ECLI:NL:RBOVE:2021:4907

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
4 januari 2022
Zaaknummer
9534424 \ CV EXPL 21-2669
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling achterstallige huur en ontruiming van een bedrijfspand

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, op 21 december 2021 een vonnis gewezen in een kort geding tussen de besloten vennootschap [eiseres] B.V. en de besloten vennootschap [gedaagde] B.V. [eiseres] vorderde betaling van achterstallige huur en ontruiming van een bedrijfspand. De gedaagde partij, [gedaagde], huurde sinds 8 december 2005 een bedrijfsruimte van [eiseres] en had een huurachterstand opgebouwd van ongeveer tien maanden, met een totaalbedrag van € 87.691,08. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang voor [eiseres] om de ontruiming te vorderen, aangezien de huurbetalingen essentieel waren voor haar inkomsten. De gedaagde partij betwistte de spoedeisendheid en voerde aan dat zij door financiële problemen niet in staat was om de huur te betalen. De kantonrechter verwierp dit verweer en oordeelde dat de betalingsachterstand ernstig genoeg was om de ontruiming te rechtvaardigen. De rechter bepaalde dat [gedaagde] de bedrijfsruimte binnen zes weken na betekening van het vonnis moest ontruimen en dat zij de achterstallige huur moest betalen, evenals de huurpenningen die vanaf 1 november 2021 tot de ontruiming verschuldigd waren. Daarnaast werd [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van [eiseres].

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 9534424 \ CV EXPL 21-2669
Vonnis in kort geding van 21 december 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] en kantoorhoudende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiseres] ,
gemachtigde: mr. M.B. Bollen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
statutair gevestigd te [woonplaats] en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
procederend zonder gemachtigde.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 november 2021 met producties,
- de mondelinge behandeling van 7 december 2021, waar zijn verschenen de heer [A] en de heer [B] namens [eiseres] , bijgestaan door mr. Bollen, en de heer [C] namens [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] huurt sinds 8 december 2005 van [eiseres] de bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a van het Burgerlijk Wetboek (BW) aan [het adres] . De huur-overeenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd, ingaande op 1 januari 2006 voor een periode van twee jaren. De overeenkomst is telkens verlengd met vijf jaren. De huurprijs bedraagt nu € 6.452,55 ex btw per maand.
2.2.
Op de huurovereenkomst zijn de “Algemene Bepalingen huurovereenkomst kantoorruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW” van toepassing.
2.3.
Er is een achterstand ontstaan in de betaling door [gedaagde] van de huurpenningen en het voorschot voor de energie.
3. Het geschil
3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] veroordeelt om de bedrijfsruimte aan [het adres] met al degenen die en al hetgeen dat zich daarin of daarop bevinden/bevindt, binnen twee weken na de betekening van dit vonnis volledig en behoorlijk te verlaten en te ontruimen en met afgifte der sleutels in lege en behoorlijke staat ter vrije beschikking van [eiseres] te stellen en vervolgens verlaten en ontruimd te houden;
II. [gedaagde] veroordeelt om aan [eiseres] te betalen het bedrag van € 90.944,84, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag;
III. [gedaagde] veroordeelt om voor elke verstreken dag vanaf 1 november 2021 tot de dag dat zij aan de vordering onder I van dit vonnis heeft voldaan te betalen een bedrag groot € 7.807,59. te vermeerderen met de wettelijke rente ingaande de dag van opeisbaarheid van de onderscheiden betalingsverplichting tot die der algehele voldoening;
IV. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van dit geding, waaronder begrepen het salaris van de advocaat van [eiseres] , te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en - voor het geval dat voldoening van deze kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de veertiende dag na dagtekening van het vonnis, en te vermeerderen met de na het vonnis te maken kosten van tenuitvoerlegging daarvan, waaronder de eventueel te maken ontruimingskosten, alsmede de nakosten.
3.2.
[eiseres] heeft aan haar vordering het volgende ten grondslag gelegd. [gedaagde] is in gebreke gebleven met de tijdige betaling van de huurpenningen. Gezien de omvang van de betalingsachterstand (ongeveer tien maanden) en de stelselmatig weigerachtige houding van [gedaagde] zal de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst in een bodemprocedure met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden toegewezen. Uit een recent gesprek met [gedaagde] is gebleken dat [gedaagde] niet kan garanderen dat vanaf januari 2022 tot juli 2022 de huur altijd op tijd kan worden betaald. [gedaagde] heeft in dit gesprek met [eiseres] ook te kennen gegeven dat zij de huurachterstand pas vanaf juli 2022 kan inlopen. Er is geen perspectief op adequate huurbetaling en dat wordt ook niet geboden door [gedaagde] .
3.3.
[gedaagde] heeft de hoogte van de huurachterstand niet betwist, maar wel aangevoerd dat [eiseres] geen spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Zij gedoogt de achterstanden in de huurbetaling al jaren. Als gevolg van het corona-virus en een reorganisatie bij [gedaagde] is er een huurschuld ontstaan in 2020 en 2021. [gedaagde] heeft ter zitting naar voren gebracht dat een ontruiming het einde van [gedaagde] kan betekenen. De huurachterstand is nog niet betaald vanwege betalingsonmacht. Op korte en middellange termijn is volledige huurbetaling niet mogelijk.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] betwist dat sprake is van een spoedeisend belang en stelt dat [eiseres] twee jaar geleden ook al ontruiming had kunnen vorderen. [eiseres] heeft volgens [gedaagde] twee jaar lang stilzwijgend ingestemd met de oplopende huurachterstand. De kantonrechter is van oordeel dat wel sprake is van spoedeisend belang.
De spoedeisendheid van de vordering van [eiseres] vloeit voort uit haar stelling dat zij het gehuurde aan een derde partij wil verhuren om de schade op die manier zoveel mogelijk te beperken. De huurbetalingen zijn, zo is ter zitting gebleken, een belangrijke aanvulling op de inkomsten van de bestuurder van [eiseres] . Nu de betalingsachterstand oploopt kan worden gezegd dat [eiseres] juist een spoedeisend belang heeft bij ontruiming om het verder oplopen van de huurachterstand te voorkomen.
4.2.
[gedaagde] heeft de hoogte van de huurachterstand niet betwist. Voor zover [gedaagde] met haar verweer een beroep heeft willen doen op financieel onvermogen, wordt dat verworpen. Betalingsonmacht, hoe vervelend ook voor [gedaagde] , ligt in de risicosfeer van [gedaagde] en ontslaat haar niet van haar betalingsverplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst tegenover [eiseres] .
4.3.
De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of de kantonrechter in een door [eiseres] te voeren bodemprocedure zal oordelen dat deze tekortkoming ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het pand zal rechtvaardigen.
4.4.
Gezien artikel 6:265 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
4.5.
Vast staat dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst. De betalingsachterstand van [gedaagde] is opgelopen tot een bedrag van
€ 87.691,08. Gezien de omvang van de achterstand is de tekortkoming voldoende ernstig om de gevorderde ontruiming, bij wege van voorlopige voorziening, te rechtvaardigen. Daarbij merkt de kantonrechter op dat er geen vooruitzicht is dat de achterstand binnen afzienbare tijd kan worden ingelopen en zelfs niet dat de lopende huurtermijnen tijdig worden betaald. [gedaagde] heeft immers ter zitting te kennen gegeven de achterstand niet te kunnen voldoen op dit moment. De kans is dan ook groot dat de bodemrechter zal oordelen dat de tekortkoming de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het pand rechtvaardigt. Dit betekent dat de vordering tot ontruiming dient te worden toegewezen. [gedaagde] heeft tijdens de zitting naar voren gebracht dat zij in verband met de in het gehuurde aanwezige machines langer de tijd nodig heeft om het gehuurde te kunnen ontruimen dan de gevorderde veertien dagen. De kantonrechter ziet in de omstandigheden van [gedaagde] aanleiding om de termijn van ontruiming te stellen op zes weken na betekening van dit vonnis.
4.6.
De kantonrechter begrijpt de vordering onder III aldus dat [eiseres] betaling vordert van de nog te verschijnen huurpenningen vanaf 1 november 2021 tot aan de dag van ontruiming. Nu op dit punt geen verweer is gevoerd, zal de vordering als zodanig worden toegewezen.
4.7.
Uit punt 17 van de dagvaarding leidt de kantonrechter af dat [eiseres] naast de achterstallige huur een bedrag van € 1.453,76 aan buitengerechtelijke incassokosten en een bedrag van € 1.800,00 aan contractuele boete vordert. De kantonrechter zal dit deel van de vordering afwijzen. [eiseres] heeft niet gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Ook heeft zij niet toegelicht op grond waarvan [gedaagde] een contractuele boete verschuldigd is.
4.8.
De op grond van artikel 3:299 lid 3 BW gegronde vordering ter zake (mogelijke) kosten van ontruiming zal worden afgewezen. Deze bepaling is van toepassing ingeval aan de eisende partij een machtiging wordt gegeven om dat te doen waartoe nakoming zou hebben geleid. In dit geval wordt aan [eiseres] geen machtiging verstrekt, zouden artikel 3:299 BW niet van toepassing is.
4.9.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
  • explootkosten € 103,33
  • griffierecht € 1.013,00
  • salaris gemachtigde
  • Totaal € 1.614,33
4.10.
[gedaagde] zal tevens worden veroordeeld in de nakosten, begroot op € 124,00. De gevorderde wettelijke rente over de nog te verschijnen huurpenningen en de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om de bedrijfsruimte staande en gelegen te [het adres] met al degenen die en al hetgeen dat zich daarin of daarop bevinden respectievelijk bevindt, binnen zes weken na de betekening van dit vonnis, volledig en behoorlijk te verlaten en te ontruimen en met afgifte der sleutels in lege en behoorlijke staat ter vrije beschikking van [eiseres] te stellen en vervolgens verlaten en ontruimd te houden;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 87.691,08;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 7.807,59 per maand vanaf 1 november 2021 tot het tijdstip van de ontruiming, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectievelijke vervaldata tot aan de dag van algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 1.614,33, waaronder € 498,00 wegens het salaris van de gemachtigde, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van betekening van dit vonnis tot aan de voldoening, met begroting van de nakosten op € 124,00;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Haarhuis, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2021. (ef)