ECLI:NL:RBOVE:2021:4804

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
22 december 2021
Zaaknummer
C/08/260895 / HA ZA 21-35
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bodemverontreiniging en kosten sanering; geschil over verplichtingen uit overeenkomst van 1997

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, gaat het om een geschil tussen een besloten vennootschap en VITENS N.V. over de verplichtingen die voortvloeien uit een overeenkomst uit 1997 met betrekking tot de sanering van bodemverontreiniging. De eiseres, een besloten vennootschap, vordert betaling van een bedrag van € 115.450,14 van VITENS, die volgens haar gehouden zou zijn om een deel van de kosten van sanering te vergoeden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres tot 1 november 2018 eigenaar was van de percelen grond die verontreinigd waren door een voormalige huisbrandolietank van de rechtsvoorganger van VITENS. De rechtbank heeft de procedure besproken, inclusief eerdere vonnissen en de communicatie tussen partijen. De kern van het geschil draait om de vraag of VITENS gehouden is om bij te dragen aan de saneringskosten, en of aan de voorwaarden van de overeenkomst is voldaan. De rechtbank concludeert dat de eiseres niet voldoende heeft aangetoond dat de sanering in 2018 noodzakelijk was vanuit het oogpunt van waterwinning, en wijst de vorderingen van de eiseres af. De eiseres wordt in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/260895 / HA ZA 21-35
Vonnis van 15 december 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap
[vestigingsplaats],
statutair gevestigd en kantoorhoudende in [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. H.C. Bollekamp te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
VITENS N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende in Zwolle,
gedaagde,
advocaat mr. B. de Haan te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Vitens genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het (tussen)vonnis van 17 maart 2021 waarbij een mondelinge behandeling is bevolen;
  • het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 22 juni 2021, met daaraan gehecht de spreekaantekeningen van partijen en de opmerkingen van Vitens;
  • de akte van [eiseres] ;
  • de antwoordakte van Vitens.
1.2.
Omdat partijen ter zitting geen schikking hebben bereikt, hebben zij vonnis gevraagd.

2.Inleiding

2.1.
Het geschil tussen partijen gaat, kort samengevat, over de vraag of Vitens gehouden is om een bedrag aan [eiseres] te betalen vanwege een overeenkomst die in 1997 gesloten is over de verdeling van kosten bij sanering van grond. In dat kader zijn de volgende feiten relevant.

3.De feiten

3.1.
Tot 1 november 2018 is [eiseres] eigenaar geweest van de percelen grond plaatselijk bekend [adres] in Zwolle, kadastraal bekend [gemeente 1], [kadasternummers] (hierna: de percelen). De percelen zijn gelegen in waterwingebied 'Het Engelse Werk' van Vitens. Op de percelen bevond zich tot medio 2018 een woonhuis met kantoor en garage.
3.2.
Voordat [eiseres] de eigendom van de percelen verkreeg heeft de rechtsvoorganger van Vitens, Waterleiding Maatschappij Overijssel NV (hierna: WMO), ter plaatse in 1986 een huisbrandolietank met een inhoud van 5.000 liter gesaneerd door deze tank met zand te vullen. In 1993 is de tank verwijderd. Daarbij is een bodemverontreiniging met minerale olie ontstaan.
3.3.
Nadat [eiseres] daartoe een voorstel had gedaan, zijn [eiseres] en WMO het volgende overeengekomen, zoals is verwoord in de brief van WMO van 20 augustus 1997 (hierna: de Overeenkomst):
“Bij een eventuele saneringsnoodzaak neemt uw cliënte[ [eiseres] , toevoeging rechtbank]
de eerste f 25.000,- van de saneringskosten voor haar rekening en WMO de volgende f 75.000,-De kosten welke daar nog bovenop komen worden in een verhouding 1:3 tussen uw cliënte en WMO verdeeld.
Wij gaan akkoord met het voorstel waarbij wij met nadruk stellen dat onze financiële bijdrage alleen betrekking heeft op eventueel te maken kosten voor sanering van grond en/of grondwater als:
  • de verontreiniging hiervan terug te voeren is op de aanwezigheid van de voormalige huisbrandolietank;
  • uit bodemonderzoek is gebleken dat sanering noodzakelijk is vanuit het oogpunt van de waterwinning.”
3.4.
In opdracht van WMO heeft DHV Noord Nederland BV te Groningen (hierna: DHV) ter plaatse van de percelen een nader bodemonderzoek uitgevoerd. In een rapport van 4 september 1998 luidt de eindconclusie van DHV als volgt:
“Op basis van de onderzoeksresultaten is de bodemverontreiniging beoordeeld als een geval van ernstige bodemverontreiniging in de zin van de Wet bodembescherming. Uit de urgentiebepaling is gebleken dat het risico van verspreiding van de verontreiniging actueel is wegens de aanwezigheid van minerale olie in het grondwater. Het verspreidingsrisico is wegens de directe nabijheid van een waterwinning een belangrijk aandachtspunt.
Op grond van artikel 13 van de Wet Bodembescherming dient de multifunctionaliteit van de bodem ter plaatse hersteld te worden.”
3.5.
Op basis van dit rapport heeft DHV in opdracht van [eiseres] op 5 november 1998 een saneringsplan opgesteld waarin onder meer het volgende is geconcludeerd:
“De sanering zal als afgerond worden beschouwd zodra de streefwaarden voor minerale olie en vluchtige aromaten in grond en grondwater zijn bereikt. Indien dit niet haalbaar blijkt te zijn zal de sanering worden beëindigd zodra de risico’s voor mens en milieu ten gevolge van de resterende bodemverontreiniging tot een aanvaardbaar niveau gereduceerd zijn. Het beëindigen van de sanering zal in dit geval in overleg met het bevoegd gezag en betrokkenen formeel vastgesteld moeten worden.
Hierbij dient de stagnatie van de kwaliteitsverbetering te blijken uit een reeks van waarnemingen van de kwaliteit van het onttrokken grondwater, alsmede uit enkele waarnemingen van de grondwaterkwaliteit in een stabiele situatie.”
3.6.
Bij beschikking van 2 december 1998 heeft de provincie Overijssel met het saneringsplan van DHV ingestemd.
3.7.
Vervolgens zijn de percelen in de periode van februari 1999 tot november 2003 gesaneerd. Op 14 juli 2009 heeft Geofox-Lexmond bv (thans: Geofoxx) een evaluatierapport uitgebracht. In dit rapport is als eindconclusie opgenomen:
“De sanering is conform het saneringsdoel uitgevoerd. Stabiliteit van de restverontreiniging dient middels monitoring te worden aangetoond. De hiertoe uit te voeren werkzaamheden zijn in een nazorgplan (…) beschreven.”
3.8.
Bij beschikking van 14 december 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van de [gemeente 2] (hierna: het college) ingestemd met gemeld evaluatierapport en nazorgplan van Geofoxx. Daarbij heeft het college onder meer het volgende overwogen:
Sanering
(…). Vastgesteld is dat sprake is van een restverontreiniging met minerale olie in zowel de grond als het grondwater. De omvang van deze licht tot sterke verontreiniging met minerale olie beslaat een oppervlakte van circa 60 m2 en bevindt zich deels onder de aanwezige bebouwing. De omvang wordt geschat op circa 30 m3. Uit een uitgevoerde risicoanalyse worden geen onaanvaardbare humane, ecologische en/of verspreidingsrisico’s verwacht.
(…)
Nazorgplan:
(…). Deze nazorg bestaat uit:
  • controle van verspreiding van minerale olie en vluchtige aromaten door middel van het in het nazorgplan opgenomen monitoringsplan (passieve fase nazorg);
  • een in overleg met het bevoegde gezag in te zetten terugvalscenario indien uit de monitoringsresultaten zou blijken dat dit noodzakelijk is (actieve fase nazorg).”
3.9.
Partijen hebben de kosten van deze sanering afgerekend conform de verdeelsleutel in de Overeenkomst.
3.10.
Nadat de bestaande bebouwing op de percelen was gesloopt (in het kader van de verkoop van de percelen als bouwkavel), heeft [eiseres] in augustus en september 2018 – op basis van een door het college bij besluit van 23 februari 2018 goedgekeurde plan van aanpak van [X Milieuadvies] van 10 januari 2018 – de restverontreiniging laten saneren.
3.11.
Op 10 oktober 2018 heeft [X Milieuadvies] een evaluatierapport uitgebracht waarin is geconcludeerd dat op basis van de behaalde resultaten de saneringswerkzaamheden conform de vooraf gestelde uitgangspunten en randvoorwaarden in voldoende mate zijn uitgevoerd. In dit rapport is onder meer opgenomen dat in totaal 1246,18 ton met oliecomponenten verontreinigde grond is afgevoerd.
3.12.
Bij beschikking van 30 oktober 2018 heeft het college ingestemd met het evaluatierapport van [X Milieuadvies].
3.13.
Bij brief van 19 maart 2019 heeft [eiseres] op basis van de Overeenkomst Vitens verzocht een deel van de kosten van de sanering te vergoeden.
3.14.
Bij brief van 19 september 2019 heeft Antea Group namens Vitens dit verzoek afgewezen.
3.15.
Bij brief van 14 september 2020 heeft [eiseres] Vitens opnieuw op basis van de Overeenkomst verzocht een bedrag van € 121.859,88 te voldoen.
3.16.
Bij brief van 2 november 2020 heeft Vitens dit verzoek opnieuw afgewezen.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert betaling van een bedrag van € 115.450,14, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, en de proces- en nakosten.
4.2.
Aan haar vorderingen legt [eiseres] , samengevat, ten grondslag dat Vitens op basis van de Overeenkomst gehouden is tot vergoeding van een deel van de kosten die zij in 2018 heeft gemaakt voor sanering van de percelen.
4.3.
Vitens voert primair als verweer dat de vordering van [eiseres] is verjaard dan wel dat [eiseres] haar rechten ter zake heeft verwerkt. Subsidiair betoogt Vitens dat de Overeenkomst in 2009 volledig is nagekomen en daarom is uitgewerkt. Meer subsidiair stelt Vitens zich op het standpunt dat niet aan de voorwaarden van de Overeenkomst is voldaan. Uiterst subsidiair betoogt Vitens dat [eiseres] meer heeft gesaneerd dan nodig was. Daarbij beroept Vitens zich op de schadebeperkingsplicht en eigen schuld van [eiseres] .
4.4.
Op de stellingen van partijen zal de rechtbank hierna ingaan, voor zover dat van belang is voor de beoordeling van het geschil.

5.De beoordeling

Verjaring?

5.1.
Als meest verstrekkend verweer beroept Vitens zich op verjaring ex artikel 3:307 BW dan wel artikel 3:311 BW. Daartoe voert Vitens aan dat [eiseres] niet binnen vijf jaar na de – inmiddels onherroepelijk geworden – beschikking van het college van 14 december 2009 nakoming van de Overeenkomst met betrekking tot de restverontreiniging heeft gevorderd.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de rechtsvordering tot (verdere) nakoming van de Overeenkomst eerst opeisbaar is geworden nadat de opstallen op de percelen in 2018 waren gesloopt. Eerst vanaf dat moment is de aard en omvang van de restverontreiniging bekend geworden. Van verjaring van de vordering tot nakoming als bedoeld in artikel 3:307 lid 1 BW is dus geen sprake. De verjaringstermijn als bedoeld in artikel 3:311 BW is in dit geval niet van toepassing. Van een rechtsvordering tot ontbinding, herstel of ongedaanmaking is immers geen sprake. Het beroep van Vitens op verjaring faalt dus.
Rechtsverwerking?
5.3.
Ook het beroep van Vitens op rechtsverwerking gaat niet op. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
5.3.1.
Het is vaste rechtspraak dat enkel tijdsverloop niet voldoende is voor het aannemen van rechtsverwerking. Voor rechtsverwerking is vereist dat bijzondere omstandigheden aanwezig zijn als gevolg waarvan hetzij bij de schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in geval de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend zou maken.
5.3.2.
Het enkele gegeven dat het college bij beschikking van 14 december 2009 heeft ingestemd met het evaluatierapport en het nazorgplan van Geofoxx, en dat [eiseres] daarbij geen enkel voorbehoud heeft gemaakt en bijna tien jaar lang heeft stil gezeten levert geen bijzondere omstandigheid op als hiervoor is bedoeld. In dit rapport is de omvang van de restverontreiniging in de grond en het grondwater geraamd op een oppervlakte van 60 m2 (30 m3 bodemvolume) en is op basis van een risicobeoordeling de verwachting uitgesproken dat de grond- en grondwaterverontreiniging geen onaanvaardbare (humane, ecologische en/of verspreidings-) risico's met zich meebrengen. Anders dan Vitens betoogt, is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] met het stilzitten daarna niet het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat zij de restverontreiniging accepteerde. Van een zekere, afgebakende restverontreiniging en daarmee een (gemeten) eindsituatie was immers nog geen sprake. Pas na de sloop van de opstallen in 2018 is de aard en omvang van de restverontreiniging bekend geworden.
Is de Overeenkomst uitgewerkt?
5.4.
Uit het voorgaande volgt dat ook het subsidiaire standpunt van Vitens dat de Overeenkomst in 2009 volledig is nagekomen en met de beschikking van het college van 14 december 2009 is uitgewerkt, geen doel treft. De sanering was immers nog niet volledig afgerond gelet op de restverontreiniging en mogelijk actieve nazorgverplichting.
Is voldaan aan de voorwaarden van de Overeenkomst?
5.5.
De kernvraag is vervolgens of voldaan is aan de voorwaarden van de Overeenkomst voor het verkrijgen van een financiële bijdrage van Vitens in de kosten van sanering van de restverontreiniging in 2018.
5.6.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de restverontreiniging terug te voeren is op de aanwezigheid van de voormalige huisbrandolietank. Partijen verschillen van mening of aan de tweede voorwaarde is voldaan, inhoudende dat uit bodemonderzoek is gebleken dat sanering noodzakelijk is vanuit het oogpunt van de waterwinning.
5.7.
De rechtbank stelt voorop dat het aan [eiseres] is om aan te tonen dat “
uit bodemonderzoek is gebleken dat sanering noodzakelijk is vanuit het oogpunt van waterwinning”. [eiseres] doet immers een beroep op nakoming van de Overeenkomst door Vitens.
5.8.
De rechtbank stelt vast dat, hoewel er verschillende bodemonderzoeken zijn gedaan, er geen bodemonderzoek heeft plaatsgevonden naar de situatie zoals deze was ná de sanering in de periode van februari 1999 tot november 2003 en voorafgaand aan de werkzaamheden in 2018. [eiseres] was gehouden om de verspreiding van minerale olie en vluchtige aromaten na de sanering in deze periode te monitoren. Dat stond in het nazorgplan van Geofoxx, dat door het college is goedgekeurd. [eiseres] heeft die monitoring evenwel niet laten uitvoeren, zodat [eiseres] haar standpunt niet kan baseren op verifieerbare monitoringsgegevens. [eiseres] heeft ook geen nieuw/aanvullend bodemonderzoek laten verrichten (nadat de opstallen op de percelen waren gesloopt) waaruit de precieze aard en omvang van de restverontreiniging en de mogelijke verspreidingsrisico’s blijkt, alsmede de noodzaak tot sanering daarvan vanuit het oogpunt van de waterwinning. [eiseres] verwijst naar de bodemonderzoeken die voorafgaand en tijdens de sanering in februari 1999 tot november 2003 zijn gedaan door DHV en Geofoxx. Naar het oordeel van de rechtbank volgt de noodzaak tot verdere sanering niet reeds uit het bodemonderzoek en saneringsplan van DHV uit 1998. Omdat de restverontreiniging zich grotendeels bevond onder de voorheen bestaande opstallen op de percelen, kon destijds de omvang daarvan niet precies worden vastgesteld. Bedoelde noodzaak kan evenmin worden afgeleid uit het door [X Milieuadvies] opgestelde plan van aanpak voor de bodemsanering van de restverontreiniging en de daarop gebaseerde beschikking van het college van 23 februari 2018. Weliswaar staat in dat plan vermeld dat “
met name onder de bebouwing een sterke verontreiniging is met minerale olie achtergebleven in de vaste bodem en in het grondwater”, maar de ernst van deze gestelde verontreinigingssituatie blijkt hier niet uit, evenmin dat sanering noodzakelijk is vanuit het oogpunt van waterwinning. Bovendien is op blz. 1 opgetekend dat dit plan is opgesteld op basis van gegevens uit de voorgaande bodemonderzoeken en milieutechnische werkzaamheden (zie paragraaf 2.3), en derhalve niet op nieuw (eigen) onderzoek naar verontreiniging van de grond. Dit blijkt ook uit bijlage 1 van het briefrapport van Geofoxx van 4 december 2020 waarin met zoveel woorden is aangegeven dat de omvang van de restverontreiniging achteraf is ingeschat en onvoldoende bekend is.
5.9.
De rechtbank is verder van oordeel dat [eiseres] onvoldoende heeft onderbouwd dat ook zonder bodemonderzoek is gebleken dat sanering noodzakelijk was vanuit het oogpunt van waterwinning. [eiseres] verwijst naar de werkzaamheden die in 2018 zijn uitgevoerd, en naar het briefrapport van 4 december 2020 en de memo van 20 augustus 2021 van Geofoxx. Hoewel de rechtbank wel wil aannemen dat in 2018 zeer omvangrijke sanerings-werkzaamheden hebben plaatsgevonden, volgt hier op zichzelf niet uit dat sanering ook uit het oogpunt van waterwinning noodzakelijk was. Vitens heeft terecht aangevoerd dat de bevindingen en conclusies van Geofoxx met betrekking tot de omvang van de restverontreiniging en verspreidingsrisico's niet op feitelijke onderzoeksgegevens maar op aannames en veronderstellingen zijn gebaseerd. Zo ontbreken ten aanzien van de beweerdelijke stankoverlast rapportages over toegepaste luchtmetingen. Met Vitens is de rechtbank daarom van oordeel dat uit dit briefrapport en memo niet is gebleken dat sanering noodzakelijk was vanuit het oogpunt van de waterwinning. De verplichte nazorginspanning had daarop mogelijk inzicht kunnen bieden. Daarbij betrekt de rechtbank dat Geofoxx hoofdzakelijk verwijst naar de overeenkomsten tussen de meetresultaten in 1999 en 2008, maar dat Vitens onweersproken heeft gesteld dat bij het beoordelen van de risico’s voor een waterwinning de mobiliteit van de grondwaterverontreiniging relevant is en niet de omvang van de grondverontreiniging, dat de meest mobiele componenten bij een olieverontreiniging de stofgroep vluchtige aromaten (benzeen, xylenen, tolueen en ethylbenzeen) vormen en dat Geofoxx in haar briefrapport van 4 december 2020 juist constateert dat “
ten opzichte van vóór sanering in 2000-2003 lijken in 2018 de vluchtige aromaten wel te zijn verdwenen (door de in-situ sanering danwel afbraak in al die jaren).” Verder wijst Vitens erop dat de grondwaterstand bij de sanering in 2018 is verlaagd door het gebruik van ‘deepwells’, en dat daarmee de aanwezige restvervuiling dieper de grond in kan zijn getrokken dan bij aanvang van de saneringswerkzaamheden het geval was, zodat aanwezige restverontreiniging eerst daardoor een gevaar voor de waterwinning zou kunnen opleveren. [eiseres] heeft dat standpunt onvoldoende weersproken.
5.10.
De rechtbank komt tot de conclusie dat [eiseres] de noodzaak van de sanering in 2018 vanuit het oogpunt van de waterwinning onvoldoende heeft aangetoond, zodat aan de tweede voorwaarde van Overeenkomst niet is voldaan. Dit betekent dat de vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen.
5.11.
[eiseres] wordt in deze procedure in het ongelijk gesteld. Zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Vitens worden tot op heden begroot op:
  • griffierecht € 4.200,00
  • salaris advocaat
Totaal € 8.625,00
5.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal, op de hierna te melden wijze, worden toegewezen.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af;
6.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Vitens tot op heden begroot op € 8.625,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling;
6.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C. Rozeboom en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2021.(PS)