ECLI:NL:RBOVE:2021:4916

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 december 2021
Publicatiedatum
12 januari 2022
Zaaknummer
9301714 \ CV EXPL 21-2612
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen door advocatenkantoor in erfrechtgeschil

In deze zaak vordert een advocatenkantoor, eiseres, betaling van facturen voor werkzaamheden die zij heeft verricht voor gedaagde in het kader van een erfrechtgeschil. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat eiseres matig tot niet heeft gepresteerd en tijd en geld heeft verspild. De kantonrechter oordeelt dat niet is gebleken dat eiseres haar werkzaamheden niet correct heeft uitgevoerd. De vordering wordt toegewezen, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, omdat de aanmaning niet voldoet aan de wettelijke eisen. Gedaagde had verzocht om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, maar dit verzoek wordt afgewezen omdat gedaagde haar belang niet heeft toegelicht. De kantonrechter wijst de vordering tot betaling van de facturen van in totaal € 4.580,22 toe, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer : 9301714 \ CV EXPL 21-2612
Vonnis van 28 december 2021
in de zaak van
de naamloze vennootschap
[A],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiseres] ,
gemachtigde: mr. L. Bezoen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 september 2021,
- de aanvullende producties 6 en 7 van [eiseres] van 22 november 2021,
- de brief van [gedaagde] van 26 november 2021,
- de mondelinge behandeling d.d. 29 november 2021, waar zijn verschenen mr. Bezoen namens [eiseres] en [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is een advocatenkantoor. [C] is als advocaat aan [eiseres] verbonden.
2.2.
In maart 2020 hebben [C] (namens [eiseres] ) en [gedaagde] een overeenkomst van opdracht getekend. Hierbij heeft [gedaagde] aan [eiseres] de opdracht gegeven om werkzaamheden te verrichten in een erfrechtgeschil tussen haar en haar zus.
2.3.
[eiseres] heeft werkzaamheden voor [gedaagde] uitgevoerd en heeft haar de volgende facturen gestuurd:
Factuurnummer
Datum
Omschrijving
Bedrag
20201666
3 april 2020
Urendeclaratie
mr. [D] en
mr. [C] t/m 31 maart 2020
en bureaukosten
€ 2.568,41
20202984
29 juni 2020
Urendeclaratie
mr. [C] t/m 29 juni 2020
en bureaukosten
minus verrekening voorschot
€ 1.707,81
20204167
31 augustus 2020
Griffie LDCR
€ 304,00
Totaal
€ 4.580,22
2.4.
De betalingstermijn van de facturen is veertien dagen na factuurdatum.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt:
I. om € 4.580,22 te betalen tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
II. om € 85,64 te betalen aan wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over € 4.580,22 vanaf de vervaldata van de facturen tot en met 5 mei 2021;
III. het bedrag van € 4.580,22 te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 6 mei 2021, althans vanaf 21 juni 2021, tot aan de dag van volledige betaling;
IV. om € 600,00 te betalen aan buitengerechtelijke incassokosten tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
V. in de proceskosten en in de nakosten van € 157,00, dan wel als betekening van het vonnis plaatsvindt te vermeerderen met een bedrag van € 82,00, de proces- en nakosten te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW indien [gedaagde] deze kosten niet binnen zeven dagen na dagtekening, dan wel betekening van dit vonnis betaalt.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij in 2020 diverse werkzaamheden in opdracht van [gedaagde] heeft verricht, maar dat [gedaagde] - ondanks betalingsherinneringen en sommaties - haar betalingsverplichting niet nakomt. Daarnaast maakt [eiseres] aanspraak op de wettelijke rente, aangezien de betalingstermijnen van de facturen zijn verstreken waardoor [gedaagde] in verzuim is. Ook maakt [eiseres] aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten, omdat zij haar vordering ter incasso uit handen heeft moeten geven.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.

4.De beoordeling

Hoofdsom

4.1.
[eiseres] vordert betaling van drie facturen voor de werkzaamheden die zij voor [gedaagde] heeft verricht. [gedaagde] stelt dat zij de facturen niet wil, althans niet kan betalen, omdat [eiseres] matig tot niet heeft gepresteerd, waardoor er ernstige (financiële) problemen zijn ontstaan. Daarnaast stelt zij dat [eiseres] tijd en geld heeft verspild.
4.2.
De werkzaamheden die [eiseres] voor [gedaagde] heeft verricht, hebben betrekking op een erfrechtgeschil tussen [gedaagde] en haar zus. [gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat haar zus een kort geding tegen haar had aangespannen - waarin in juni 2020 vonnis is gewezen - en dat vervolgens ook een bodemprocedure heeft plaatsgevonden. [gedaagde] heeft beide zaken verloren.
Kort geding
4.3.
De kantonrechter stelt vast dat de drie facturen betrekking hebben op het kort geding tussen [gedaagde] en haar zus (en niet op de bodemprocedure). De eerste twee facturen hebben namelijk betrekking op de werkzaamheden van [eiseres] tot en met juni 2020 en de derde factuur heeft betrekking op het griffierecht dat in het kort geding is geheven.
4.4.
De kantonrechter wijst erop dat [gedaagde] voor het voeren van de kort geding procedure griffierecht verschuldigd is aan de betreffende instantie. Nu [eiseres] het griffierecht kennelijk heeft voorgeschoten, moet [gedaagde] dit bedrag aan [eiseres] vergoeden. Het bedrag van € 304,00 is dan ook toewijsbaar.
4.5.
Met betrekking tot de andere twee facturen overweegt de kantonrechter dat op [eiseres] geen resultaatsverbintenis, maar een inspanningsverbintenis rust. Dit betekent dat het enkele feit dat [gedaagde] het kort geding heeft verloren, niet betekent dat [eiseres] haar werk niet goed heeft gedaan.
4.6.
[gedaagde] heeft het volgende aangevoerd ter onderbouwing van haar stelling dat [eiseres] de werkzaamheden niet goed heeft uitgevoerd.
4.7.
[gedaagde] stelt dat er onnodige kosten zijn gemaakt. Zij stelt dat zij op gesprek is geweest bij [eiseres] en werd ontvangen door twee advocaten. Aan het eind van het gesprek vertelde één van de advocaten dat hij haar niet bij kon staan, omdat hij de volgende dag op vakantie zou gaan, en dat het werk zou worden overgedragen aan een collega. Volgens [gedaagde] is de tijd van beide advocaten en de tijd van de overdracht in rekening gebracht. [eiseres] stelt dat dit gesprek betrekking had op een andere kwestie, namelijk op het faillissement van [B] B.V. waar [gedaagde] tegen in verzet wilde komen. Volgens [eiseres] is de bespreking niet dubbel in rekening gebracht en zijn er alleen werkzaamheden of kosten in rekening gebracht die verband houden met de verzetprocedure. [gedaagde] heeft dit niet weersproken en haar stelling niet nader onderbouwd, zodat aan haar verweer op dit punt verder voorbij zal worden gegaan.
4.8.
[gedaagde] stelt dat [C] beter zijn best had moeten doen om een gesprek met haar zus te regelen om een regeling te treffen. Nergens blijkt echter uit dat haar zus hiervoor open zou hebben gestaan. Ook staat niet vast dat [C] dit niet geprobeerd heeft. [gedaagde] stelt daarnaast dat [C] in het kort geding had moeten verzoeken om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Ook hiervoor geldt dat niet is vast komen te staan dat [C] dit niet heeft verzocht, dan wel dat dit verzoek, indien gedaan, zou zijn toegewezen. [gedaagde] stelt ten slotte dat [C] niet openstond voor wat zij zei en dat er lange gesprekken voor niets zijn gevoerd die wel in rekening zijn gebracht. Zij heeft deze stellingen echter op geen enkele wijze onderbouwd, zodat ook daaraan voorbij zal worden gegaan.
4.9.
Gelet op het voorgaande oordeelt de kantonrechter dat niet is gebleken dat [eiseres] de werkzaamheden niet juist heeft verricht. [gedaagde] zal de facturen voor de werkzaamheden van € 2.568,41 en € 1.707,81 daarom moeten betalen.
Bodemprocedure
4.10.
[gedaagde] stelt dat zij sinds augustus 2020 geen support heeft gehad van [eiseres] en dat zij (als gevolg van de bodemprocedure) € 380.000,00 aan schade heeft geleden doordat zij niet goed vertegenwoordigd is. Niet gesteld of gebleken is echter dat [gedaagde] [C] of [eiseres] heeft gevraagd om haar bij te staan in de bodemprocedure. [eiseres] is ook niet verplicht om buiten een opdracht om zaken van [gedaagde] in de gaten te houden. Naar het oordeel van de kantonrechter kan [eiseres] hier dan ook geen verwijt worden gemaakt.
Conclusie
4.11.
De kantonrechter zal de vordering van [eiseres] tot betaling van de facturen van in totaal € 4.580,22 toewijzen.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.12.
[gedaagde] heeft verzocht om dit vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Zij heeft haar belang bij dit verzoek echter niet toegelicht. Dat zij de facturen niet kan betalen, is geen grond om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De kantonrechter zal het verzoek dan ook afwijzen.
Wettelijke rente
4.13.
De gevorderde rente ex artikel 6:119 BW is op de wet gegrond en niet weersproken en zal dan ook worden toegewezen zoals in het dictum vermeld.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.14.
[eiseres] maakt aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is, aangezien het verzuim na 30 juni 2012 is ingetreden. [gedaagde] is een natuurlijk persoon en handelde bij het sluiten van de overeenkomst van opdracht met [eiseres] niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Om aanspraak te kunnen maken op de buitengerechtelijke incassokosten moet in dat geval een aanmaning zijn verzonden zoals bedoeld in artikel 6:96, zesde lid, BW. De door [eiseres] bij dagvaarding overgelegde aanmaning voldoet niet aan de in dit artikel gestelde eisen, aangezien daarin geen betalingstermijn van veertien dagen vanaf de ontvangst van de aanmaning is gegeven. De kantonrechter zal de buitengerechtelijke incassokosten daarom afwijzen.
Proceskosten
4.15.
[gedaagde] wordt in deze procedure in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten van [eiseres] worden tot op heden begroot op:
- dagvaarding € 85,81
o BRP € 1,80
o DBR € 1,83
  • griffierecht € 507,00
  • salaris gemachtigde € 498,00(2,0 punt x tarief € 249,00)
totaal € 1.094,44
4.16.
De door [eiseres] apart gevorderde nakosten zijn toewijsbaar, omdat de proceskostenveroordeling hiervoor een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich vooraf laten begroten. De nakosten worden zoals gebruikelijk begroot op een half salarispunt van het toegewezen salaris, met een maximum van € 124,00. Dat leidt in dit geval tot toewijzing van een bedrag van € 124,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 4.665,86, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over € 4.580,22 vanaf 6 mei 2021 tot aan de datum van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot op heden begroot op € 1.094,44, en in de nakosten begroot op € 124,00 (½ liquidatietarief met een maximum van € 124,00), de proceskosten en nakosten te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Haarhuis, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 december 2021.
(SL(O)