ECLI:NL:RBOVE:2021:4802

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
22 december 2021
Zaaknummer
9071791 \ CV EXPL 21-1097
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemer voor gebrekkig geleverde werkzaamheden bij de bouw van een blokhut en carport

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 14 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [A] en [B] over de uitvoering van een bouwcontract. [A] had [B] ingehuurd voor het bouwen van een blokhut en carport, maar stelde dat [B] tekortgeschoten was in de nakoming van de overeenkomst door gebrekkig werk te leveren. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er verschillende tekortkomingen waren, waaronder een scheefstand van de blokhut en gebreken aan het dak en de hemelwaterafvoer. De schade is begroot op basis van artikel 6:97 BW, waarbij de kantonrechter de herstelkosten heeft vastgesteld op € 5.910,00. Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat [B] een bedrag van € 1.562,00 aan [A] kan verrekenen met de schadevergoeding, omdat dit nog openstond van de aanneemsom. De vordering van [A] is gedeeltelijk toegewezen, en [B] is veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 6.345,11, inclusief wettelijke rente en proceskosten. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat [B] grotendeels in het ongelijk is gesteld en hem veroordeeld in de proceskosten van [A].

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 9071791 \ CV EXPL 21-1097
Vonnis van 14 december 2021
in de zaak van
[A],
wonende in [woonplaats] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [A] ,
gemachtigde: mr. W.R.F. Leentjens,
tegen
de besloten vennootschap
[B],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [B] ,
gemachtigde: mr. M.W. IJzerman.

1.De procedure

1.1.
Eerder heeft de kantonrechter in deze zaak vonnis tussen partijen gewezen, dat is uitgesproken op 6 juli 2021. Daarin heeft de kantonrechter bepaald dat de zaak zich leent voor een mondelinge behandeling. Ook heeft de kantonrechter daarin bepaald dat er een descente (plaatsopneming) zal plaatsvinden bij [A] in [plaats] .
1.2.
Vervolgens heeft [A] zijn conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie ingediend.
1.3.
De plaatsopneming heeft op 15 november 2021 plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Daarnaast is de heer [X] van [X] Bouwinspect verschenen, als ook de echtgenoot van [A] en een kantoorgenoot van mr. Leentjens. Aansluitend aan de plaatsopneming heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden op de rechtbank, waarbij dezelfde personen als bij de descente aanwezig waren. Beide partijen hebben ten behoeve van de mondelinge behandeling pleitnotities overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de mondelinge behandeling is gezegd.
1.4.
Omdat partijen tijdens de zitting geen regeling hebben getroffen, hebben zij vonnis gevraagd. Het vonnis is bepaald op vandaag.

2.Inleiding

2.1.
Het geschil tussen partijen gaat, kort samengevat, over de vraag of [B] deugdelijk werk heeft geleverd bij het bouwen van een blokhut en carport in opdracht van [A] , of [A] daarom recht heeft op schadevergoeding, en of [B] recht heeft op betaling van het restant van de aanneemsom. In dat kader zijn de volgende feiten relevant.

3.De feiten

3.1.
[B] is een bedrijf dat zich bezighoudt met hoveniers- en montagewerkzaamheden. [A] is particulier.
3.2.
Partijen hebben op 25 maart 2020 een overeenkomst gesloten op grond waarvan [B] diverse werkzaamheden zou verrichten voor [A] , waaronder het bouwen van een blokhut (hierna: de blokhut) en een carport (hierna: de carport) in de tuin van [A] en het aanleggen van een terras en plantenbakken. [A] heeft zich op grond van deze overeenkomst verplicht tot het betalen van een bedrag van in totaal € 28.000,00.
3.3.
[B] heeft op grond van de hiervoor genoemde overeenkomst op 1 april 2020, 23 april 2020 en 8 mei 2020 drie facturen toegezonden aan [A] met een totaalbedrag van € 26.088,00. Deze facturen zijn door [A] voldaan.
3.4.
Partijen zijn op 9 juni 2020 samengekomen om de op dat moment verrichtte werkzaamheden te bekijken. Hierbij was ook [X] aanwezig, als ook de heer [C] , een werknemer van [B] . Tijdens het gesprek dat heeft plaatsgevonden is onder meer gesproken over de scheefstand van de blokhut. Ook zijn bepaalde werkzaamheden besproken die nog verricht moesten worden.
3.5.
[A] heeft [B] bij brief van 18 juni 2020 in gebreke gesteld omdat [B] – volgens [A] – ondeugdelijk werk heeft geleverd.
3.6.
Op 3 juli 2020 zijn partijen wederom samen gekomen. [X] heeft op dit moment een eindinspectie uitgevoerd en hierover een rapport opgesteld. In dit rapport benoemt [X] diverse door hem geconstateerde gebreken aan het werk van [B] .
3.7.
[A] heeft [D] Meubelmakerij en Houthandel (hierna: [D] ) gevraagd om de herstelkosten te begroten. [D] heeft aangegeven dat het afbreken en opnieuw opbouwen van de blokhut en carport voordeliger is dan herstellen. De offerte van [D] voor het opnieuw opbouwen van de blokhut komt uit op een bedrag van € 20.407,72. Voor de sloopwerkzaamheden heeft [E] Sloopwerken (hierna: [E] ) een offerte uitgebracht ter hoogte van € 5.250,00.
3.8.
In brieven van 27 juli 2020 en van 13 augustus 2020 heeft [A] [B] nogmaals gesommeerd om tot herstel van gebreken over te gaan.

4.Het geschil

In conventie

4.1.
[A] stelt – kort samengevat – dat [B] in zijn opdracht onder meer een blokhut en een carport gebouwd en dat tijdens de beoogde oplevering door een deskundige verschillende gebreken daaraan zijn geconstateerd. [A] heeft [B] tevergeefs in de gelegenheid gesteld deze gebreken te verhelpen. [B] is tekortgeschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst. Om die reden vordert [A] een vervangende schadevergoeding.
4.2.
[A] vordert – samengevat – primair veroordeling van [B] tot betaling van een bedrag van € 31.936,50 als schadevergoeding voor het afbreken en opnieuw opbouwen van de blokhut en carport, te verrekenen met het nog openstaande gedeelte daarvan. Subsidiair vordert [A] ontbinding van de tussen partijen gesloten overeenkomst, als ook veroordeling van [B] tot terugbetaling van het betaalde gedeelte van de aanneemsom ter hoogte van € 26.084,00. Daarnaast vordert [A] een bedrag van € 6.161,16 aan kosten voor het afbreken en afvoeren van de constructie. Zowel primair als subsidiair vordert [A] een bedrag aan gevolgschade voor het huren van afvalcontainers en de door hem gemaakte kosten voor het laten opstellen van een deskundigenrapport, als ook een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten. Ten slotte vordert [A] de wettelijke rente en veroordeling van [B] in de proceskosten.
4.3.
[B] voert verweer. Op de stellingen van partijen zal hierna worden ingegaan, voor zover dit voor de beoordeling van belang is.
In reconventie
4.4.
[B] heeft een voorwaardelijke eis in reconventie ingesteld. [B] vordert – kort samengevat – veroordeling van [A] tot betaling aan hem van een bedrag van € 5.095,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met veroordeling van [A] in de proceskosten.
4.5.
[B] legt – samengevat – het volgende aan zijn vordering ten grondslag. Van de overeengekomen aanneemsom staat nog een bedrag van € 4.370,00 open. Een deel van de werkzaamheden heeft [B] niet verricht, deze werkzaamheden vertegenwoordigen een waarde van € 350,00. Vanwege de opzegging van de overeenkomst door [A] is hij dit bedrag echter wel verschuldigd. [B] heeft daarnaast meerwerk uitgevoerd voor een bedrag van € 375,00. [B] voert in conventie een verrekeningsverweer. Mocht dit verweer niet opgaan, bijvoorbeeld omdat de vordering van [A] wordt afgewezen, dan vordert [B] in reconventie betaling van dit bedrag, in totaal € 5.095,00.
4.6.
[A] voert verweer. Op de stellingen van partijen zal hierna worden ingegaan, voor zover dit voor de beoordeling van belang is.

5.De beoordeling

5.1.
Gezien de verwevenheid tussen de vorderingen in conventie en reconventie, zullen deze hierna gezamenlijk worden behandeld.
Is de overeenkomst door [A] opgezegd?
5.2.
Als meest verstrekkende verweer heeft [B] aangevoerd dat [A] de overeenkomst heeft opgezegd. Hierdoor is [A] de gehele prijs van het werk verschuldigd en hoeft [B] geen schadevergoeding te betalen, aldus [B] . Ter onderbouwing van dit standpunt heeft [B] meerdere verklaringen overgelegd, van de heer [B] zelf en van medewerkers van [B] . [A] heeft betwist dat hij de overeenkomst heeft opgezegd.
5.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter is niet vast komen te staan dat de overeenkomst door [A] is opgezegd. Hiervoor is het volgende van belang. De kantonrechter stelt voorop dat niet te snel mag worden aangenomen dat sprake is van een opzegging zoals bedoeld in artikel 7:764 BW, gelet op de ingrijpende gevolgen daarvan. Of er sprake is van een opzegging, moet worden bepaald aan de hand van de gedragingen en de uitlatingen van de opdrachtgever. [B] heeft aangevoerd dat [A] hem en zijn medewerkers heeft bedreigd, en dat [A] heeft gezegd dat zij niet meer welkom bij hem zijn. Dit is door [A] gemotiveerd betwist door aan te voeren dat het [B] en zijn medewerkers waren die bedreigingen hebben geuit. De kantonrechter leidt hieruit af dat de verstandshouding tussen partijen op enig moment is verslechterd. In dat licht bezien had [B] de opmerking van [A] dat hij en zijn medewerkers niet meer welkom waren, als mocht komen vast te staan dat dat inderdaad is gezegd, niet mogen uitleggen als een opzegging van de overeenkomst. Aan dit verweer van [B] zal dan ook voorbij worden gegaan.
Is [B] tekortgeschoten?
5.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat de kantonrechter toekomt aan de vraag of [B] tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst zoals [A] stelt. [A] heeft aangevoerd dat [B] is tekortgeschoten omdat het door [B] geleverde werk vele gebreken vertoont. Hierbij verwijst [A] naar het rapport van [X] . Door [B] is gemotiveerd betwist dat het door hem geleverde werk gebreken vertoont. De kantonrechter stelt vast dat, zoals ter zitting en tijdens het bezoek ter plaatse is besproken, het in de kern tussen partijen gaat om (a) de scheefstand van de blokhut, (b) het dak van de blokhut, (c) scheuren in het hout, (d) de hemelwaterafvoeren, en (e) de carport.
De scheefstand van de blokhut
5.5.
Tussen partijen staat vast dat de blokhut scheef staat. Door [B] is aangevoerd dat deze scheefstand slechts minimaal is en bovendien door [A] is geaccepteerd. [B] stelt dat in bijzijn van [X] besproken is dat hij de blokhut niet hoefde af te breken en door kon met het werk. Hierbij verwijst [B] naar de verklaring van hem zelf en van de heer [C] , een medewerker van [B] .
5.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter is niet vast komen te staan dan [A] de scheefstand van de blokhut heeft geaccepteerd. Hiervoor is van belang dat [A] dit gemotiveerd heeft betwist, waarbij hij heeft verwezen naar het rapport van [X] . [X] beschrijft dat tijdens de voorschouw op 9 juni 2020 gesproken is over de scheefstand, en dat toen is afgesproken dat [B] zou proberen om de blokhut te richten c.q. recht te zetten. [B] heeft dit ter zitting erkend. [B] stelt dat hij met sjorbanden geprobeerd heeft om de blokhut te richten. Dat de resterende scheefstand bij oplevering is geaccepteerd, wordt door [B] niet onderbouwd gesteld. Hierdoor is de stelling van [B] dat [A] de scheefstand heeft geaccepteerd, niet vast komen te staan. Aan het door [B] gedane bewijsaanbod op dit punt gaat de kantonrechter voorbij. Omdat alle betrokken personen reeds een verklaring hebben afgelegd, en [B] personen wil laten horen van wie al een verklaring zijn overgelegd zonder toe te lichten waarom een getuigenverklaring anders zou luiden, ziet de kantonrechter geen aanleiding om [B] toe te laten tot nadere bewijslevering.
5.7.
De kantonrechter is van oordeel dat de uiteindelijke scheefstand, gelet op de mate daarvan, een gebrek is dat [A] niet hoefde te verwachten. Dit maakt dat er sprake is van een tekortkoming aan de kant van [B] . [A] vordert zoals gezegd primair de kosten van herstel, en heeft aangevoerd dat de blokhut in zijn geheel verwijderd en opnieuw opgebouwd moet worden. De kantonrechter vindt dat standpunt onvoldoende onderbouwd, gelet op het verweer van [B] dat enkel het dak van de blokhut gehaald hoeft te worden om de scheefstand te herstellen. Dat bovendien al het materiaal vervangen moet worden, zoals door [D] is geoffreerd, heeft [A] niet gemotiveerd. [B] schat dat de arbeidskosten voor het richten van de blokhut ongeveer € 3.000,00 a € 4.000,00 bedragen. Dit bedrag is door [A] niet weersproken, zodat hier van kan worden uitgegaan. De kantonrechter begroot de herstelkosten op grond van artikel 6:97 BW voor wat betreft de scheefstand om die reden op een bedrag van € 4.000,00 incl. BTW.
Het dak van de blokhut
5.8.
Naar het oordeel van de kantonrechter levert ook het dak van de blokhut een gebrek op. Hiervoor is allereerst van belang dat [A] gemotiveerd heeft gesteld dat de dakbedekking loslaat. Hij wees daartoe tijdens de plaatsopneming naar de gewichten die de dakbedekking op zijn plaats moeten laten liggen. Daarnaast wijst ook [X] het dak aan als gebrekkig. De enkele betwisting die [B] daar tegenover heeft gesteld, is onvoldoende. De kantonrechter is van oordeel dat [A] , zeker na een eerdere herstelpoging van [B] , mocht verwachten dat de dakbedekking niet los zou laten. Gelet op deze omstandigheden is er sprake van een gebrek, en dus een tekortkoming aan de kant van [B] . Op grond van deze tekortkoming is [B] gehouden de herstelkosten te betalen. De kantonrechter begroot de herstelkosten aan de hand van de offerte van [D] op € 1.400,00 incl. BTW.
Scheuren in het hout
5.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de scheuren in het hout van de blokhut geen gebrek op, en dus ook geen tekortkoming. Hiervoor is van belang dat [B] onweersproken heeft gesteld dat scheuren inherent zijn aan dit type hout (Douglas). Bovendien heeft de kantonrechter tijdens de plaatsopneming waargenomen dat de scheuren in de rabatdelen na het schilderen niet meer zichtbaar zijn. Dit levert dan ook geen gebrek op.
De hemelwaterafvoer
5.10.
De hemelwaterafvoer levert naar het oordeel van de kantonrechter wel een tekortkoming op. Door [B] is niet weersproken dat een beugel ontbreekt die deze op zijn plaats zou moeten houden. Ook voor wat betreft deze tekortkoming is [B] gehouden de herstelkosten te betalen, welke de kantonrechter op de voet van artikel 6:97 BW begroot op € 10,00 incl. BTW.
De carport
5.11.
Tussen partijen is niet in geschil dat de carport niet geheel stabiel is. Volgens [B] levert dit echter geen gebrek op, omdat de carport met langere schoren wel stabiel is, maar hij in overleg met [A] kortere schoren heeft geplaatst. [B] heeft aangevoerd dat hij [A] heeft gewaarschuwd voor de gevolgen van het gebruik van kortere schoren. [A] heeft dit gemotiveerd weersproken door aan te voeren dat [B] de kortere schoren heeft voorgesteld, en dat [A] de inschatting of dit mogelijk was aan [B] heeft gelaten. Gelet op deze gemotiveerde betwisting door [A] is niet vast komen te staan dat [B] [A] heeft gewaarschuwd met betrekking tot de kortere schoren. Gelet hierop, als ook op het feit dat de aannemer verantwoordelijk is voor een deugdelijke constructie, maakt dat er naar het oordeel van de kantonrechter sprake is van een tekortkoming aan de kant van [B] . Op grond van deze tekortkoming is [B] gehouden de herstelkosten te betalen, welke kosten de kantonrechter begroot op € 500,00 incl. BTW.
Verzuim/schuldeisersverzuim?
5.12.
[B] heeft aangevoerd dat hij niet gehouden is om schade aan [A] te vergoeden, omdat hij niet in verzuim is geraakt omdat [A] hem geen redelijke termijn heeft gegund om over te gaan tot herstel. Bovendien heeft [A] belet dat [B] tot herstel kon overgaan, zodat er volgens hem sprake is van schuldeisersverzuim. Hier gaat de kantonrechter niet in mee. Vast staat namelijk dat [A] [B] in zijn aanmaning van 27 juli 2020 een termijn heeft gegeven van drie weken. Dit is een redelijke termijn, zodat dit verweer van [B] niet kan slagen. Daarnaast is er naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake van schuldeisersverzuim. Op basis van de door [B] overgelegde verklaringen kan – gelet op de gemotiveerde betwisting hiervan – niet worden vastgesteld dat [A] [B] daadwerkelijk heeft belet in het uitvoeren van herstelwerkzaamheden. Ook dit verweer kan om die reden niet aan toewijzing van de vordering in de weg staan.
De kosten van [X]
5.13.
[A] vordert een bedrag van € 1.210,00 voor de werkzaamheden van [X] omdat deze gemaakt zijn ter vaststelling van de schade. Voor toewijzing hiervan is vereist dat de verrichte werkzaamheden, in de gegeven omstandigheden, redelijkerwijs noodzakelijk waren en dat de gemaakte kosten in hun omvang redelijk zijn. De kantonrechter is van oordeel dat aan deze dubbele redelijkheidstoets is voldaan. Gelet op de scheefstand van de blokhut is het niet onredelijk dat [A] [X] heeft ingeschakeld. Nu daarnaast niet is gesteld of gebleken dat het door [X] in rekening gebrachte bedrag onredelijk is, zal het gevorderde worden toegewezen.
Kosten afvalcontainers
5.14.
[A] vordert een bedrag van € 755,00 voor het huren van afvalcontainers. [A] heeft aangevoerd dat hij deze containers heeft moeten huren omdat bepaalde delen van het geleverde werk van [B] gebrekkig was en daarom gesloopt moest worden. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [A] echter onvoldoende onderbouwd waarom deze kosten voor rekening van [B] moeten komen. [B] heeft namelijk onweersproken gesteld dat hij met zijn klanten overeenkomt dat kosten voor het afvoeren van (sloop- of rest)hout altijd voor rekening van de opdrachtgever komen. Daarnaast heeft [A] ter zitting erkend dat hij de containers deels had gevuld met sloopafval van het voormalige tuinhuis. Gelet op deze betwisting lag het op de weg van [A] om te onderbouwen waarom huur van de afvalcontainers voor rekening van [B] zouden moeten komen. Nu hij dit heeft nagelaten, zal dit deel van de vordering worden afgewezen.
Tussenconclusie
5.15.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [B] tekortgeschoten is ten aanzien van de scheefstand, het dak en een hemelwaterafvoer van de blokhut en de carport. Omdat [A] evenwel onvoldoende heeft onderbouwd dat de blokhut en carport om die reden volledig vervangen dienen te worden, heeft de kantonrechter de schade van [A] op de voet van artikel 6:97 BW begroot op (in totaal) € 5.910,- incl. BTW. [B] is gehouden om deze schade te vergoeden. De primaire vordering van [A] met betrekking tot de herstelkosten is daarom gedeeltelijk toewijsbaar en aan de subsidiaire vordering wordt niet meer toegekomen. Welk bedrag uiteindelijk wordt toegewezen, hangt af van de beoordeling van het beroep van [B] op verrekening.
Verrekening
5.16.
[B] doet een beroep op verrekening, met een bedrag dat bestaat uit het nog openstaande deel van de aanneemsom en meerwerk. De kantonrechter is van oordeel dat dit beroep alleen slaagt voor wat betreft het nog openstaande deel van de aanneemsom. Voor wat betreft het door [B] gestelde meerwerk is namelijk niet vast komen te staan dat [B] [A] hiervoor heeft gewaarschuwd, terwijl [B] daartoe op grond van artikel 7:755 BW verplicht is. [B] heeft weliswaar gesteld dat hij [A] heeft gewaarschuwd voor meerwerk, maar dit is door [A] betwist. [B] heeft zijn stelling vervolgens niet nader onderbouwd, bijvoorbeeld door aan te voeren wanneer, door wie, en in welke bewoordingen is gewaarschuwd voor het meerwerk en de bijbehorende kosten. Nu [B] dit niet heeft aangevoerd is het waarschuwen voor meerwerk niet vast komen te staan, en is [A] dan ook geen meerwerk verschuldigd.
5.17.
Van de overeengekomen aanneemsom staat nog een bedrag van € 1.562,00 open. De totale aanneemsom bedraagt namelijk € 28.000,00, waarvan [A] in totaal een bedrag van € 26.088,00 aan facturen heeft voldaan. Daarnaast heeft [B] onweersproken gesteld dat hij werkzaamheden die een waarde vertegenwoordigen van € 350,00, niet heeft uitgevoerd. Dit betekent dat [B] een bedrag van € 1.562,00 te vorderen heeft van [A] en dit bedrag kan verrekenen met de door [A] gevorderde schadevergoeding.
5.18.
Nu het beroep van [B] op verrekening is geslaagd, is de voorwaarde waaronder de vordering in voorwaardelijke reconventie is ingesteld niet vervuld. Er bestaat daarom geen aanleiding om daarop een beslissing te nemen.
Buitengerechtelijke incassokosten en rente
5.19.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente zijn als op de wet gegrond toewijsbaar, aangezien hiertegen door [B] geen specifiek verweer is gevoerd. De buitengerechtelijke incassokosten zullen worden toegewezen tot een bedrag van € 787,11, berekend op basis van de toewijsbare hoofdsom. De rente zal worden toegewezen als hierna wordt vermeld.
Eindconclusie
5.20.
De primaire vordering van [A] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 5.558,00 (bestaande uit: € 5.910,00 aan herstelkosten + € 1.210 voor de kosten van [X] , minus € 1.562,00 het nog openstaande bedrag van de aanneemsom). Daarnaast zal een bedrag van € 787,11 aan buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
5.21.
[B] is in deze procedure grotendeels in het ongelijk gesteld. Hij zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden aan de kant van [A] als volgt vastgesteld.
a. kosten dagvaarding € 106,29;
b. griffierecht € 507,00;
c. salaris gemachtigde € 996,00 (2 punten, voor de dagvaarding en de mondelinge behandeling, maal het tarief van € 498,00 per punt).
De nakosten worden begroot op € 124,00 (een half punt van het salaris gemachtigde, met een maximum van € 124,00.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [B] tot betaling aan [A] van een bedrag van € 6.345,11, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 4.348,00 vanaf 10 september 2020 tot aan de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt [B] in de proceskosten, aan de zijde van [A] tot op heden vastgesteld op € 1.858,29, en in de nakosten, begroot op € 124,00;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C. Rozeboom, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2021. (wv)