In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 6 december 2021 het verzoek van [verzoeker] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen. De rechtbank oordeelde dat [verzoeker] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zal kunnen nakomen. De rechtbank constateerde dat [verzoeker] nog steeds verslaafd is aan wiet, wat de behandeling van zijn psychische problematiek belemmert. De rechtbank benadrukte dat het noodzakelijk is dat [verzoeker] eerst stabiel abstinent is van wiet en een substantiële voortgang boekt in zijn behandeling voordat hij opnieuw een beroep kan doen op de schuldsaneringsregeling.
De rechtbank heeft in haar overwegingen ook het procesverloop in acht genomen, waarbij [verzoeker] eerder een schuldhulpverleningstraject bij de GKB Assen had, dat was gestrand. De rechtbank vond het niet aannemelijk dat [verzoeker] in februari 2022 al in staat zou zijn om betaalde arbeid te verrichten, gezien zijn huidige situatie. De rechtbank concludeerde dat er gegronde vrees bestaat dat [verzoeker] in een schuldsaneringsregeling zijn verplichtingen niet naar behoren zal nakomen, wat zou kunnen leiden tot een tussentijdse beëindiging van de regeling.
De rechtbank wees het verzoek af op grond van artikel 288 lid 1 sub c van de Faillissementswet, maar gaf aan dat [verzoeker] in de toekomst opnieuw een verzoek kan indienen zodra zijn situatie stabiliseert.