ECLI:NL:RBOVE:2021:5029

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
08/289615-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gevaarlijk rijgedrag en belediging van een politieambtenaar

De rechtbank Overijssel heeft op 17 juni 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 34-jarige man, die zich schuldig heeft gemaakt aan een reeks strafbare feiten, waaronder gevaarlijk rijgedrag en belediging van een politieambtenaar. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden en een rijontzegging van twaalf maanden. De zaak kwam aan het licht na een incident op 13 november 2020, waarbij de verdachte met zijn auto opzettelijk op een stilstaande auto inreed, waarin het slachtoffer zich bevond. Dit leidde tot schade aan de auto van het slachtoffer en een bedreiging van diens veiligheid. Na het ongeval weigerde de verdachte mee te werken aan adem- en bloedonderzoek en beledigde hij een politieambtenaar. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van getuigenverklaringen en proces-verbaal van de politie. De rechtbank weegt bij de strafoplegging de ernst van de feiten en het strafrechtelijk verleden van de verdachte mee. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank besloot tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, zonder voorwaardelijk strafdeel, gezien de omstandigheden van de zaak en het verleden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/289615-20 (P) Datum vonnis: 17 juni 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen: [verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1986 in [geboorteplaats] , wonende te [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 3 juni 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.J. van Dijck en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. H.J. Voors, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:heeft geweigerd mee te werken aan een ademonderzoek;
feit 2:gevaar op de weg heeft veroorzaakt;
feit 3:heeft geweigerd mee te werken aan bloedonderzoek;
feit 4:een auto van [slachtoffer] heeft beschadigd;
feit 5:[slachtoffer]heeft bedreigd;
feit 6:een politieambtenaar heeft beledigd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 13 november 2020 tot en met 14 november 2020 te Zwolle, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen;
2.
hij op of omstreeks 13 november 2020 te Zwolle als bestuurder van een voertuig, personenauto, daarmee rijdende op de weg, A28, door slingerend over 3 rijstroken op voornoemde weg te rijden en/of door over balken, gebruikt bij wegwerkzaamheden, te rijden en/of door midden op een kruising stil te gaan staan, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
3.
hij in of omstreeks de periode van 13 november 2020 tot en met 14 november 2020 te Zwolle, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend;
4.
hij op of omstreeks 13 november 2020 te Zwolle opzettelijk en wederrechtelijk een auto, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan
[slachtoffer]toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
5.
hij op of omstreeks 13 november 2020 te Zwolle [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een (personen)auto op de (personen)auto van die [slachtoffer] in te rijden, terwijl die [slachtoffer] de bestuurder was van zijn (personen)auto;
6.
hij op of omstreeks 13 november 2020 te Zwolle opzettelijk een ambtenaar,te weten [verbalisant 1] , inspecteur van politie eenheid Oost-Nederland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: Fuck you, althans woorden van
gelijke beledigende aard en/of strekking;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde wordt veroordeeld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder l en 3 ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, behoudens wat betreft het onderdeel
'stil gaan staan op een kruising',voor welk onderdeel hij vrijspraak heeft bepleit.
De raadsman heeft zich eveneens gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de onder 4 en 6 ten laste gelegde feiten.
Van het onder 5 ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde feiten. Nu verdachte de onder l, 2, 3, 4 en 6 ten laste gelegde feiten heeft bekend en door of namens hem geen (volledige) vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.'
feit 1
Een proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 14 november 2021, p.37.
De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 3 juni 2021.
feit 2
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 16 november 2020, p.23-25.
De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 3 juni 2021.
De rechtbank acht met betrekking tot dit feit ook het door de raadsman betwiste onderdeel 'stil gaan staan op een kruising' wettig en overtuigend bewezen, nu uit het proces-verbaal van aangifte volgt dat verdachte zonder verkeersnoodzaak midden op de kruising stil is gaan staan. Het gaat daarbij, gezien ook de tot het dossier behorende dashcam-beelden, naar het oordeel van de rechtbank niet om gebruikelijk verkeersgedrag op een kruising, maar om gevaarzettend gedrag.
feit 3
Een proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 14 november 2021, p.38.
De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 3 juni 2021.
feit4
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 16 november 2020, p.23-25.
De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 3 juni 2021.
feit 6
Een proces-verbaal van aanhouding verdachte d.d. 14 november 2020, p.7-8.
De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 3 juni 2021.
1. Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina's, zijn dit pagina's uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met zaakregistratienummer PL0600-202054115 l. Tenzij hieronder anders wordt venneld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vonn, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Nu ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde vrijspraak is bepleit, zullen de bewijsmiddelen met betrekking tot dit feit in de bijlage bij dit vonnis worden opgenomen.
Overweging met betrekking tot het onder 5 ten laste gelegde
De rechtbank stelt op grond van de aangifte van [slachtoffer] en de door verbalisant [verbalisant 2] beschreven beelden van de dashboard-camera vast dat verdachte als bestuurder van een Peugeot aangever - die in een Ford Fiesta reed - heeft ingehaald en afgesneden, dat hij ongeveer honderd meter voor aangever midden op de weg stil is gaan staan, is gedraaid en vervolgens met de neus van zijn auto in de richting van aangever is gaan rijden en zonder vaart te minderen tegen de Ford van aangever aan de voorzijde is aangereden.
De rechtbank leidt uit het geheel van deze gedragingen af dat verdachte doelbewust met forse snelheid frontaal is ingereden op de Ford waarin aangever zich bevond. Aan de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij de Ford niet wilde raken hecht de rechtbank dan ook geen geloof. Door op deze wijze iemand afte snijden, te keren op de weg en vervolgens doelbewust op iemand in te rijden, kan naar het oordeel van de rechtbank bij die ander redelijkerwijs de vrees ontstaan dat hij of zij zwaar lichamelijk letsel zal oplopen ten gevolge van de frontale aanrijding. Uit de aangifte van [slachtoffer] blijkt genoegzaam dat hij ook in dit concrete geval angstige momenten heeft gekend. De rechtbank acht het onder 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgegeven c.q. opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 november 2020 te Zwolle, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat;
hij op 13 november 2020 te Zwolle als bestuurder van een voertuig, personenauto, daarmee rijdende op de weg, A28, door slingerend over 3 rijstroken op voornoemde weg te rijden en door over balken, gebruikt bij wegwerkzaamheden, te rijden en door midden op een kruising stil te gaan staan, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
hij op 13 november 2020 te Zwolle, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen;
4.
hij op 13 november 2020 te Zwolle opzettelijk en wederrechtelijk een auto die geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft beschadigd;
5.
hij op 13 november 2020 te Zwolle [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, door met een personenauto op de personenauto van die [slachtoffer] in te rijden, terwijl die [slachtoffer] de bestuurder was van zijn personenauto;
6.
hij op 13 november 2020 te Zwolle opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] , inspecteur van politie eenheid Oost-Nederland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: Fuck you.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2, 3, 4,
5en 6 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 266,267,285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de artikelen
5,163, tweede en zesde lid, en 176 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994).
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
feit 2
de overtreding: overtreding van artikel
5van de Wegenverkeerswet 1994.
feit 3
het misdrijf: overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
feit 4
het misdrijf: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
feit 5
het misdrijf: bedreiging met zware mishandeling.
feit 6
het misdrijf: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van achttien maanden.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft, met verwijzing naar het advies van Reclassering Nederland, gepleit voor het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf, al dan niet in combinatie met een werkstraf.
7.
3 De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich op 13 november 2020 schuldig gemaakt aan een reeks strafbare feiten. Hij heeft gevaarlijk rijgedrag vertoond en is vervolgens bewust op een stilstaande auto ingereden, waarin zich [slachtoffer] bevond. Dit levert een bedreiging van de heer [slachtoffer] en beschadiging van diens auto op. Na dit ongeval heeft verdachte adem- en bloedonderzoek geweigerd en heeft hij een politieambtenaar beledigd, eveneens ernstige misdrijven.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gelet op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 mei 202 l, waaruit naar voren komt dat verdachte in het verleden is veroordeeld voor ernstige strafbare feiten. Ten tijde van de onderhavige feiten liep verdachte nog in de proeftijd van een voorwaardelijke invrijheidsstelling. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw de grenzen van het toelaatbare te overschrijden.
Uit zijn sociale verhoor bij de politie en uit een reclasseringsadvies van 12 mei 202 l komt over de persoon van verdachte verder naar voren dat hij met zijn vrouw en drie kinderen woont en dat hij een inkomen van ongeveer€ 2.000,- heeft uit zijn werk. De reclassering constateert dat het op verschillende leefgebieden relatief goed met verdachte gaat, maar dat zijn middelengebruik nog wel zorgen baart. De reclassering adviseert een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan verbonden een aantal bijzondere voorwaarden.
De rechtbank acht, gezien de ernst van de gepleegde misdrijven en in het licht van het strafrechtelijk verleden van verdachte, het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden passend en geboden. Anders dan de officier van justitie en de reclassering ziet de rechtbank geen aanleiding om verdachte een voorwaardelijk strafdeel op te leggen, nu verdachte reeds in het kader van zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling gebonden is en nog zal blijven aan de hem opgelegde voorwaarden. De rechtbank zal daarom in deze strafzaak geen voorwaardelijk strafdeel opleggen. Wel acht zij het opleggen van een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twaalf maanden noodzakelijk.
De rechtbank zal voor de onder 2 bewezenverklaarde overtreding geen straf of maatregel opleggen, nu dit feit nauw verweven is met het gehele feitencomplex waarin ook de misdrijven zijn begaan en waarvoor reeds voornoemde straffen worden opgelegd. Het daarnaast opleggen van een afzonderlijke straf of maatregel voor de overtreding heeft op het geheel van de feiten daarom in deze zaak geen meerwaarde.

8.De vordering na voonvaardelijke invrijheidsstelling

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering na voorwaardelijke invrijheidsstelling (met v.i.-zaaknummer 99-000500-36) wordt toegewezen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering, nu de vordering niet tijdig is gedaan.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 oktober 2018 is veroordeelde onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren.
Bij besluit van 23 mei 2019 is veroordeelde met ingang van 24 juni 2019 voorwaardelijk in vrijheid gesteld met een strafrestant van 852 dagen en een v.i.-proeftijd van 852 dagen. Aan het besluit zijn algemene en bijzondere voorwaarden verbonden. Bij wijzigingsbesluiten van 31 december 2019 en 15 september 2020 zijn die voorwaarden gewijzigd.
Veroordeelde is op 16 november 2020 aangehouden op grond van artikel 6:3:15 Sv.
De officier van justitie heeft op 17 november 2020 schriftelijk gevorderd dat de rechter­ commissaris de voorwaardelijke invrijheidstelling zal schorsen. De rechter-commissaris heeft op diezelfde dag de vordering toegewezen.
De vordering tot herroeping is ingediend op 24 februari 2021.
Op grond van artikel 6.6.20 lid 2 (Sv) dient een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (als bedoeld in artikel 6.6.21 Sv)
tegelijkmet de vordering tot schorsing van de voorwaardelijke invrijheidsstelling te worden ingediend. Daarbij komt dat de behandeling van deze vordering door de rechter op grond van artikel 6.6.21 in elk
geval plaats vindt binnen een maand na ontvangst van deze vordering. Uit het systeem van de wet volgt derhalve dat de wetgever een snelle beoordeling door de rechter heeft bedoeld, waarbij strakke tennijnen zijn gesteld.
De rechtbank constateert dat de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling ruim drie maanden na de vordering tot schorsing van de vordering tot schorsing van de voorwaardelijke invrijheidsstelling is ingediend. Dit is naar het oordeel van de rechtbank op zich al te laat. Vervolgens vindt ook de behandeling door de rechter plaats later dan de maand zoals bedoeld in artikel 6.6.21.
Dat brengt mee dat de officier van justitie niet in de vordering kan worden ontvangen en dat de officier van justitie in de vordering niet ontvankelijk dient te worden verklaard.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 57 Sr en de artikelen 176, 177 en 179 WVW 1994.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf: overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
feit 2
de overtreding: overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
feit 3
het misdrijf: overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
feit 4
het misdrijf: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
feit 5
het misdrijf: bedreiging met zware mishandeling.
feit 6
het misdrijf: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte ter zake van de feiten 1, 3, 4, 5 en 6 tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
-
ontzegtverdachte
de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat verdachte ter zake van feit 2 geen straf of maatregel zal worden opgelegd;
vordering na voorwaardelijke invrijheidsstelling
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering na voorwaardelijke invrijheidsstelling (v.i.-zaaknummer 99-000500-36).
Dit vonnis is gewezen door mr. H.R. Schimmel, voorzitter, mrs. D. ten Boer en J. Faber, rechters, in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2021.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
feit 5
1. Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 16 november 2020, p.23-25, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever:
Op vrijdag 13 november 2020 was ik aan het werk in Meppel en vertrok ik omstreeks 23.30 uur richting huis. Ik reed over de A32 richting Zwolle. Jets voor het knooppunt met de
A28 zag ik een personenauto rijden. Ik zag dat het voertuig enorm slingerde en de
hele rijbaan gebruikte. (...) Ik zag dat het voertuig bleef slingeren op de A28 richting Zwolle.
( ...)
Toen ik bij de kruising met de Middel/aan aan kwam werd ik weer ingehaald door de Peugeot. Ik stond voor gesorteerd om recht door te rijden. De Peugeot haalde mij links in en ging midden op de kruising stil staan. Ik zag dat de bestuurder zijn voertuig draaide en met de neus richting mijn voertuig kwam te staan. Ik schrok hier enorm van en voelde gelijk dat de inzittenden mij iets aan wilde doen. Ik ben toen gelijk rechtsaf geslagen, de Middelweg opgereden. Ik zag dat de Peugeot enorm kort achter mij reed. Ik verhoogde constant mijn snelheid om weg te rijden. Dit lukte niet
omdat er voor mij een andere auto reed.
Op het moment dat de tussen barrière weg was, zag ik dat de Peugeot mij en mijn voorganger hard voorbij reed. Ik zag dat de Peugeot verderop stil ging staan. De auto die voor mij reed ging de Peugeot voorbij. Ik besloot om dit niet te doen. Ik zag dat de Peugeot keerde en wederom met de neus mijn kant op stond. Ik reed vol gas achteruit tot dat ik niet verder kon. Ik wilde proberen om ook mijn auto te keren. Dit lukte helaas niet meer omdat er achter mij auto's stonden er ook tegenliggers aankwamen. Ik zag dat de Peugeot vervolgens op mij in kwam rijden. Ik wilde mijn auto recht op de weg te zetten maar het was al te laat. Ik zag dat de bestuurder van de Peugeot bewust op mij in reed om mij ernstig letsel toe te brengen. Gelukkig is dit niet gebeurd. Ik vermoed dat de bestuurder van de Peugeot met ongeveer 50 kilometer per uur op mij in reed.
2. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 november, p.29-31, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , dan wel één hunner:
Op vrijdag 13 oktober 2020 waren wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , werkzaam in Zwolle. Wij reden, in Zwolle, op de middelweg in de richting van de Zwartwaterallee, toen wij via het portofoonkanaal een melding hoorden. De melding betrof een mogelijke bestuurder onder invloed. Melder reed achter de verdachte aan. Het zou gaan om een zwarte Peugeot 206 met kenteken: [kenteken] . Wij hoorden dat er een aanrijding plaats had gevonden tussen de Peugeot en het voertuig van melder.
Terwijl wij deze melding hoorde zagen wij voor ons op de Middelweg meerdere voertuigen staan, waaronder een zwarte Peugeot en een witte Ford Fiesta. Wij zagen naast de Peugeot een drietal mannen met donkere huidskleur, dit betroffen later de personen die in dit proces­ verbaal zijn opgenomen ( [naam 1] , [naam 2] vader en zoon).
Ik zag dat de voorkant van de Peugeot beschadigd was. Ik zag ongeveer vijfentwintig meter verder een witte Ford Fiesta staan. Ik zag dat de voorkant van de Ford beschadigd was. Ik
zag dat er een blanke man in de Ford zat. Ik liep naar een van de mannen die naast de Peugeot stonden. De man stond aan de bestuurders kant van de Peugeot.
Ik vroeg aan de man of hij een identiteitsbewijs bij zich had Ik hoorde de man zeggen dat hij dit niet had en dat hij die ook niet zou geven. (...)
Ik, [verbalisant 2] , liep ondertussen naar de Ford Fiesta. Ik sprak de man aan. De man identificeerde zichzelf als: [slachtoffer] , [geboortedatum 2] 1993.
(. ..) Ik, [verbalisant 2] , zag dat [slachtoffer] trilde over zijn hele lichaam en dat hij een bleek gezicht had.
[slachtoffer] kwam erg geschrokken op mij over. Ik hoorde [slachtoffer] zeggen dat hij erg bang was geweest en niet in staat was om verder te kunnen rijden.
Ik hoorde [slachtoffer] zeggen dat zijn auto een dashcam heeft en mogelijk alles had vast gelegd.
Ik vroeg ofwe de beelden konden bekijken om te achterhalen wie de bestuurder van de Peugeot was, en om ons een beter beeld van het voorval te geven. Ik zag dat [slachtoffer] de dashcam activeerde. Ik zag dat er een film werd afgespeeld Op de film zag ik een zwarte Peugeot rijden. Ik zag dat de Peugeot slingerend over de weg reed en plotseling stilstond midden op de weg. Ik hoorde dat [slachtoffer] belde met de centrale van de politie. Ik zag dat [slachtoffer] de Peugeot volgde en dat er meerdere keren een gevaarlijke situatie ontstond. Ik zag op een gegeven moment dat [slachtoffer] voor de Peugeot reed op de Middelweg. Ik zag dat de Peugeot [slachtoffer] inhaalde en afsneed. Ik zag dat de Peugeot ongeveer honderd meter verder midden op de weg stopte. Ik zag dat de Peugeot draaide en met zijn neus in de richting van [slachtoffer] kwam rijden. Ik zag dat de Peugeot geen vaart minderde en de Ford aan de voorzijde ramde. Ik zag hierop dat er aan de bestuurderskant een man uitstapte met een lichte spijkerbroek, een donkere jas en kort zwart haar. Ik herkende de man als de man die ik had aangesproken en had gevraagd naar zijn identiteitsbewijs. Ik liep naar collega [verbalisant 1] en vertelde hem wat ik had gezien en dat de man die was aangehouden de bestuurder van de Peugeot was. Ik, [verbalisant 1] , had de indruk dat de vermoedelijke bestuurder, [verdachte] , die ik aangehouden had voor belediging erg onder invloed van alcohol en drugs was.
Ik, [verbalisant 1] , sprak toen de derde persoon, wie zich identificeerde met een geldig Nederlands paspoort als [naam 2] geboren op [geboortedatum 3] -1962. Ik hoorde hem zeggen dat hij niet gereden had maar zijn zoon. Ik zag vervolgens dat [naam 2]
naar zijn zoon wees.