ECLI:NL:RBOVE:2021:5016

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
10 augustus 2022
Zaaknummer
9516454 \ EJ VERZ 21-403
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verhoging van de beslagvrije voet in het kader van executoriaal derdenbeslag

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 14 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een verzoeker zonder vaste woon- of verblijfplaats. De verzoeker, die te maken heeft met een aanzienlijke schuldenlast van ongeveer € 36.500,-, heeft een verzoek ingediend om de beslagvrije voet te verhogen naar € 1.525,-. Dit verzoek is gedaan in het kader van een executoriaal derdenbeslag dat door de verwerende partij, een besloten vennootschap, is gelegd op het loon van de verzoeker. De verzoeker stelt dat de huidige beslagvrije voet van € 732,- per maand onvoldoende is om zijn maandelijkse lasten te dekken, waardoor hij in financiële problemen komt.

Tijdens de mondelinge behandeling op 22 november 2021 heeft de verzoeker zijn situatie toegelicht, waarbij hij aangaf dat hij momenteel ziek is en zijn inkomen is gedaald naar € 1.600,- netto per maand. De verwerende partij heeft echter verweer gevoerd en gesteld dat de beslagvrije voet correct is vastgesteld en dat er al sprake is van coulance door een hogere beslagvrije voet toe te passen dan wettelijk vereist. De kantonrechter heeft in zijn oordeel overwogen dat de verzoeker onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn financiële situatie en dat de door hem opgegeven lasten niet allemaal als noodzakelijke kosten kunnen worden aangemerkt.

De kantonrechter heeft uiteindelijk het verzoek van de verzoeker afgewezen, met de overweging dat de verwerende partij recht had op het leggen van beslag en dat de verzoeker niet heeft aangetoond dat er sprake is van een kennelijk onevenredige hardheid. De proceskosten zijn voor rekening van de verzoeker vastgesteld op € 75,- aan salaris voor de gemachtigde van de verwerende partij. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door mr. A.M. Koene.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 9516454 \ EJ VERZ 21-403
Beschikking van de kantonrechter van 14 december 2021
in de zaak van
[verzoeker] ,zonder vaste woon- of verblijfplaats,
verzoekende partij, verder te noemen [verzoeker] ,
procederend in persoon.
tegen
de besloten vennootschap
[verweerster],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verwerende partij, verder te noemen [verweerster] ,
gemachtigde: de heer E. Makkinga.

1.De procedure

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoekschrift met producties ingediend. Dat verzoek is op 28 oktober 2021 door de griffie ontvangen.
1.2.
[verweerster] heeft op 8 november 2021 gereageerd op het verzoekschrift door aan te geven dat partijen onderling een regeling hadden getroffen (zie ook r.o. 2.5). [verzoeker] heeft desgevraagd laten weten dat dit voor hem geen reden was om zijn verzoek in te trekken.
1.3.
Op 22 november 2021 heeft er via Skype een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Beide partijen waren hierbij aanwezig. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er besproken is.
1.4.
Vervolgens is beschikking bepaald.

2.Het geschil en de beoordeling daarvan

Wat er vaststaat

2.1.
Deze zaak gaat over een verschil van mening tussen [verzoeker] en de deurwaarder over het deel van zijn inkomen waar geen beslag op mag worden gelegd.
[verzoeker] heeft een totale schuldenlast van ongeveer € 36.500,-. Eén van zijn schuldeisers is SWZ, een woningstichting in Zwolle. Bij vonnis van 14 mei 2019 is [verzoeker] veroordeeld tot betaling van een bedrag van circa € 20.000,- aan SWZ.
2.2.
[verweerster] heeft in verband met de schuld aan SWZ op 21 september 2021 executoriaal derdenbeslag (loonbeslag) gelegd onder de werkgever van [verzoeker] . Daarbij is de beslagvrije voet voor [verzoeker] berekend op € 732,- per maand.
2.3.
[verzoeker] heeft [verweerster] op 27 september 2021 een betalingsvoorstel van
€ 100,- per maand gedaan. Dat voorstel is niet gehonoreerd. [verweerster] heeft kort daarna aangegeven dat SWZ wel openstaat voor een regeling, mits het maandbedrag wordt verhoogd.
2.4.
In reactie hierop heeft [verzoeker] op 25 oktober 2021 aangeboden € 400,- per maand af te lossen. Diezelfde dag heeft [verweerster] aangegeven dat SWZ akkoord gaat met een aflossing van € 100,- per week via het onder de werkgever van [verzoeker] gelegde beslag. Deze regeling is direct ingegaan en werd ten tijde van de zitting ook toegepast.
Wat [verzoeker] wil
2.5.
[verzoeker] heeft de kantonrechter in zijn verzoekschrift gevraagd om (ook bij wijze van een voorlopige voorziening voor de duur van de procedure) de beslagvrije voet te verhogen naar € 1.525,-. [verzoeker] beroept zich hierbij op de zogenaamde hardheidsclausule van artikel 475 fa van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Volgens het door [verzoeker] overgelegde overzicht bedragen zijn maandelijkse lasten € 1.525,- en is hier bij de vaststelling van de beslagvrije voet onvoldoende rekening mee gehouden. [verzoeker] stelt dat hij door de beslaglegging en de daarbij gehanteerde beslagvrije voet maandelijks geld tekort komt. Hij kan zijn vaste lasten niet meer betalen en zijn betalingsregelingen niet meer nakomen.
2.6.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] verder aangegeven dat de regeling die hij op 25 oktober 2021 met [verweerster] getroffen heeft niet toereikend is. Eerst had [verzoeker] € 2.200,- netto per maand aan inkomsten. Momenteel is hij ziek en heeft hij geen werk meer. Het inkomen van [verzoeker] is hierdoor verlaagd naar € 1.600,- netto per maand. [verzoeker] schat in dat dit minimaal zes maanden zo zal blijven. [verzoeker] heeft de kantonrechter daarom in aanvulling op zijn eerdere verzoek gevraagd het beslag voor een periode van tenminste zes maanden te schorsen. Tijdens de zitting heeft [verzoeker] voorgesteld om voor die periode een betalingsregeling te treffen van € 100,- per maand.
Het verweer van [verweerster]
2.7.
[verweerster] voert verweer. Zij geeft aan dat zij op basis van het vonnis van de kantonrechter van 14 mei 2019 beslag op het loon van [verzoeker] heeft gelegd. Volgens [verweerster] is de daarbij gehanteerde beslagvrije voet overeenkomstig de wettelijke bepalingen vastgesteld op € 732,-. Uit coulance wordt er op dit moment al een hogere beslagvrije voet toegepast. Er wordt namelijk € 100,- per week ingelost, terwijl er op basis van het gelegde beslag eigenlijk meer ruimte is. Volgens [verweerster] is wat [verzoeker] ter onderbouwing van zijn financiële situatie heeft gesteld onvoldoende en rechtvaardigt dit geen beroep op de hardheidsclausule van artikel 475fa Rv. Veel van de door [verzoeker] opgegeven maandelijkse lasten zijn niet als vaste lasten die bij de vaststelling van de beslagvrije voet meewegen aan te merken. Voor (verdere) aanpassing van de beslagvrije voet bestaat daarom geen aanleiding, aldus [verweerster] .
Het oordeel van de kantonrechter
2.8.
Op 14 mei 2019 is [verzoeker] veroordeeld tot betaling van een bedrag aan SWZ. Op basis van dat vonnis mocht er beslag op het inkomen van [verzoeker] worden gelegd. Bij het leggen van beslag dient een beslagvrije voet te worden gehanteerd. Dat is het deel van het inkomen waar geen beslag op mag worden gelegd. Dit zorgt ervoor dat mensen die te maken krijgen met beslaglegging altijd een minimum overhouden om van te leven. [verweerster] heeft aangevoerd dat zij de door haar gehanteerde beslagvrije voet van € 732,- op de juiste manier (conform het bepaalde in artikel 475da Rv) heeft vastgesteld. [verzoeker] heeft dat niet weersproken. Het inkomen van [verzoeker] dat boven de beslagvrije voet uitkomt, mag daarom in beginsel in beslag worden genomen.
2.9.
[verzoeker] heeft aangevoerd dat hij zijn vaste lasten niet kan betalen uit de voor hem vastgestelde beslagvrije voet en dus maandelijks geld tekort komt. [verzoeker] verzoekt de kantonrechter om het beslag te schorsen en/of de beslagvrije voet te verhogen. Hij doet hierbij onder andere een beroep op de hardheidsclausule van artikel 475fa Rv. Op grond van die clausule kan de kantonrechter op verzoek van de debiteur de beslagvrije voet voor een door haar te bepalen termijn verhogen wanneer sprake is van een “kennelijk onevenredige hardheid als gevolg van een omstandigheid waarmee geen rekening is gehouden bij de vaststelling van de beslagvrije voet”. Uit de Memorie van Toelichting bij de totstandkoming van dit artikel volgt dat het moet gaan om situaties waarin sprake is van uitzonderlijk hoge, noodzakelijke en niet (deels) via andere wegen te verlagen kosten waardoor de debiteur onder het bestaansminimum komt. Het beroep op de hardheidsclausule zal vanuit deze optiek beperkt zijn tot zeer uitzonderlijke, individuele situaties. Een hardheidsclausule is niet bedoeld als standaardcompensatie voor groepen mensen die niet uitkomen met de voor hen geldende beslagvrije voet.
2.10.
De kantonrechter is van oordeel dat het verzoek van [verzoeker] moet worden afgewezen. Daartoe is in de eerste plaats van belang dat [verweerster] beslag mocht leggen en dat zij het in beslag genomen bedrag coulancehalve heeft beperkt tot een bedrag van
€ 100,- per week. Er wordt dus al aanspraak gemaakt op een lager bedrag dan wettelijk gezien ingehouden mag worden, ook als van een bedrag van € 1.600,- aan netto inkomsten per maand wordt uitgegaan. Dat [verzoeker] hier (nog steeds) niet mee uit de voeten kan en dat hij hierdoor, zoals hij ter zitting heeft aangegeven, niet kan sparen voor een eigen huisje is geen reden om hiervan af te wijken.
2.11.
Daarbij komt dat bepaalde door [verzoeker] genoemde maandelijkse uitgaven niet als noodzakelijke kosten en niet (deels) via andere wegen te verlagen kosten zijn aan te merken. Zo valt bijvoorbeeld niet uit te sluiten dat op de maandelijkse uitgaven van € 400,- aan eten en drinken, € 80,- aan roken en € 400,- aan benzine nog kan worden bespaard. Tijdens de zitting heeft [verzoeker] zelf ook toegegeven dat bepaalde uitgaven die hij in zijn overzicht heeft opgenomen normaal gesproken niet bij de vaststelling van de beslagvrije voet worden meegenomen. Overigens heeft [verzoeker] zijn maandelijkse kosten ook niet met stukken onderbouwd.
2.12.
Tot slot is van belang dat uit de stukken van het geding kan worden afgeleid dat er bij [verzoeker] sprake is van een problematische situatie. [verzoeker] heeft een schuldenlast van in totaal zo’n € 36.500 euro. Hij heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en slaapt vijf dagen per week in zijn auto. Bovendien moet [verzoeker] regelmatig naar het ziekenhuis en zal hij op korte termijn een operatie ondergaan. [verzoeker] heeft aangegeven dat hij voor een deel van deze problemen hulp heeft ingeschakeld. Dat geldt echter niet voor zijn financiële situatie, terwijl op dat punt ook hulp voorhanden is. [verzoeker] zou bijvoorbeeld beschermingsbewind kunnen aanvragen en tijdens de zitting heeft hij ook aangegeven dat hem dat is aangeboden. [verzoeker] weigert deze hulp te omarmen.
2.13.
Bij deze stand van zaken is er naar het oordeel van de kantonrechter geen enkele reden om de deurwaarder te verbieden om zijn rechten uit te oefenen en het beslag te schorsen. Ook is er geen aanleiding om het beroep op de hardheidsclausule te honoreren en de beslagvrije voet te verhogen. Nu er met deze uitspraak een eindbeslissing wordt genomen behoeft het verzoek om voor de duur van deze procedure een voorziening te treffen geen beslissing meer (art. 223 Rv).
2.14.
De proceskosten komen voor rekening van [verzoeker] , omdat hij ongelijk krijgt. De kosten aan de zijde van [verweerster] worden vastgesteld op een bedrag van € 75,- aan salaris gemachtigde (1 punt voor de mondelinge behandeling x liquidatietarief € 75,-).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst het verzoek af;
3.2.
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] vastgesteld op € 75,- aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Koene, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2021. (EB)