ECLI:NL:RBOVE:2021:4800

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
22 december 2021
Zaaknummer
C/08/264660 / HA ZA 21/161
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een overeenkomst en betaling van een geldsom tussen Eastman Chemical Middelburg B.V. en MTE Process Technology B.V.

Op 4 november 2021 heeft de Rechtbank Overijssel een mondeling vonnis uitgesproken in een civiele zaak tussen Eastman Chemical Middelburg B.V. (hierna: Eastman) en MTE Process Technology B.V. (hierna: MTE). De zaak betreft de uitleg van een overeenkomst die tussen beide partijen is gesloten, waarin MTE zich verplichtte tot betaling van een geldsom van € 100.000 aan Eastman in verband met schade die bij Eastman was ontstaan na een levering door MTE. De rechtbank oordeelde dat Eastman voldoende had gedaan om recht te krijgen op de overeengekomen betaling. De rechtbank stelde vast dat Eastman aan haar verplichtingen had voldaan door de nodige informatie te verstrekken aan MTE, en dat MTE niet kon stellen dat de overeenkomst ontbonden kon worden. De rechtbank wees de vordering van Eastman tot betaling van de geldsom toe, inclusief wettelijke rente vanaf 24 maart 2021. Daarnaast werden de buitengerechtelijke kosten en proceskosten aan de zijde van Eastman toegewezen. De reconventionele vorderingen van MTE werden afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : C/08/264660 / HA ZA 21/161
PROCES-VERBAALvan de
mondelinge uitspraakvan
4 november 2021in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EASTMAN CHEMICAL MIDDELBURG B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Middelburg,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna te noemen
Eastman,
advocaten: mrs. S.Y.T. Meijer, C.B. Vreede en S.I. van Gelder te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MTE PROCESS TECHNOLOGY B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Staphorst,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna te noemen
MTE,
advocaat: mr. T. Abbo te Middelharnis.
Tegenwoordig:
- mr. M.A.M. Essed, rechter,
- mr. M.J. Daggenvoorde, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen:
- mrs. Van Gelder en Vreede voornoemd,
- de heer [A] (Eastman)
- de heer [B] (Eastman),
- mr. Abbo voornoemd,
- de heer [C] (MTE).
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 juni 2021,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- het e-mailbericht van 25 oktober 2021 van mr. Abbo, met een aanvullende productie,
- de mondelinge behandeling,
- de spreekaantekeningen van mrs. Vreede en Van Gelder.
De rechtbank stelt vast dat beide partijen zijn verschenen en gaat over tot de bij vonnis van 9 juni 2021 bevolen mondelinge behandeling. Na de mondelinge behandeling volgt een schorsing. De rechtbank constateert na de schorsing dat een minnelijke regeling niet tot de mogelijkheden behoort. De rechtbank deelt vervolgens mede dat zij aanstonds mondeling uitspraak zal gaan doen en gaat daartoe over.
De mondelinge uitspraak

1.De feiten

1.1.
Tussen partijen is een overeenkomst tot stand gekomen die vervat is in de e-mailwisseling van 22 juni 2020, 30 juni 2020 en 2 juli 2020 tussen mrs. Vreede en Abbo, op dat moment de advocaten van Eastman, onderscheidenlijk MTE (hierna te noemen: de
Overeenkomst).
1.2.
De achtergrond van de Overeenkomst is erin gelegen dat Eastman MTE aansprakelijk hield voor bij haar ontstane schade in de nasleep van een levering door MTE. Partijen hebben in de vorm van de Overeenkomst een minnelijke regeling getroffen, die kort samengevat inhield dat partijen over en weer bepaalde verplichtingen op zich namen, die in het geval van MTE onder meer bestonden in het betalen van geldbedragen, de zogenoemde Geldelijke bijdrage. MTE zou vervolgens bij haar verzekeraar trachten de Geldelijke bijdrage vergoed te krijgen. De afspraken uit de Overeenkomst luiden als volgt.
Uit het e-mailbericht van 22 juni 2020 van mr. Vreede aan mr. Abbo:
“(…).
Betaling van een geldsom
1.
MTE betaalt aan Eastman (in totaal) EUR 100.000 in verband met de schade die bij Eastman is ontstaan na levering en installatie van de pakking door MTE aan kolom A-1150 (“de geldelijke bijdrage”).
2.
MTE is bereid de geldelijke bijdrage te voldoen zonder erkenning van aansprakelijkheid.
3.
MTE wenst – voor zover mogelijk – de geldelijke bijdrage van haar verzekeraar vergoed te krijgen. Eastman is bereid hieraan me te werken en heeft hiertoe de facturen met toelichting bij u ingdiend. Hoewel zij van mening is dat zij hiermee reeds een deugdelijke onderbouwing heeft gegeven van de door haar geleden schade, stemt zij er mee in dat Wim [D] (Eastman) samen met [C](MTE) samen de reactie richting verzekeraar afstemmen om voor de verzekeraar de geleden schade verder te verduidelijken.
4.
Zodra [D] en [C] de nadere onderbouwing hebben besproken, is sprake van een vordering die als “voldoende deugdelijk onderbouwd” heeft te doen gelden om bij de verzekeraar te worden ingediend. Binnen 60 dagen nadat [D] en [C] de nadere onderbouwing hebben besproken, dient MTE eerste betalingstermijn (zie hierna onder punt 5) te hebben voldaan.
5.
De vraag of de verzekeraar van oordeel is dat de schadeclaim (i) voldoende deugdelijk is onderbouwd en/of (ii) onder de dekking valt van de verzekering van MTE en/of (iii) daadwerkelijk door de verzekeraar (geheel of gedeeltelijk) vergoed wordt, komt uitsluitend voor rekening en risico van MTE. Voor de goede orde: hieronder is begrepen het risico dat de verzekeraar wegens overschrijding van de vervaltermijn als genoemd in art. 6.2.3 van de polisvoorwaarden mocht oordelen niet tot uitkering onder de verzekering gehouden te zijn.
6.
Indien de verzekeraar van oordeel mocht zijn dat gen dekking bestaat voor de door Eastman geleden schade is MTE verplicht de geldelijke bijdrage te voldoen in vier termijnen an elk EUR 25.000, met inachtneming van het volgende betalingsschema:

de eerste termijn dient uiterlijk binnen 60 dagen nadat [D] en [C] de gespecificeerde schadeclaim hebben besproken aan Eastman voldaan te zijn;

de tweede termijn dient binnen één jaar na ondertekening van de vaststellingsovereenkomst an Eastman voldaan te zijn;

de derde termijn dient binnen twee jaar na ondertekening van de vaststellingsovereenkomst aan Eastman voldaan te zijn;

de vierde termijn dient binnen drie jaar na ondertekening van de vaststellingsovereenkomst aan Eastman voldaan te zijn.

Bij niet betaling van één van de termijnen voor de daarvoor vastgestelde datum, verzendt Eastman een ingebrekestelling, waarna MTE de gelegenheid krijgt om binnen 14 dagen alsnog de termijn te voldoen. Bij uitblijven van betaling is de gehele (resterende) geldelijke bijdrage ineens verschuldigd en opeisbaar.
7.
Indien en voor zover de verzekeraar wel besluit om uit te keren onder de verzekering, betaalt MTE het gehele door de verzekeraar ontvangen bedrag onverwijld door aan Eastman.
8.
De geldelijke bijdrage van MTE wordt verminderd met het door de verzekeraar uitgekeerde bedrag, met dien verstande dat:

Een drempelbedrag geldt van EUR 25.000 (dat reeds binnen 60 dagen na heden aan Eastman moet zijn voldaan);

Het (eventuele) resterende bedrag van de geldelijke bijdrage verschuldigd is in jaarlijkse betalingstermijnen van ieder ten minste EUR 25.000
Betaling in natura
1.
MTE verbindt zich om aan Eastman gedurende drie jaren gratis stripperringen te leveren. Het gaat hier om: 27 shipments van 23m3PP C-Ring #2A stripper ringen verpakt in Big Bags, levering DDP Middelburg, door Eastman af te roepen over een periode van 36 maanden, met een waarde van in totaal EUR 150.000. Partijen kunnen in goed overleg besluiten dat MTE gratis alternatieve producten en/of services levert.
2.
Eastman is (na een positieve evaluatie over de geleverde stripperringen) in beginsel bereid om ook na deze drie jaar met MTE zaken te blijven doen. [D] en [C] zullen hiertoe met elkaar (op commercieel niveau) verdere afspraken maken volgens de hierna onder 3 geschetste contouren.
3.
Partijen zullen een overeenkomst aangaan voor een periode van vijf jaar, waarbij MTE de eerste drie jaar de hiervoor onder 1 bedoelde goederen en/of diensten met een waarde va in totaal EUR 150.000 gratis aan Eastman levert. Eastman heeft recht om de overeenkomst te ontbinden of tussentijds op te zeggen indien de geleverde goederen en diensten niet voldoen aan de overeengekomen eisen. [D] en [C] zullen deze eisen gezamenlijk nader uitwerken.
Kunt u mij met een enkel woord bevestigen dat het bovenstaande een juiste weergave vormt van de overeenstemming op hoofdlijnen tussen partijen?”
Uit de e-mail van mr. Abbo van 2 juli 2020 aan mr. Vreede:
“Cliënte liet mij heden weten middels de heer [C] dat de tekst met de aanpassingen akkoord is. Cliënte gaat er van uit dat de heren [C] en [D] samen een brief zullen opstellen waarin een andere onderbouwing wordt geformuleerd voor de schadeclaim richting de verzekeraar. Dit dient de komende weken te geschieden.”

2.De beoordeling

2.1.
De vordering van Eastman, die primair strekt tot betaling van € 100.000,00 in hoofdsom, is erop gebaseerd dat MTE gehouden was op grond van het in de Overeenkomst opgenomen betaalschema, betalingen te gaan verrichten op het moment dat 60 dagen waren verstreken nadat de heren [D] en [C] een zogeheten nadere onderbouwing hadden besproken.
2.2.
De kern van het verweer van MTE is dat Eastman onvoldoende heeft voldaan aan haar verplichting om op grond van de Overeenkomst een onderbouwing te geven, nu blijkt dat maar voor ongeveer € 15.000,00 aan directe zaakschade kan worden onderbouwd.
2.3.
De vraag is dus vervolgens wat Eastman verplicht was te doen onder de Overeenkomst. De rechtbank komt tot de volgende uitleg. Wat Eastman verplicht was te doen is, mede gelet op de opmerkingen van mr. Abbo in het e-mailbericht van 2 juli 2021, om in de persoon van de heer [D] samen met de heer [C] door middel van in ieder geval een gesprek daadwerkelijke bij Eastman voorhanden zijnde input te geven ten behoeve van een reactie die MTE aan haar verzekeraar kon geven. Dat was de verplichting van Eastman.
2.4.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de Overeenkomst uitdrukkelijk een regeling bevat om discussies over de bruikbaarheid van de door Eastman te geven informatie te voorkomen, namelijk allereerst dat een gesprek tussen de genoemde heren in principe voldoende was. Dat volgt uit artikel 4 van de Overeenkomst. En voorts dat de reactie van de verzekeraar over de te geven nadere onderbouwing, voor risico van MTE valt; met andere woorden, dat wat de verzekeraar daarvan vindt, niet van belang is voor de vraag of Eastman aan haar verplichtingen heeft voldaan. Dat is de uitleg van de Overeenkomst.
2.5.
Vervolgens moet tegen die achtergrond worden bezien wat Eastman vervolgens heeft gedaan. De rechtbank let daarbij in het bijzonder op de volgende omstandigheden. Allereerst heeft Eastman op 16 juli 2020 aan MTE bericht dat de heren [D] en [C] elkaar hadden gesproken over de door MTE gewenste nadere onderbouwing. Vervolgens heeft Eastman op 24 juli 2020 aangeboden om nader in gesprek te gaan. Daarop is niet, althans niets direct, een reactie gekomen van MTE. Vervolgens bericht Eastman bij e-mail van 10 september 2020 aan MTE, dat zij ervan uitgaat dat het zo goed is, voor wat betreft haar informatielevering. Op 9 oktober 2020 verstuurt Eastman een aantal facturen ter verdere onderbouwing. Bij e-mail van 15 oktober 2020 geeft Eastman een inhoudelijke reactie op de conceptbrief die MTE heeft opgesteld met als bijlage de powerpointslides en nogmaals de facturen die volgens Eastman relevant zijn. Naar aanleiding van die e-mail geeft MTE op 19 oktober 2020 aan dat zij de reactie naar de verzekeraar heeft gestuurd. Enige tijd later, op 8 december 2020 wijst Eastman MTE erop dat de termijn van 60 dagen na 15 oktober 2020, bijna verstrijkt, namelijk op 14 december 2020.
2.6.
Bij deze stand van zaken concludeert de rechtbank dat van Eastman op grond van de Overeenkomst in redelijkheid niet meer kon worden gevraagd dan zij, zoals hiervoor weergegeven, heeft gedaan. In ieder geval geldt dat Eastman met het versturen van de e-mail van 15 oktober 2020 Eastman uiteindelijk geheel aan haar verplichtingen heeft voldaan.
2.7.
Die constatering heeft twee gevolgtrekkingen.
2.8.
De eerste consequentie is dat Eastman, anders dan MTE stelt, wel degelijk voldoende heeft gedaan in het kader van haar onderbouwingverplichtingen uit de Overeenkomst. Hoewel de rechtbank een zeker begrip heeft voor de inschatting die MTE kennelijk heeft gemaakt, namelijk dat de minnelijke regeling met Eastman haar meer bruikbare gegevens zou opleveren, dan MTE nu meent dat het geval is, is dat eenvoudigweg niet wat is afgesproken. De Overeenkomst heeft namelijk een duidelijke risicoverdeling, die ook hier op zitting niet is betwist. Die risicoverdeling maakt duidelijk dat MTE in de Overeenkomst geen eisen heeft gesteld aan wat de door Eastman te geven informatie zou moeten opleveren, al blijkt met de kennis van achteraf dat dit voor MTE mogelijk niet uitpakt zoals gehoopt.
2.9.
Dit alles brengt mee dat MTE zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Overeenkomst ontbonden kon worden, al dan niet buitengerechtelijk. De reconventionele vordering zal daarom worden afgewezen. Als Eastman zich immers aan haar verplichtingen heeft gehouden, is er geen tekortkoming op basis waarvan MTE de Overeenkomst kan ontbinden.
2.10.
De tweede consequentie van het voorgaande is dat MTE vanaf 60 dagen na 15 oktober 2020 verplicht was de eerste termijn van € 25.000,00 te gaan betalen, aangezien Eastman op 15 oktober 2020 aan de in artikel 4 van de Overeenkomst bedoelde verplichting heeft voldaan. De rechtbank constateert dat enkele dagen na afloop van die 60 dagen, namelijk op 22 december 2020, Eastman MTE in gebreke heeft gesteld en op grond van artikel 6 van de Overeenkomst een uiterste termijn van 14 dagen heeft gesteld. Die termijn liep af op 5 januari 2021, zonder dat MTE had betaald. Tussen partijen is niet in discussie dat als geoordeeld zou worden dat Eastman aan haar verplichtingen heeft voldaan, dit meebrengt dat MTE vanaf 5 januari 2021 dan ook het gehele bedrag van de Geldelijke bijdrage van € 100.000,00 verschuldigd was. De nakomingsvordering van Eastman zal op dit punt dan ook worden toegewezen.
2.11.
Voor wat betreft de wettelijk rente knoopt de rechtbank aan bij de datum van 24 maart 2021, nu Eastman heeft gesteld dat zij op 16 maart 2021 voor het eerst een ingebrekestelling voor het gehele bedrag heeft uitgebracht.
2.12.
De tussenconclusie is dat de hoofdsom in conventie zal worden toegewezen, met wettelijke rente vanaf 24 maart 2021 en dat de reconventionele moeten worden afgewezen.
2.13.
Dan de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten in conventie. In conventie is verweer gevoerd met de strekking dat toewijzing van deze kosten niet past bij dit type procedure, maar er is desalniettemin niet voldoende gemotiveerd aangegeven waarom deze gevorderde kosten op grond van de wet niet verschuldigd zouden zijn. Deze kosten zullen daarom worden toegewezen.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt MTE tot betaling aan Eastman van € 100.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 24 maart 2021 tot aan de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt MTE tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.775,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2021 tot aan de dag van volledige betaling;
3.3.
veroordeelt MTE als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten. De kosten aan de zijde van Eastman worden tot op heden begroot op:
- dagvaarding € 85,81
- griffierecht 4.200,00
- salaris advocaat
3.540,00(2,0 punt × tarief € 1.770,00)
Totaal € 7.825,81,
te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
3.4.
veroordeelt MTE in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat MTE niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling;
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
3.7.
wijst de vorderingen af;
3.8.
veroordeelt MTE als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten. De kosten aan de zijde van Eastman worden tot op heden begroot op € 1.770,00 (2,0 punt × factor 0,5 × tarief € 1.770,00) voor salaris advocaat;
3.9.
verklaart het vonnis in reconventie voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. M.A.M. Essed, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2021.
Waarvan proces-verbaal,
de rechter