ECLI:NL:RBOVE:2021:4911

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
6 januari 2022
Zaaknummer
C/08/265068 / JE RK 21-732
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • H.F.J.M. Schröder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter op 15 december 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de (emotionele) veiligheid van de kinderen, die al geruime tijd onder toezicht staan van Jeugdbescherming Overijssel. De moeder van de kinderen heeft in het verleden problemen vertoond in de opvoeding, waaronder het gebruik van geweld. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 december 2021 zijn getuigen gehoord, waaronder deskundigen die de situatie van de kinderen hebben beoordeeld. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn, gezien de zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder en de emotionele veiligheid van de kinderen. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 4 juni 2022 en de machtiging tot uithuisplaatsing eveneens verlengd, om de stabiliteit en veiligheid van de kinderen te waarborgen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

locatie Zwolle
team familie- en jeugdrecht
zaakgegevens: C/08/265068 / JE RK 21-732
datum uitspraak: 15 december 2021
beschikking verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van

Jeugdbescherming Overijssel,

de voormalige gecertificeerde instelling,
hierna te noemen: JBO,
gevestigd te Zwolle,
betreffende
[minderjarige 1], geboren [2014] te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
[minderjarige 2] ,geboren [2015] te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[A] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de kinderrechter bekend adres,
advocaat: mr. I. Mercanoglu,

Familie [C] ,

hierna te noemen: de pleegouders,
wonende te [plaats] ,

Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,

de huidige gecertificeerde instelling,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd de Zwolle.
De kinderrechter merkt als informant aan:

[B] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de kinderrechter bekend adres.

Het verdere procesverloop

De kinderrechter heeft in deze zaak voor het laatst op 17 november 2021 een tussenbeschikking gegeven. Bij die tussenbeschikking is, voor zover thans van belang, het volgende bepaald:
“De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van 24 november 2021 tot 16 december 2021;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 24 november 2021 tot 16 december 2021;
verzoekt de GI om uiterlijk 5 december 2021 schriftelijk te reageren op de verkorte vragenlijst van mr. Mercanoglu;
bepaalt dat de GI het rapport van praktijk Snijder niet hoeft te laten vertalen ten behoeve van de moeder;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de zaak verder wordt behandeld ter zitting vandinsdag 7 december om 15:45 uur, welke zitting wordt gehouden in het gerechtsgebouw te Zwolle, Schuurmanstraat 2;
houdt iedere verdere beslissing aan.”
Daarna heeft de kinderrechter kennisgenomen van de volgende stukken:
- twee e-mails van de GI van 1 december 2021, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
- een e-mail van 2 december 2021 van mevrouw B. van Woerden , gedragswetenschapper bij Trias, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
- een brief van de GI van 2 december 2021, ingekomen bij de griffie op 3 december 2021.
De mondelinge behandeling van de zaak is op 7 december 2021 met gesloten deuren voortgezet. Verschenen en gehoord zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader;
  • de pleegmoeder;
  • mevrouw [F] namens de GI.
Tijdens de mondelinge behandeling was ten behoeve van de ouders als tolk aanwezig de heer J.A. Okpoko.
Tijdens de mondelinge behandeling was als getuige deskundige aanwezig mevrouw B. van Woerden , gedragswetenschapper bij Trias. Van dit getuigenverhoor is proces-verbaal opgemaakt.

De feiten

Voor de feiten wordt verwezen naar genoemde beschikking van 17 november 2021.

De verdere beoordeling

Er moet nog worden beslist op het aangehouden deel van de verzoeken van de GI om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor verblijf gedurende dag en nacht in een pleeggezin te verlengen tot 4 juni 2022.
De kinderrechter heeft in deze zaak twee getuigen deskundigen gehoord, te weten mevrouw P. Snijder , kinder- en jeugdpsychiater bij Praktijk Snijder op 17 november 2021 en mevrouw B. van Woerden , gedragswetenschapper bij Trias op 7 december 2021. Van deze getuigenverhoren is proces-verbaal opgemaakt. Tevens heeft de kinderrechter op 27 september 2021 met [minderjarige 1] gesproken.
Op grond van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling komt de kinderrechter tot de conclusie dat de gronden voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. Tot dat oordeel is het navolgende redengevend.
Er zijn al een aantal jaren zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder. Van de moeder is bekend dat zij in stressvolle situaties de belangen van de kinderen uit het oog kan verliezen. Zij kon [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de thuissituatie onvoldoende duidelijkheid, structuur en nabijheid bieden. Daarnaast bestaan er zorgen over de (emotionele) veiligheid van de kinderen. Zo heeft [minderjarige 1] bij het pleeggezin aangegeven dat zijn moeder hem regelmatig heeft geslagen en zijn de kinderen angstig voor het scenario om weer bij de ouders te moeten wonen. Volgens mr. Mercanoglu zijn de zorgen over de veiligheid van de kinderen echter onvoldoende onderbouwd, nu de informatie met betrekking tot de veiligheid van de kinderen te herleiden is naar één bron, namelijk de pleegmoeder. De pleegmoeder kan de kinderen hierin hebben beïnvloed. Mr. Mercanoglu wijst op het strafrechtelijk beginsel dat het bewijs van het ten laste gelegde feit niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Mr. Mercanoglu concludeert dat de omgang tussen de ouders en de kinderen moet worden uitgebreid en er een poging moet worden gedaan om de kinderen weer bij de ouders te plaatsen, onder verwijzing naar de overweging (ten overvloede) van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden d.d. 2 september 2021 hierover.
De kinderrechter overweegt ten aanzien van de (emotionele) veiligheid van de kinderen als volgt. [minderjarige 1] heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter op 27 september 2021 aangegeven dat hij in het verleden door de ouders is geslagen en hij bang is dat zijn ouders hem opnieuw zullen slaan. Daargelaten het antwoord op de vraag of [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wel of niet zijn geslagen door de ouders, acht de kinderrechter het zeer zorgelijk dat [minderjarige 1] zich kennelijk (nog) niet veilig voelt. De kinderrechter is van oordeel dat deze emotionele veiligheid van de kinderen niet enkel kan worden geborgd door te stellen dat het bewijs van onveiligheid niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige, zoals mr. Mercanoglu stelt. Het beginsel van ‘één getuige is geen getuige’ is een interne instructienorm aan de strafrechter hoe te toetsen of het ten laste gelegde geschied is (en daarmee bewezen kan worden verklaard). Het gaat in deze zaak bij de in het geding zijnde emotionele veiligheid niet om de overtuiging van de rechter omtrent hetgeen is geschied, maar om de beleving van jonge kinderen. Deze kinderen hebben hun eigen ervaring, namelijk (de overtuiging) dat de moeder hen heeft geslagen. De kinderrechter kan de eigen ervaring van de kinderen niet afdoen door te concluderen dat slechts sprake is van één informatiebron en de kinderen dus (emotioneel) veilig moeten worden geacht te zijn.
Voorts overweegt de kinderrechter nog het volgende. [minderjarige 1] heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter zeer concrete momenten omschreven waarop de vader hem geslagen zou hebben en waarop hij zich angstig voelde voor zijn moeder. Vanwege de specificiteit waarmee [minderjarige 1] die momenten heeft omgeschreven, acht de kinderrechter het niet aannemelijk dat dit enkel en alleen door de pleegmoeder zou zijn ingefluisterd.
Bovendien is de pleegmoeder niet de enige bron, zoals de raadsman van de moeder stelt, die aangeeft dat de kinderen mogelijk niet veilig zijn geweest bij de ouders. De kinderrechter verwijst daarvoor naar een document dat door Jeugdbescherming Overijssel op 2 december 2020 is overgelegd in de zaak met nummer C/08/252856 / JERK 20-1451, naar aanleiding van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing ingediend op 11 augustus 2020. In dit stuk getiteld “
Standpunt JBOV met betrekking tot het geschil in de uitvoering van de OTS”(kennelijk is dit stuk integraal ook overgelegd in de zaak met betrekking tot de geschillenregeling onder nummer C/08/256498 / JERK 20-1936, uitspraak 3 januari 2021) heeft Jeugdbescherming Overijssel onder punt 6 op de eerste en tweede pagina van dit ongenummerde stuk uiteengezet welke signalen er zijn van mishandeling vanaf 2014. Hieronder volgt een korte opsomming:
  • in de raadrapportage d.d. 3 december 2014 staat: moeder pakt [D] hard aan door tegen hem te schreeuwen en hem te slaan;
  • in de delta veiligheidslijst (d.d. 14 oktober 2015): slaan hoort wel bij de opvoeding volgens moeder. Moeder kan ongeduldig, gestrest, verbaal fysiek of agressief reageren op de kinderen;
  • 25 juli 2016: [E] (Trias) bezoekt moeder tweemaal in de week. Moeder vertelde dat zij de jongste deze week heeft verslagen omdat ze niet wilde eten, terwijl ze driemaal daags moest eten van het consultatiebureau. (..) [G] (ambulant maatschappelijk werker) geeft ook weer dat moeder verteld heeft dat zij [minderjarige 2] heeft geslagen. (..) Moeder geeft aan dat ze heel boos geworden is op [minderjarige 2] omdat ze niet goed at. Ze heeft haar overal geslagen, zegt moeder;
  • 20 september 2017 op huisbezoek bij moeder: (..) belangrijkste zorg blijft haar (moeders) stress en hoe zit afreageert op de kinderen (ook zichtbaar tijdens bezoek: corrigeren met harde stem en klap op billen);
  • op 13 oktober 2016 wordt het volgende geschreven in het plan van aanpak van JBOV: (..) Moeder heeft toegegeven beide kinderen uit onmacht geslagen te hebben. Ze wil graag goed doen maar heeft weinig voorbeelden meegekregen;
  • op 3 oktober 2017 wordt het volgende geschreven in het plan van aanpak van JBOV: (..) moeder blijft stress houden; verblijfsvergunning, IND, belastingschuld, financiën. Reageert dan boos en ongeduldig op de kinderen, soms slaat ze hen. Ze weet niet hoe ze hiermee geholpen kan worden;
  • in het plan van aanpak d.d. 25 september 2019 staat het volgende beschreven: (..) moeder is zo gestrest dat ze bang is de kinderen wat aan te doen;
  • op 23 december 2019 vertelt [minderjarige 1] dat hij pijn heeft aan zijn elleboog, hij zegt: “mama heeft mij daar geslagen met een stok, ze was boos op mij”. [minderjarige 1] geeft aan vaker te worden geslagen met een stok (op zijn billen (zijn lichte striemen te zien), handen en eigenlijk overal). [minderjarige 1] vertelt dat mama [minderjarige 2] ook slaat als [minderjarige 2] stout is. Op de vraag van pleegvader om even naar de huisarts te gaan voor zijn arm, gaf [minderjarige 1] aan dat hij niet met zijn arm naar de dokter mag van mama. Moeder ontkent het gebeuren;
  • op 8 juni 2020 geeft [minderjarige 2] het volgende aan: “mama gaat ons toch niet halen?” Op de vraag “hoezo?” geeft [minderjarige 2] aan dat mama hen dan weer gaat slaan en dat wil ze niet meer;
  • begin september 2020: [minderjarige 2] zit buiten op het schoolplein en praat één op één met haar juf. De juf vertelt dat er andere kinderen met stokken spelen, dat je wel mag spelen met een stok, maar er niet mee mag slaan. Dat is niet fijn en op school mag dat echt niet. Hierop gaf [minderjarige 2] aan dat haar moeder haar wel met een stok sloeg;
  • op de vierde pagina onderaan op 21 juni 2016 staat in het plan van aanpak van JBOV het volgende geschreven: vertrouwensband opbouwen tussen Trias werker IOG ( [H] ) en moeder: moeder geeft aan vroeger zelf tot bloedens toe geslagen te zijn.
Blijkens het proces verbaal van die zitting heeft de toenmalige raadsvrouw van de moeder de feiten zoals hierboven geciteerd uit het overgelegde stuk niet bestreden. De kinderrechter gaat er vanuit dat de huidige raadsman van moeder dit hierboven geciteerde document en het proces verbaal van die zitting bij de overdracht van het dossier van de toenmalige raadsvrouw van de moeder heeft ontvangen.
De kinderrechter ziet zich thans voor de vraag gesteld hoe de situatie voor de kinderen de komende periode kan worden verbeterd. Praktijk Snijder ziet als enige oplossing dat de samenwerking tussen de ouders en de pleegouders wordt vergroot. Om dit te kunnen bewerkstelligen zal de emotionele veiligheid van de kinderen moeten worden geadresseerd, voordat kan worden toegewerkt naar een eventuele terugplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de ouders. Daarmee bedoelt de kinderrechter dat de moeder de ervaren emotionele onveiligheid van de kinderen moet erkennen en de kinderen het gevoel moeten hebben dat zij worden gehoord en serieus worden genomen. De eigen ervaring van de kinderen kan niet met behulp van juridische instructienorm aan de (straf)rechter worden ontzenuwd. Ook zal de moeder moeten erkennen dat het gevoel van de kinderen niet slechts afkomstig van de pleegmoeder kan zijn.
De samenwerking loopt echter op dit moment spaak als gevolg van het grote wantrouwen van de moeder richting de pleegouders, in het bijzonder de pleegmoeder. De kinderrechter acht dit wantrouwen van de moeder zorgelijk. Te meer, nu de moeder mede vanuit haar wantrouwen richting de pleegouders soms erg explosief kan reageren. De kinderrechter heeft dit zelf ook ervaren tijdens de mondelinge behandeling op 9 juni 2021. De explosiviteit van de moeder maakt het voorstelbaar dat de kinderen dat ook voelen en dat dit bij hun tot ernstige gedragsproblemen kan leiden. Zo wordt bij de kinderen onder andere gezien dat zij erg op hun hoede zijn, zich angstig voelen, last hebben van nachtmerries en een hoge pijngrens hebben. De kinderrechter acht het daarom belangrijk dat de moeder hulp gaat zoeken om te werken aan de stelligheid van haar grote wantrouwen, wat daarvan de onderliggende oorzaak dan ook is. De noodzaak van hulpverlening om te werken aan dit stellige, grote wantrouwen kan zeer zeker samen gaan met een door een psychiater bij moeder vast gesteld ontbreken van psychopathologie. Het is noodzakelijk dat de komende periode wordt bezien of dit wantrouwen kan worden verminderd in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De kinderrechter hoopt dat mede hierdoor de onderlinge samenwerking tussen de ouders, de pleegouders en de GI alsnog kan verbeteren nu dit noodzakelijk is om te kunnen werken aan terugplaatsing.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij het pleeggezin noodzakelijk is voor de verzochte periode. De kinderrechter komt niet toe aan het geven van de opdracht aan de GI om toe te werken naar terugplaatsing van de kinderen.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) juncto artikel 1:255 BW. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengen voor de resterende verzochte duur.
Ook de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265c, tweede lid, BW. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het naar het oordeel van de kinderrechter essentieel dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de komende periode kunnen blijven rekenen op de rust en stabiliteit die het pleeggezin hen biedt. Het is niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] om hen op dit moment uit het pleeggezin weg te halen. De kinderrechter zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen voor de resterende verzochte duur.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van 16 december 2021 tot 4 juni 2022;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 16 december 2021 tot 4 juni 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. drs. H.F.J.M. Schröder, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. C. Ruiter, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2021. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 16 december 2021.