toen hij op een gegeven moment geen lid meer wilde zijn. Zijn motor en auto werden afgepakt, hij moest € 50.000,00 betalen en hij kreeg klappen. Hij verklaarde voorts dat [motorclub] een grote machtige club is, dat de Nomads en Malessy’s de club aansturen en dat Presidenten niet veel te zeggen hebben.
De rechtbank constateert op grond van het voorgaande dat bij een bad standing een duidelijk patroon zichtbaar is van (extreem) gewelddadig gedrag uitgeoefend door leden van [motorclub] . Daarbij kregen slachtoffers van een bad standing een boete opgelegd en moesten ze hun motor onder bedreiging inleveren. De slachtoffers van een bad standing durfden vaak geen aangifte te doen uit angst voor represailles. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat het oogmerk van [motorclub] mede was gericht op diefstal met geweld, afpersing, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en (zware) mishandeling.
Witwassen
Uit de verklaring van verdachte ter terechtzittingblijkt dat van de boete van
€ 5.500,00 voor een bad standing, € 5.000,00 de hoofdkas invloeide. De wijze van verkrijgen van de bad standing gelden – namelijk door diefstal met geweld, afpersing, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en (zware) mishandeling – maakt de afdracht aan de hoofdkas crimineel. De inkomsten uit bad standing hebben dan ook een criminele herkomst. Het geld van de hoofdkas werd blijkens de verklaring van verdachte ter terechtzitting gebruikt om onder andere reiskosten voor de Nationals te betalen. Daarnaast volgt uit de administratie van de hoofdkas dat met het geld ook PGP-toestellen werden aangeschaft, een stash werd bekostigd en kosten voor juridisch advies werden betaald.Het geld met een criminele herkomst is beoogd om omgezet te worden in goederen of diensten. Hiermee is het oogmerk van [motorclub] ook gericht op witwassen van de ontvangen bad standing gelden.
Opiumwet
Uit in het dossier bevindende Ennetcom data volgt dat verdachte [medeverdachte 4] in april 2016 via zijn PGP gesprekken voerde over ‘Ke’ en ‘M’.De rechtbank is van oordeel dat verdachte [medeverdachte 4] hiermee Ketamine en MDMA bedoelde. Voorts blijkt uit de PGP gesprekken dat verdachte [medeverdachte 4] de beschikking had over een stash, een geheime opslagplaats voor waardevolle spullen en/of gelden dat er zich op 16 april 2016 800 gram MDMA in die stash bevond.
De verdediging heeft in dit verband aangevoerd dat de Ennetcom data niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd omdat dat een inbreuk maakt op het recht op vertrouwelijke communicatie en de onschuldpresumptie van de gebruikers van Ennetcom, doordat het Openbaar Ministerie bij de verkrijging van de Ennetcom data artikel 125la Sv niet in acht heeft genomen. De rechtbank overweegt dat uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat, als het niet de verdachte is die door de niet-naleving van een voorschrift is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen, geen rechtsgevolg behoeft te worden verbonden aan het verzuim (de zogenoemde Schutznorm). De Hoge Raad heeft weliswaar geoordeeld dat ook buiten de gevallen van artikel 359a Sv (dus buiten het voorbereidend onderzoek en/of buiten het onderzoek tegen deze verdachte) onder omstandigheden een rechtsgevolg kan worden verbonden aan een vormverzuim, maar in dat geval moet het betreffende vormverzuim van bepalende invloed zijn geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van de verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan in dit geval geen sprake; de schending van de privacy rechten van derden heeft geen invloed gehad op het opsporingsonderzoek tegen en de vervolging van de verdachten.
Nu de rechtbank van oordeel is dat onvoldoende is gebleken van een concreet nadeel voor de verdachten, volstaat zij met de enkele constatering dat sprake is van een vormverzuim
.De Ennetcom data zijn derhalve bruikbaar voor het bewijs.
Voorts is gebleken dat in februari en maart 2016, een periode die is gelegen vlak voordat de hierboven genoemde PGP gesprekken van verdachte [medeverdachte 4] in april 2016 plaatsvonden in de administratie van de hoofdkas van [motorclub] € 250,00en € 200,00is opgenomen voor de huur van een stash. Op grond hiervan acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte [medeverdachte 4] in april 2016 middels PGP heeft gesproken over een door [motorclub] gehuurde stash, dat deze stash werd gebruikt voor de opslag van MDMA en dat zich in deze stash 800 gram MDMA bevond. Nu de kosten van de stash werden betaald uit de clubkas van [motorclub] , is de rechtbank van oordeel dat verdachte [medeverdachte 4] zich uit hoofde van [motorclub] bezig hield met de handel in drugs en dat het oogmerk van [motorclub] derhalve gericht is op overtreding van de Opiumwet.
Wapens en munitie
Ten aanzien van het oogmerk van [motorclub] op het overtreden van de Wet wapens en munitie overweegt de rechtbank het volgende. Bij vonnis van de rechtbank Overijssel van 19 januari 2016 werd verdachte veroordeeld voor de uitvoer van vuurwapens en het voorhanden hebben van een pistool met munitie. In het vonnis is overwogen dat verdachte binnen [motorclub] een leidende en sturende rol heeft en vanuit die positie automatische vuurwapens en munitie naar Duitsland heeft doen uitgaan.
Daarnaast werd [naam 11] , lid van chapter South Clan, op 18 februari 2017 veroordeeld voor het voorhanden hebben van diverse wapens, waaronder een handgranaat.In een OVC-gesprek geeft [naam 4] , president van chapter Southclan, aan dat de strafzaak van [naam 11] een clubaangelegenheid is en dat de advocaatkosten door de club moeten worden betaald.
Voorts is uit OVC-gesprekken en camerabeelden, opgenomen in het clubhuis van het chapter Geleen, af te leiden dat [naam 12] , president van de chapter Geleen, op 18 november 2017 een vuurwapen gelijkend op een Kalasjnikov in handen heeft gehad.De rechtbank Limburg heeft bij vonnis d.d. 22 februari 2019 (onderzoek Fuut) overwogen dat dit heeft plaatsgevonden in clubverband.
Gelet op deze veroordelingen in combinatie met de OVC-gesprekken is de rechtbank van oordeel dat het oogmerk van [motorclub] ook gericht is op overtreding van de Wet wapens en munitie.
C. Conclusie
Gelet op het feit dat [motorclub] alle kenmerken draagt van een ‘Outlaw Motorcycle Gang’, met soortgelijke rangen en standen en gebruiken zoals broederschap, zwijgplicht, bad standing en de jailhouseprocedure, alsmede de concreet gepleegde strafbare feiten, is de rechtbank van oordeel dat de organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, waaronder diefstal met geweld of dreiging met geweld, afpersing, bedreiging, (zware) mishandeling, witwassen en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie en de Opiumwet.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat deze misdrijven gepleegd, gepland en/of besproken werden binnen het clubverband. Het zijn dan ook geen misdrijven die gepleegd zijn door individuen op persoonlijke titel, die daarnaast toevallig ook nog lid zijn van [motorclub] , zoals door de verdediging is aangevoerd. Dat een organisatie naast een crimineel oogmerk ook andere - legale - doelstellingen heeft, doet daaraan niet af.
III. Deelneming
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is sprake van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr als de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband én als de verdachte een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt bij, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 140 Sr bedoelde oogmerk.
A. Behoren tot de organisatie
Verdachte [medeverdachte 3] (Malessy [medeverdachte 3] ) was in 1990 één van de oprichters van [motorclub] . Hij was tussen 1997 en 2010 geen lid omdat hij in bad standing [motorclub] moesten verlaten. In maart 2010 werd verdachte [medeverdachte 3] in ere hersteld als National en Malessy.
Verdachte [medeverdachte 1] (President World Malessy [medeverdachte 1] ) werd in 2008 lid van [motorclub] en hij bekleedde achtereenvolgens de volgende functies binnen de club: Sergeant at Arms van chapter Southside, President van chapter Southside en Kapikane.
Verdachte [medeverdachte 2] (Kapikane [medeverdachte 2] ) was sinds 2000 lid van [motorclub] en was vanaf dat moment Sergeant at Arms bij chapter Southside. Sinds 2007 bekleedde hij de functie van president bij dit chapter. Op 22 januari 2011 werd verdachte [medeverdachte 2] gepromoveerd tot Nomad National en vanaf november 2014 was hij Kapikane.
Verdachte (Kapikane [verdachte] ) was sinds 2000 lid van [motorclub] . In 2011 werd hij bevorderd tot National Nomad en in 2013 tot Kapikane.
Op 6 juni 2015 werden verdachte [medeverdachte 3] , verdachte [medeverdachte 1] , verdachte [medeverdachte 2] en verdachte als ‘nieuwe generatie leiders’ van [motorclub] gepresenteerd.
Verdachte [medeverdachte 4] ( [medeverdachte 4] ) werd lid van [motorclub] in 2008 en in 2009 full member. Vervolgens werd hij in 2012 lid van chapter Southside in de functie van Treasurer. Volgens aangetroffen notulen was hij in oktober 2013 National Nomad en aanwezig bij Treasurermeetings.Vanaf eind 2014 vervulde hij de rol van National Treasurer.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat verdachte en zijn medeverdachten behoorden tot de organisatie van [motorclub] .
B. Aandeel in/ondersteuning van gedragingen oogmerk
Elke bijdrage aan de organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken. In het bestanddeel deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 lid 1 Sr ligt tevens het opzet van de verdachte besloten. Redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad mee dat voor ‘deelneming’ voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Het opzet van de verdachte moet dus zijn gericht op het deelnemen aan de organisatie. Volgt uit de bewijsvoering dat de verdachte een aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handeling heeft verricht, dan ligt daarin zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk besloten.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt, zoals hiervoor is overwogen, uit de verschillende beleidsdocumenten van [motorclub] dat de club kenmerken draagt van een ‘Outlaw Motorcycle Gang’. Blijkens de verklaring van verdachte ter terechtzittingmoesten alle clubleden, alvorens full-member te kunnen worden, op de hoogte zijn van de inhoud van deze beleidsdocumenten. Voor verdachte en zijn medeverdachten geldt dan ook dat zij in zijn algemeenheid hebben geweten dat [motorclub] niet alleen een club was die zich richtte op motorrijden, maar ook het oogmerk had op het plegen van (gewelds)misdrijven.
Verdachte heeft daarvan op geen enkel moment afstand genomen. De stelling van verdachte dat de gepleegde misdrijven chapter aangelegenheden waren en dan met name van de Trailer Trash, waar hij geen enkele weet van had, gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. De groep die behoorde tot de zogenoemde Trailer Trash is immers in juni 2014 al weggegaan bij [motorclub] .De hiervoor aangehaalde misdrijven hebben na deze periode plaatsgevonden. Ook blijkt nergens uit dat hij het initiatief heeft genomen het lidmaatschap van leden, die volgens hem uit naam van de club strafbare feiten pleegden, te laten beëindigen. De stelling van verdachte dat hij daarover in onwetendheid heeft verkeerd, acht de rechtbank niet geloofwaardig, maar moet juist worden begrepen in het licht van de clubregels waar verdachte zich aan heeft gecommitteerd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte heeft deelgenomen aan de criminele organisatie [motorclub] .
IV. Leiderschap
Verdachte wordt tevens verweten dat hij als leider heeft deelgenomen aan de criminele organisatie. Degene die het in de organisatie feitelijk voor het zeggen heeft, een zekere macht of gezag bezit en naar wie de overige deelnemers zich deswege richten, kan als leider worden aangemerkt.
Verdachte maakte als Kapikane, deel uit van de groep van Nationals. De Nationals waren degenen die regels invoerden waaraan de chapters en individuele leden zich moesten houden. Dit komt met name tot uitdrukking in de statuten van [motorclub] :
‘Zowel nieuwe regels en/of wijzigingen in de statuten kunnen worden ingebracht door de secretaris, mits deze vooraf schriftelijk zijn voorgelegd aan de leiding van de chapter. Na goedkeuring door de verantwoordelijke National vindt opname ervan in de Statuten plaats.’Daarnaast volgt uit de statuten dat de Nationals beslisten over de oprichting van chapters, over de toedeling van kaderfuncties, over de plaatsing van gewone leden, over promoties binnen de chapters en zij beslisten over het reilen en zeilen van buitenlandse chapters.De Nationals hadden het, gelet op hun rang en functie, voor het zeggen binnen [motorclub] en zij presenteerden zich ook zo naar de leden en de buitenwereld. Tekenend hiervoor zijn de op de telefoon van verdachte aangetroffen berichten, verstuurd in de periode van 21 oktober 2014 tot en met 25 september 2017 in de Whatsapp-groep ‘ [whatsappgroep] ’. Verdachte [medeverdachte 1] zegt onder meer: ‘
K heb zelf 4 uitzonderingen waar ik toestemming voor heb gegeven’en ‘
Maar goed, we moeten binnenkort maar ff zitten met [medeverdachte 3] er bij… Alleen wij Malessy en kapi’s’.[medeverdachte 2] zegt: ‘
…wij beslissen toch’en ‘
Zelfde ook met prospect chapters, denk dat wij zulke onderwerpen in klein comite moeten bespreken zodat het gelijk vaststaat…wij met [medeverdachte 3] erbij..’En verdachte zegt: ‘
Nomads moeten iedere week op bezoek bij de chapters zo houden we ze kort.’Daarnaast zijn ook tekenend hiervoor de op de telefoon van verdachte aangetroffen berichten in de Whatsapp-groep ‘Overleg Marokko app’. Verdachte zegt hierin onder meer: ’
Alles over de club wil ik op de hoogte zijn’.
Zoals hierboven overwogen, is van autonoom opererende chapters die niet zijn gebonden aan de regels van [motorclub] geenszins gebleken. Er was juist sprake van een zeer hiërarchische organisatie die van bovenaf door de leiders werd aangestuurd en waarvan verdachte [verdachte] een van de leiders was.
Op grond van het voorgaande kan worden bewezen dat verdachte als leider heeft deelgenomen aan de criminele organisatie [motorclub] .
V. Periode
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte [verdachte] vanaf 6 juni 2015, het moment waarop hij als ‘nieuwe generatie leider’ is gepresenteerd, tot aan 30 maart 2018 als leider deelgenomen aan de criminele organisatie.
VI. Conclusie
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de verdachte in de periode van 6 juni 2015 tot en met 30 maart 2018 als leider heeft deelgenomen aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr, welke organisatie onder meer bestond uit verdachte en verdachte [medeverdachte 1] , verdachte [medeverdachte 2] , verdachte [medeverdachte 3] en verdachte [medeverdachte 4] . Het ten laste gelegde kan derhalve wettig en overtuigend worden bewezen.
Voorwaardelijke verzoeken
De verdediging heeft subsidiair, indien de rechtbank niet mocht komen tot integrale vrijspraak van het ten laste gelegde, een aantal voorwaardelijke verzoeken gedaan.
De verdediging heeft allereerst verzocht om alle eerder afgewezen onderzoekswensen alsnog uit te voeren. Als onderbouwing van dit herhaald verzoek heeft de verdediging verwezen naar de pleidooien en de daarop gegeven toelichting van 18 januari 2021.
De rechtbank heeft deze verzoeken onder andere bij beslissing van 1 februari 2021 afgewezen. Nu de verdediging deze verzoeken ter terechtzitting heeft herhaald maar niet nader heeft gemotiveerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om op de eerder gegeven beslissingen terug te komen en zij verwijst dan ook naar de in de beslissingen gegeven motiveringen. Dit betekent dat het voorwaardelijke gedane verzoek om alle eerder afgewezen onderzoekswensen alsnog uit te voeren, zal worden afgewezen.
De verdediging heeft voorts verzocht om [naam 13] te horen als getuige in verband met een bad standing van [naam 14] . Nu de rechtbank de bad standing van [naam 14] niet heeft gebezigd voor het bewijs, ontbreekt de noodzaak om deze getuige alsnog te horen. Het voorwaardelijk verzoek tot het horen van deze getuige zal dan ook worden afgewezen.
Ten aanzien van het voorwaardelijke verzoek om [medeverdachte 2] als getuige te horen overweegt de rechtbank dat deze getuige weliswaar is toegewezen door de rechtbank, maar dat hij zich bij de rechter-commissaris op zijn verschoningsrecht heeft beroepen. Ter terechtzitting van 28 september 2021 was [medeverdachte 2] aanwezig en verklaarde dat hij zonder aanwezigheid van zijn advocaat zich wederom op zijn verschoningsrecht zou gaan beroepen indien hij gehoord zou worden als getuige. Gelet hierop heeft de verdediging afgezien van het horen van deze getuige. De rechtbank ziet geen aanleiding het voorwaardelijke verzoek om [medeverdachte 2] alsnog te horen toe te wijzen. De rechtbank acht hierbij van belang dat de raadsman van [medeverdachte 2] niet eerder dan in april 2022 in de gelegenheid is zijn cliënt bij te staan. De rechtbank wijst ook dit voor voorwaardelijk verzoek tot het horen van deze getuige af.
De rechtbank heeft bij dit alles de vraag onder ogen gezien of de procedure in zijn geheel (‘as a whole’) voldoet aan het in artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Naar het oordeel van de rechtbank is dit het geval.
Parketnummer 08/963529-18
Voor de beoordeling van de vraag of verdachte zich in de periode 1 januari 2010 tot en met 30 maart 2018 schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen overweegt de rechtbank het volgende.
Juridisch kader
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het dossier niet dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een specifiek strafbaar feit dat heeft geleid tot het ten laste gelegde gewoontewitwassen.
De Hoge Raad hanteert in dergelijke gevallen het volgende toetsingskader.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp, daaronder begrepen een geldbedrag, en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Kasopstelling
De rechtbank neemt als uitgangspunt de door de politie opgemaakte eenvoudige kasopstelling. Door middel van een eenvoudige kasopstelling is nagegaan of -en zo ja, in hoeverre- verdachte meer contante uitgaven heeft gedaan dan hij door middel van inkomsten uit legale bron kan verantwoorden. De totale contante uitgaven zijn afgezet tegen de legale ontvangsten per kas. Indien die totale contante uitgaven groter zijn dan de legaal ontvangen contante gelden, duidt dat op een onbekende bron van contante ontvangsten. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat een negatieve kas niet mogelijk is, omdat men niet meer contant kan uitgeven dan fysiek aan kasgeld beschikbaar is. Uit de kasopstelling blijkt dat in de onderzoeksperiode van 1 januari 2010 tot en met 4 januari 2018 sprake is van een negatief kassaldo van € 275.240,47.
Anders dan door de verdediging is aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat de gehanteerde (eenvoudige) kasopstelling wel gebruikt kan worden voor het bewijs van witwassen. De eenvoudige kasopstelling is toepasbaar, indien vrijwel uitsluitend geldverkeer contant wordt geregeld (contante ontvangsten en uitgaven) en er geen gebruik gemaakt wordt van giraal betalingsverkeer, dan wel, wanneer middels dit giraal betalingsverkeer uitsluitend legale ontvangsten plaatsvinden dan wel het girale betalingsverkeer uitsluitend bestaat uit legale geldstromen.
De rechtbank zal allereerst bespreken of dit uit de kasopstelling voortvloeiende verschil tussen de contante ontvangsten en de contante uitgaven van verdachte juist is.
De rechtbank gaat daarbij uit van een beginsaldo van € 0,- op 1 januari 2010. De verklaring van verdachte, dat hij voorafgaand aan de onderzoeksperiode een contant bedrag aan legaal verkregen (spaar)geld had, is niet aannemelijk is geworden. Deze stelling is door de verdediging op geen enkele wijze onderbouwd. Bovendien is uit het onderzoek van de politie en de verklaring van verdachte ter terechtzitting niet gebleken van indicaties dat verdachte voorafgaand aan de onderzoeksperiode over enig substantieel legaal verkregen contante geldbedrag beschikte.
Ontvangsten
Uit gegevens van de belastingdienst blijkt dat verdachte in de ten laste gelegde periode geen inkomsten uit arbeid, loon dan wel resultaat uit overige werkzaamheden heeft gegenereerd. Wel had verdachte een eigen onderneming, [bedrijf 1] .De netto omzet van deze onderneming bedroeg in het jaar 2010 € 39.360,-, in het jaar 2011 € 39.233,-, in het jaar 2012 € 24.109,- (totaal € 102.702,-).De netto-omzet werd niet per bank ontvangen.
Op de bankrekening [bankrekening] op naam van verdachte vond in de ten laste gelegde periode een contante opname van € 2.200,- van deze bankrekening plaats.
Uit bevragingen bij [bedrijf 2] kwam naar voren dat verdachte in de periode 21 december 2010 tot en met 12 juli 2014 in totaal € 3.526,00 aan contanten had ontvangen.
Gedurende de ten laste gelegde periode was verdachte eigenaar van het pand [adres 1] . Bij de doorzoeking van dit pand werd een huurcontactaangetroffen tussen verdachte en [naam 15] , ingaande per 1 januari 2016. De huur bedroeg € 700,- per maand en de waarborgsom € 700,-. Over de periode van 1 januari 2016 tot en met 4 januari 2018 bedroeg het totaal aan huur (inclusief waarborgsom) € 17.500,-. Dit bedrag werd contant betaald aan verdachte blijkens de verklaring van [naam 15] .
Anders dan in de kasopstelling aangegeven is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook huuropbrengsten heeft genoten van deze woning over de jaren 2010 en 2011. Uit zijn GBA-inschrijving en zijn ingediende aangifte inkomstenbelasting volgt dat hij in die periode woonachtig was in Bergen op Zoom. Verder volgt uit zijn aangifte inkomstenbelasting 2012 dat hij per 1 januari 2012 betreffende woning in Maastricht als hoofdverblijf heeft gehad.Gelet hierop zal de rechtbank in haar berekening ervanuit gaan dat verdachte 24 maanden huurinkomsten heeft genoten van deze woning. Dit komt neer op een bedrag van (24 x
€ 700) € 16.800,00 aan extra legale inkomsten.
Uitgaven
Op de bankrekening [bankrekening] op naam van verdachte werd in de ten laste gelegde periode in totaal € 204.305,- contant gestort.Blijkens camerabeelden werden deze contante stortingen in de periode 26 januari 2017 tot en met 31 januari 2017en in de periode 20 februari 2017 tot en met 2 maart 2017door verdachte zelf verricht. Daarnaast is gebleken dat in de periode 27 oktober 2016 tot en met 16 februari 2017 driemaal twee bankbiljetten van elk € 500,- werden gestort. Bij de overige stortingen was sprake van kleinere coupures.
Uit verdere analyse van deze bankrekening bleek dat de contante stortingen volledig werden gebruikt voor het voldoen van periodieke vaste lasten (gas, water, licht, telefoon, internet, verzekeringen, vervoer, bankkosten, hypotheek, belastingen).
Uit bevragingen bij [bedrijf 2] kwam naar voren dat verdachte in de periode 21 december 2010 tot en met 12 juli 2014 betrokken is geweest bij 24 transacties. In totaal verrichtte hij € 10.647,10 aan contante stortingen.
Het is niet aannemelijk geworden dat het door verdachte gestorte geld van iemand anders afkomstig was. In beginsel is degene die de contante stortingen verricht verantwoordelijk voor die stortingen. Dat leidt tot de conclusie dat de contante stortingen van in totaal€ 10.647,10 volledig zullen worden meegenomen in de kasopstelling.
Tijdens de doorzoeking van het pand [adres 2] werd geconstateerd dat dit pand grondig verbouwd/gerenoveerd werd.Uit tapgesprekken volgt dat verdachte diverse bouwmaterialen heeft besteld voor een adres in Tilburgen in een OVC-gesprekwordt verdachte genoemd in verband met een verbouwing die minimaal
‘10 ruggen’mocht kosten. Deze gesprekken in combinatie met de verklaring [naam 16], de eigenaar van het pand aan de [adres 2] , dat verdachte de leiding had gehad over de verbouwing van het pand, leidt de rechtbank af dat verdachte minimaal € 10.000,00 heeft betaald aan verbouwingskosten.
Bij de doorzoeking in het pand [adres 1] werd een huurcontractaangetroffen tussen [naam 16] en verdachte ingaande per 14 april 2016 voor de woning aan het [adres 2] . In het huurcontract is sprake van een maandelijkse huurbetaling van € 700,- en een waarborgsom van € 700,-. Over de periode 14 april 2016 tot en met 4 januari 2018 zou verdachte in totaal een bedrag van € 15.050,- aan huur hebben betaald. Aangezien er gedurende het onderzoek geen bancaire huurtransacties zijn vastgesteld, gaat de rechtbank er vanuit dat deze transacties contant hebben plaatsgevonden. [naam 16] verklaarde dat verdachte geen huur aan hem had betaald maar wel dat hij een aantal keer contante bedragen van verdachte had ontvangen.De rechtbank gaat er gelet op het bestaan van de huurovereenkomst vanuit dat verdachte deze huurovereenkomst is nagekomen.
Bij de doorzoeking in het pand [adres 1] werden meerdere bonnen en een kwitantie aangetroffen. Verdachte zou voor een bedrag van € 3.336,85 contant hebben besteed aan de aankoop van goederen en diensten.
Het is niet aannemelijk geworden dat andere personen verdachte deze goederen en diensten hebben betaald. Dat leidt tot de conclusie dat verdachte verantwoordelijk wordt gehouden voor deze contante betalingen.
Uit analyse van de bankrekening op naam van verdachte kan worden afgeleid dat er in de ten laste gelegde periode nauwelijks uitgaven werden gedaan voor levensonderhoud.Volgens NIBUD-normen, uitgaande van een eenpersoonshuishouden, zou verdachte in periode van 1 januari 2010 tot en met 4 januari 2018 een bedrag van € 163.680,00 nodig hebben voor huishoudelijke uitgaven, kleding en schoenen, inventaris, onderhoud voor één huis/tuin, hobby/uitgaan/vakantie en het gebruik van één personenauto. Hiervan afgetrokken dienen te worden per bank betaalde kosten voor levensonderhoud (€ 3.910,88), contant bonnen/facturen (€ 1.569,00) en vergoeding reizen uit kas [motorclub] (€ 370,00), zodat een bedrag van € 157.829,52 resteert.De rechtbank zal de verdediging niet volgen in haar stelling dat de calculaties middels de NIBUD-normen niet kunnen worden gehanteerd. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de NIBUD-normen een conservatief en veilig uitgangspunt vormen en bovendien heeft de verdediging op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat verdachte in werkelijkheid lagere kosten heeft gehad dan uit voornoemde berekening volgt. Het verweer van de verdediging op dat punt wordt dan ook verworpen.
Saldo kasopstelling
Deze kasopstelling laat een negatief saldo zien van € 258.440,47 (contante ontvangsten
€ 125.928,00 + € 16.800 minus contante uitgaven € 401.168,47). Er zijn derhalve meer contante uitgaven dan contante inkomsten geweest.
Bewijs witwassen
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt dit verschil een vermoeden van witwassen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij meer inkomsten heeft genoten dan in de kasopstelling is meegenomen. Het betreffen inkomsten uit een autohandel, een tattooshop, huurinkomsten, meerdere geldleningen van zijn moeder en erfenis van zijn moeder.
De rechtbank zal, gelet op het eerder weergegeven toetsingskader, beoordelen of deze verklaring(en) concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is/zijn.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de verklaring(en) van verdachte pas in een zeer laat stadium van de procedure is/zijn afgelegd en dat hij zich in eerste instantie op zijn zwijgrecht heeft beroepen.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet voldoende concreet en aannemelijk heeft gemaakt dat hij meer inkomsten heeft genoten uit autohandel, zijn tattooshop en verhuur van een woning. De rechtbank stelt voorop dat het daartoe overgelegde fiscaal compromis met de belastingdienst niets zegt over de al dan niet legale herkomst van de inkomsten waar belasting over zou moeten worden betaald. Daar komt nog bij dat niet inzichtelijk is gemaakt waarop het inkomen op basis van werk en woning in de verschillende jaren zijn gebaseerd doordat onderliggende stukken bij het fiscaal compromis ontbreken. Bovendien beslaat het fiscaal compromis slechts een deel van de ten laste gelegde periode, zodat niet kan worden vastgesteld dat verdachte ook na 31 december 2014 inkomen uit werk of woning had.
Verder heeft verdachte aangevoerd dat zijn moeder vaak geld aan hem uitleende. Deze verklaring is door de verdediging op geen enkele wijze onderbouwd en vindt geen steun in het dossier.
De rechtbank acht ten slotte niet aannemelijk dat verdachte een groot contant geldbedrag uit de erfenis van zijn moeder heeft gekregen, nu verdachte niet wil verklaren wat de omvang van het geërfde bedrag zou zijn en zijn verklaring niet ondersteund wordt door enig ander bewijs.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de door verdachte afgelegde verklaringen niet concreet en min of meer verifieerbaar zijn waar het gaat om de herkomst van de geldbedragen die tijdens de ten laste gelegde periode contant zijn gestort en uitgegeven. Dit betekent dat er voor het openbaar ministerie geen reden was meer of ander onderzoek te doen.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag van
€ 258.440,47 uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dat wist.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat verdachte gedurende een ruime periode meerdere geldbedragen heeft witgewassen. Gelet op de frequentie en de ruime periode is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen.
De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen nu wettig en overtuigend bewijs op dit punt ontbreekt.