ECLI:NL:RBOVE:2021:4909

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
273380 KG ZA 21-252
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van een woning op basis van bedrog en dwaling in huurovereenkomst

In deze zaak vordert Stichting Woonzorg Nederland de ontruiming van een woning van [gedaagde] op basis van bedrog en dwaling bij de totstandkoming van de huurovereenkomst. [gedaagde] had zich als woningzoekende ingeschreven bij Woonzorg en kreeg voorrang op de wachtlijst vanwege zijn penibele woonsituatie. Echter, Woonzorg stelt dat [gedaagde] bij de aanvraag heeft gefraudeerd door essentiële informatie te verzwijgen, zoals zijn samenwoning met [C], een ex-huurster van Woonzorg met een slechte reputatie. Woonzorg heeft de huurovereenkomst op 20 september 2021 buitengerechtelijk vernietigd en vordert nu ontruiming.

De voorzieningenrechter oordeelt dat ontruiming een ingrijpende maatregel is, maar dat Woonzorg een spoedeisend belang heeft bij de ontruiming, aangezien er een wachtlijst is voor de woning. De rechter concludeert dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de huurovereenkomst tot stand is gekomen door bedrog en dat de vordering van Woonzorg in een bodemprocedure waarschijnlijk zal worden toegewezen. De rechter wijst de vordering tot ontruiming toe en veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 273380 KG ZA 21-252
Vonnis in kort geding van 24 december 2021
in de zaak van
stichting
STICHTING WOONZORG NEDERLAND,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
eisende partij, hierna te noemen Woonzorg,
gemachtigde: mr. P.L.T. Roks te Tilburg,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
zelfstandig procederende.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
1.1.
de namens Woonzorg betekende dagvaarding van 2 december 2021, waarbij Woonzorg een vordering heeft ingesteld tot het treffen van een voorlopige voorziening en [gedaagde] heeft opgeroepen ter zitting in kort geding te verschijnen.
1.2.
Het schriftelijke verweer van [gedaagde] , ontvangen op 7 december 2021.
1.3.
De vordering is behandeld ter zitting van 10 december 2021. Woonzorg heeft haar standpunt laten toelichten door haar gemachtigde. [gedaagde] heeft zijn schriftelijke verweer toegelicht.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten en het geschil

2.1.
[gedaagde] heeft zich op 19 juli 2021 als woningzoekende bij Woonzorg (een toegelaten instelling als bedoeld in art. 19 van de Woningwet, werkzaam op het gebied van volkshuisvesting) ingeschreven. Gelet op de penibele woonsituatie waarin [gedaagde] zich toen naar zijn zeggen zou bevinden, heeft Woonzorg bij het zoeken van een woning aan [gedaagde] voorrang verleend ten opzichte van andere kandidaten op de wachtlijst. Met ingang van 13 augustus 2021 is een huurovereenkomst tussen partijen tot stand gekomen met betrekking tot de woning aan [het adres] te [woonplaats] .
2.2.
Woonzorg stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] bij het stand komen van de huurovereenkomst, kort gezegd, heeft gefraudeerd en dat de huurovereenkomst op grond van bedrog dan wel dwaling tot stand is gekomen. Woonzorg heeft daarom de huurovereenkomst bij brief van 20 september 2021 buitengerechtelijk vernietigd. Volgens Woonzorg is het volgende aan de totstandkoming van de huurovereenkomst vooraf gegaan.
Een of twee dagen na de inschrijving van [gedaagde] als woningzoekende werd de bewonersconsulente van Woonzorg gebeld door een persoon die aangaf de zus van [gedaagde] te zijn. Deze zus gaf aan met haar vier kinderen woonachtig te zijn in [woonplaats] , aan [het adres] , en (tijdelijk) inwoning te verschaffen aan haar broer, [gedaagde] . Deze situatie zou bijzonder knellend zijn, omdat [gedaagde] nachtdiensten zou werken en overdag op de bank zou liggen te slapen. Met vier kinderen, die bovendien in de zomervakantie zaten, zou deze situatie buitengewoon vervelend zijn. Daarop volgend heeft een gesprek met [gedaagde] plaatsgevonden waarbij zijn situatie is besproken. [gedaagde] zou uit huis zijn gezet door zijn ex-echtgenote, waarna [gedaagde] bij zijn zus in [woonplaats] terecht zou zijn gekomen. [gedaagde] heeft een inkomensverklaring bij Woonzorg ingevuld waarop hij onder meer heeft aangegeven dat sprake zal zijn van één bewoner, te weten [gedaagde] zelf (van belang voor het zgn. huishoudinkomen/inkomenstoets). [gedaagde] kon bij de aanvraag geen verhuurdersverklaring overleggen, omdat [gedaagde] met zijn ex-echtgenote in een koopwoning in [plaats] zou hebben gewoond. Aan [gedaagde] is gevraagd een kopie van het voorblad van de koopakte te sturen, alsmede informatie waaruit blijkt dat de woning te koop staat of is verkocht. Woonzorg ontving daarop op 26 juli 2021 een e-mail van ene [A] die het volgende schreef:
“Geachte mevrouw [B] ,
Hierbij de gevraagde gegevens die u nodig heeft wat betreft mijn ex-partner [gedaagde] . Ik heb alleen wat afgeschermd omdat daar mijn telefoonnummer en mijn emailadres van mijn moeder staat.
Hopelijk u hier voldoende te hebben geïnformeerd.
Mvg [A] ”
Bij deze e-mail van [A] waren twee afbeeldingen gevoegd, onder meer het eerste blad van een Koopovereenkomst Woning, waaruit blijkt dat [A] de koper is geweest van de woning in [plaats] en dus de eigenaresse. Op grond van deze omstandigheden heeft [gedaagde] voorrang op andere kandidaten gekregen en is de huurovereenkomst met hem gesloten. Het is Woonzorg later (onder meer) gebleken dat:
- [gedaagde] bij de totstandkoming van de huurovereenkomst heeft verzwegen dat hij niet alleen wilde gaan wonen in de woning, maar direct of vrijwel direct wilde samenwonen met een derde, mevrouw [C] (hierna: [C] ), met wie hij al geruime tijd een affectieve relatie had en waarmee hij verloofd was. Deze [C] is echter een bekende van Woonzorg, namelijk een ex-huurster van Woonzorg, die haar woning destijds heeft moeten ontruimen vanwege een huurachterstand en die die woning toen heeft achtergelaten met onder andere teksten op de muur, bedoeld voor Woonzorg, resulterende in een nog niet door haar vergoede schadepost voor Woonzorg van € 9.308,54;
- het verhaal over de situatie van [gedaagde] aan [het adres] niet klopte; aan dat adres worden zelfstandig kamers verhuurd en [gedaagde] woonde daar helemaal niet in bij zijn zus, maar huurde daar zelfstandig een kamer;
- de Koopovereenkomst Woning is vervalst; de woning in [plaats] is niet van [A] , maar is blijkens kadastrale gegevens van [gedaagde] . De naam van [A] komt ook nergens in het kadester voor met betrekking tot deze woning;
- [gedaagde] fraudeert ook als woningzoekende bij een andere woningstichting, Ons Huis te [woonplaats] . Hij heeft zich recent daartoe gewend en daarbij heeft hij een (valse) verhuurdersverklaring overgelegd. Daarin staat dat [C] als verhuurder van de woning aan [het adres] aan [gedaagde] een kamer heeft verhuurd voor € 350,00 per maand.
2.3.
Woonzorg is bij het aangaan van de huurovereenkomst met [gedaagde] bedrogen c.q. bedonderd, althans is haar wil er nimmer op gericht geweest om zowel [gedaagde] als [C] te huisvesten -laat staan met voorrang-. Woonzorg stelt zich op het standpunt dat de huurovereenkomst onder een juiste voorstelling van zaken nimmer tot stand zou zijn gekomen. De huurovereenkomst is daarom buitengerechtelijk vernietigd. In deze procedure vordert Woonzorg [gedaagde] te veroordelen om de woning aan [het adres] op korte termijn te ontruimen en te verlaten, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.4.
[gedaagde] heeft het door Woonzorg gestelde deels betwist en/of in een ander daglicht geplaatst. Hij was ten tijde van de aanvraag bij Woonzorg woonachtig aan [het adres] , waar hij een kamer huurde. Het op een kamer wonen met meerdere bewoners was niet echt bevorderlijk voor zijn rust na een nachtdienst. [gedaagde] heeft nooit samengewoond met zijn zus. [gedaagde] heeft de woning aan [het adres] alleen betrokken: [C] verblijft aan [het adres] , waar zij een kamer huurt. [gedaagde] heeft niet direct het plan om te gaan samenwonen met [C] , maar hoopt wel volgend jaar met haar te trouwen. [C] woont dus niet bij hem. Hij heeft inderdaad een huurwoning bij Ons Huis aangevraagd. Een collega van hem heeft toen in een enveloppe de stukken gedaan, die daarvoor nodig waren. Die stukken heeft hij niet gezien.

3.De beoordeling

3.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat ontruiming van een woning een ingrijpende maatregel is. Een ontruimingsvordering is in kort geding toewijsbaar, indien voldoende aannemelijk is dat deze vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen en indien het belang van de eisende partij (in casu Woonzorg) bij het treffen van een voorlopige voorziening dermate spoedeisend is dat van de eisende partij niet kan worden gevergd dat zij de uitkomst van een eventuele bodemprocedure afwacht. De door eisende partij aangevoerde feiten en omstandigheden moeten voorts voldoende aannemelijk zijn. Voor verder onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden, of voor het leveren van bewijs door bijvoorbeeld getuigen, is in kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in de bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is daarom slechts een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
3.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft Woonzorg een voldoende spoedeisend belang bij de door haar gevorderde voorlopige voorziening. Het spoedeisend belang is gelegen in het feit dat Woonzorg de woning weer wil kunnen verhuren en, naar Woonzorg onweersproken heeft gesteld, er een wachtlijst is van mensen die aanspraak maken op de woning. Het spoedeisend belang is ook niet betwist door [gedaagde] .
3.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er een gerede kans dat in een eventuele bodemprocedure het beroep van Woonzorg op de buitengerechtelijke vernietiging van de huurovereenkomst op grond van dwaling en/of bedrog stand zal houden, dat de maken huurovereenkomst vernietigd zal worden en dat [gedaagde] tot ontruiming zal worden veroordeeld. Dat sprake is van dwaling en bedrog, is voldoende aannemelijk gemaakt. De vordering zal dan ook worden toegewezen. Daartoe is het navolgende redengevend.
3.4.
[gedaagde] heeft weliswaar betwist dat [C] bij hem inwoont, maar in een e-mail van [C] aan Woonzorg van 10 september 2021 (productie 11 bij dagvaarding) erkent zij ronduit dat zij bij [gedaagde] in woont. Daarbij laat zij weten dat Woonzorg [gedaagde] ten onrechte heeft voorgetrokken bij het toewijzen van de woning, dat Woonzorg beter eieren voor haar geld kan kiezen, dat [C] daar woont (aan [het adres] , vzr.) en dat Woonzorg haar er met geen 1000 man weg krijgen. Dat [C] bij [gedaagde] inwoont, is tevens op te maken uit een e-mail van [gedaagde] zelf aan Woonzorg van 20 september 2021 (productie 13 van Woonzorg). Hij bericht daarbij onder meer dat hij en [C] best wel bereid zijn om te verhuizen, maar dat zij pas gaan verhuizen als Woonzorg akkoord gaat met een voorstel dat hij bij dat e-mailbericht doet. “Anders blijven wij hier gewoon wonen”, aldus [gedaagde] in die e-mail. Het is dan ook voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde] ten onrechte heeft voorgedaan alsof hij alleen zou gaan wonen in de woning, terwijl het zijn bedoeling was dat hij daar direct of vrijwel direct zou gaan samenwonen met [C] , met wie hij blijkens de door Woonzorg als productie 17 overgelegde screenshots van Facebook al sinds april 2021 een affectieve relatie heeft. Naar voorshands wordt geoordeeld wist [gedaagde] of had hij behoren te weten dat hij Woonzorg had moeten inlichten omtrent zijn bedoeling om te gaan samenwonen, met name nu die samenwoning met [C] zou zijn, die, naar [gedaagde] wist, bij Woonzorg, kort gezegd, een slechte reputatie heeft. Hij had behoren te weten dat dit voor Woonzorg cruciale informatie was en dat Woonzorg, als zij daarvan geweten zou hebben, de huurovereenkomst niet zou zijn aangegaan. Voorshands wordt er dan ook vanuit gegaan dat de bodemrechter het beroep op de buitengerechtelijke vernietiging wegens dwaling zal honoreren.
3.5.
Voorts -maar dat wordt dan geheel ten overvloede overwogen- zijn er ook voldoende feiten en omstandigheden die er op wijzen dat de huurovereenkomst door bedrog tot stand is komen. Daartoe zijn (onder meer) de volgende feiten en omstandigheden van belang:
- de voorgespiegelde penibele woonsituatie van [gedaagde] vóór sluiting van de huurovereenkomst, erin bestaande dat hij bij zijn zus met vier kinderen zou wonen en daar op de bank zou moeten slapen (een voor Woonzorg relevante omstandigheid om de huurovereenkomst aan te gaan), terwijl later is gebleken dat hij niet bij zijn zus woonde. [gedaagde] heeft dan wel betwist dat hij zou hebben voorgewend dat hij bij zijn zus verbleef (die volgens hem al jaren geleden overleden is), maar aan die betwisting wordt voorshands, gelet op hetgeen de bewonersconsulente heeft verklaard over hetgeen zij op dit punt van zowel [gedaagde] zelf als een vrouw die zich telefonisch uitgaf als de zus van [gedaagde] had vernomen (productie 7 van Woonzorg), geen waarde gehecht; mede ook niet in het licht van de door [gedaagde] gebruikte valse verhuurdersverklaring bij woningstichting Ons Huis.
- het feit dat, nadat Woonzorg aan [gedaagde] (als vereiste om de huurovereenkomst aan te gaan) had verzocht om een kopie van het voorblad van een koopakte van de woning in [plaats] waar hij met zijn ex-echtgenote zou hebben gewoond, Woonzorg door ene [A] op 26 juli 2021 een Koopovereenkomst Woning kreeg toegestuurd en voldoende aannemelijk is geworden dat die Koopovereenkomst Woning vals is. Uit de door Woonzorg opgevraagde gegevens van het Kadaster blijkt immers dat [gedaagde] op 8 november 2021 eigenaar is van de betreffende woning in [plaats] , terwijl de Koopovereenkomst Woning vermeldt dat de woning (waarvan [gedaagde] op de mondelinge behandeling heeft verklaard dat die steeds en alleen op zijn naam heeft gestaan) wordt verkocht door [D] BV aan [A] . Een en ander is moeilijk met elkaar te verenigen en [gedaagde] , daarnaar gevraagd, heeft hier geen verklaring voor kunnen geven.
- het feit dat [gedaagde] niets heeft verklaard over zijn affectieve relatie met [C] , terwijl hij, zoals hiervoor al is overwogen, wist of behoorde te weten, dat dit voor Woonzorg essentiële informatie was.
De voormelde feiten en omstandigheden (nog los van overige door Woonzorg genoemde, daarop wijzende feiten en omstandigheden), zowel op zichzelf als in onderling verband en samenhang gezien, wettigen voorshands de conclusie dat door bedrog van [gedaagde] de huurovereenkomst tot stand is gekomen.
3.6.
Op grond van het vorenstaande is er een gerede kans dat de bodemrechter zal oordelen dat Woonzorg de huurovereenkomst terecht buitengerechtelijk heeft vernietigd bij haar brief van 20 september 2021 en dat [gedaagde] daardoor zonder recht of titel in de huurwoning aan [het adres] te [woonplaats] zit. Derhalve kan vooruitlopend daarop de vordering tot ontruiming worden toegewezen.
3.7.
[gedaagde] zal, als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van deze procedure worden veroordeeld. De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

4.De beslissing in kort geding

I veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de woning te [plaats] aan [het adres] te ontruimen en te verlaten, met alle goederen en al de personen die zijdens [gedaagde] in voormelde woning verblijven en deze woning ter vrije en algehele beschikking van Woonzorg te stellen, onder afgifte van de sleutels;
II veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van Woonzorg begroot op € 121,39 explootkosten, € 667,00 griffierecht en € 656,00 aan salaris advocaat;
III veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met, onder voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er betekening van het vonnis heeft plaats gevonden, een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van de betekening van het vonnis;
IV verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C.M. Manders, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2021.