In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 14 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een verzoeker zonder vaste woon- of verblijfplaats. De verzoeker, die te maken heeft met een aanzienlijke schuldenlast van ongeveer € 36.500,-, heeft een verzoek ingediend om de beslagvrije voet te verhogen naar € 1.525,-. Dit verzoek is gedaan in het kader van een executoriaal derdenbeslag dat door de verwerende partij, een besloten vennootschap, is gelegd op het loon van de verzoeker. De verzoeker stelt dat de huidige beslagvrije voet van € 732,- per maand onvoldoende is om zijn maandelijkse lasten te dekken, waardoor hij in financiële problemen komt.
Tijdens de mondelinge behandeling op 22 november 2021 heeft de verzoeker zijn situatie toegelicht, waarbij hij aangaf dat hij momenteel ziek is en zijn inkomen is gedaald naar € 1.600,- netto per maand. De verwerende partij heeft echter verweer gevoerd en gesteld dat de beslagvrije voet correct is vastgesteld en dat er al sprake is van coulance door een hogere beslagvrije voet toe te passen dan wettelijk vereist. De kantonrechter heeft in zijn oordeel overwogen dat de verzoeker onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn financiële situatie en dat de door hem opgegeven lasten niet allemaal als noodzakelijke kosten kunnen worden aangemerkt.
De kantonrechter heeft uiteindelijk het verzoek van de verzoeker afgewezen, met de overweging dat de verwerende partij recht had op het leggen van beslag en dat de verzoeker niet heeft aangetoond dat er sprake is van een kennelijk onevenredige hardheid. De proceskosten zijn voor rekening van de verzoeker vastgesteld op € 75,- aan salaris voor de gemachtigde van de verwerende partij. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door mr. A.M. Koene.