ECLI:NL:RBOVE:2021:5038

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
08/260948-19, 08/208448-20 (gev.ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en aanranding met gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 5 maart 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en aanranding. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en heeft hem verplicht tot het ondergaan van een verslavingsbehandeling en het betalen van een schadevergoeding aan het slachtoffer. De zaak betreft twee incidenten: de eerste op 28 oktober 2019, waarbij de verdachte met een hamer meerdere keren op het hoofd van het slachtoffer sloeg, en de tweede op 2 september 2019, waarbij de verdachte een vrouw probeerde te dwingen tot ontuchtige handelingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan de poging tot doodslag, maar niet aan de poging tot zware mishandeling. De rechtbank achtte de verklaringen van de slachtoffers en getuigen betrouwbaar en concludeerde dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer had aanvaard. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn problematische achtergrond en de noodzaak voor behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/260948-19 en 08/208448-20 (gev.ttz) (P)
Datum vonnis: 5 maart 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 februari 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. Leunk en van hetgeen namens de niet verschenen verdachte door de (gemachtigde) raadsman mr. C. Verrillo, advocaat te Denekamp, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat:
Parketnummer 08/260948-19 primair, subsidiair, meer subsidiair
verdachte heeft geprobeerd om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, dan wel dat hij heeft geprobeerd deze persoon zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel dat hij deze persoon heeft mishandeld;
Parketnummer 08/208448-20
verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] aan te randen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
Parketnummer 08/260948-19 primair, subsidiair, meer subsidiair
hij op of omstreeks 28 oktober 2019 te Enschede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft hij, verdachte, die [slachtoffer 1] , meermalen, althans eenmaal, met een hamer, althans een hard voorwerp, op en/of tegen en/of in de richting van het hoofd, althans het lichaam, geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 oktober 2019 te Enschede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen immers heeft hij, verdachte, die [slachtoffer 1] , meermalen, althans eenmaal, met een hamer, althans een hard voorwerp, op en/of tegen en/of in de richting van het hoofd, althans het lichaam, geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 oktober 2019 te Enschede [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] , meermalen, althans eenmaal, met een hamer, althans een hard voorwerp, op en/of tegen het hoofd, althans het lichaam, te slaan;
Parketnummer 08/208448-20
hij op of omstreeks 2 september 2019 te Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 2] te dwingen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, één of meermalen heeft geprobeerd die [slachtoffer 2] om/bij haar lichaam vast te pakken en/of (daarbij) die [slachtoffer 2] tegen een heg geduwd/gedrukt en/of gedrukt gehouden en/of (daarbij) één of meermalen heeft geprobeerd die [slachtoffer 2] op/tegen diens mond en/of gezicht te zoenen en/of (daarbij) één of meermalen voorbij is gegaan aan de verbale signalen van verzet en/of weerstand van die [slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

Parketnummer 08/260948-19 primair, subsidiair, meer subsidiair
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en dat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling kan volgens de officier van justitie wel wettig en overtuigend bewezen worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde vrijspraak bepleit en aangevoerd dat de aangifte en de getuigenverklaringen niet betrouwbaar zijn. Op basis van de verklaring van verdachte over de toedracht en de geringe verwondingen van aangever kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte heeft geprobeerd om aangever te doden danwel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt dan kan ten hoogste, gezien de feiten en de bewijsmiddelen, de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Als hieronder wordt verwezen naar bewijsmiddelen, dan zijn dit bewijsmiddelen opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.
De rechtbank is van oordeel dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) ten aanzien van de door verdachte verrichte geweldshandelingen. Deze verklaring wordt op wezenlijke onderdelen ondersteund door de verklaringen van getuigen [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) en [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ). Anders dan de raadsman ziet de rechtbank geen reden om de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen in twijfel te trekken. De verklaringen zijn gedetailleerd, authentiek en ondersteunen elkaar over en weer. Met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1] zijn verder kort na het incident foto’s gemaakt van het letsel van [slachtoffer 1] , welk letsel past bij de door [slachtoffer 1] beschreven toedracht. De rechtbank zal de verklaring van aangever en de verklaringen van getuigen dan ook voor het bewijs gebruiken. De verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer 1] niet met een hamer heeft geslagen, maar zelf werd aangevallen door [slachtoffer 1] , acht de rechtbank ongeloofwaardig gelet op de verklaringen van voornoemde getuigen. Bovendien past de lezing van verdachte over de oorzaak van het letsel ( [slachtoffer 1] zou van de trap gevallen zijn) niet bij de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] en het beeld van het letsel zoals dat uit de betreffende foto’s en het zich bij de vordering schadevergoeding bevindende journaal van de huisarts blijkt.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen, te weten de aangifte van [slachtoffer 1] en de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] in onderling verband en samenhang bezien, het volgende vast.
Op 28 oktober 2019 heeft in de woning van verdachte een confrontatie plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer 1] over wiet en € 5,00. Toen de situatie escaleerde is [slachtoffer 1] naar de voordeur gelopen om de woning te verlaten. Voor de woning, in de trappenhal van de flat, werd [slachtoffer 1] aangevallen door verdachte. [slachtoffer 1] voelde plotseling een stevige klap boven op zijn hoofd en direct daarna een bonzende pijn aan zijn hoofd. [slachtoffer 1] zag dat verdachte achter hem stond en dat verdachte een hamer in zijn hand vasthield. Verdachte sloeg meerdere malen met de hamer, van bovenaf, op het hoofd van [slachtoffer 1] . [getuige 1] hoorde geschreeuw voor haar deur en toen zij de deur opende zag zij dat [slachtoffer 1] op de grond lag en bloed aan zijn hoofd had. Verdachte sloeg meerdere malen met een hamer op het hoofd van [slachtoffer 1] . Verdachte bleef inslaan op [slachtoffer 1] en schreeuwde: “waar is mijn geld?”. Verdachte sloeg met de hamer boven op het hoofd van [slachtoffer 1] , aan de rechter zijkant van het hoofd en links op het achterhoofd. Terwijl [slachtoffer 1] werd geslagen lag hij in een foetushouding op de grond en met zijn armen en handen beschermde hij zijn hoofd. [getuige 1] was bang dat [slachtoffer 1] door verdachte zou worden doodgeslagen. [getuige 2] hoorde eveneens geschreeuw voor haar woning en heeft gezien dan [slachtoffer 1] door verdachte naar buiten werd geduwd. Toen [slachtoffer 1] op de grond lag werd hij meerdere malen door verdachte met een hamer met kracht op zijn hoofd geslagen. Verdachte schreeuwde: “waar is mijn 5,00 euro?”. [getuige 2] was zo geschrokken dat zij niet meer durfde te kijken. Kort na het incident werd letsel bij [slachtoffer 1] geconstateerd.
Uit het voorgaande volgt dat bewezen kan worden dat verdachte meerdere malen met een hamer op en tegen het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geslagen.
De vraag die de rechtbank voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag moet beantwoorden is of er sprake is van (voorwaardelijk) opzet op de dood. Nu het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om de zwaarste vorm van opzet te kunnen vaststellen, moet worden bezien of verdachtes opzet in voorwaardelijke zin was gericht op de dood van [slachtoffer 1] .”
Ten aanzien van voorwaardelijk opzet geldt dat bewezen zal moeten worden dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans (in de zin van een onder de gegeven omstandigheden reële niet onwaarschijnlijke mogelijkheid) heeft aanvaard dat hij [slachtoffer 1] zou doden door met een hamer meermalen tegen het hoofd van [slachtoffer 1] te slaan. Daarbij geldt dat het antwoord op de vraag of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet, zal afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Uit met name de verklaring van [getuige 1] (bang dat [slachtoffer 1] zou worden doodgeslagen) en [getuige 2] (zo geschrokken dat ze niet meer durfde te kijken) in combinatie met de verklaring van aangever [slachtoffer 1] volgt dat verdachte met kracht met een hamer meermalen op het hoofd (zijnde een kwetsbaar deel van het menselijk lichaam) van [slachtoffer 1] heeft geslagen. Daarmee heeft verdachte de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden. Naar het oordeel van de rechtbank is het meermalen met kracht slaan met een hamer op het hoofd van [slachtoffer 1] een gedraging die naar uiterlijke verschijningsvorm zozeer is gericht op de dood dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte deze kans ook heeft aanvaard. Van contra-indicaties die zouden maken dat verdachte de dood van [slachtoffer 1] niet heeft gewild is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem primair ten laste gelegde feit.
Parketnummer 08/208448-20
4.4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat voor het ten laste gelegde feit onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een veroordeling te komen. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken.
4.5
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat op basis van de verklaring van [getuige 3] mogelijk kan worden aangenomen dat verdachte aangeefster heeft vastgepakt en in de heg heeft geduwd, maar dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
4.6
Het oordeel van de rechtbank
Als hieronder wordt verwezen naar bewijsmiddelen, dan zijn dit bewijsmiddelen opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.
Aan verdachte wordt het verwijt gemaakt dat hij op 2 september 2019 in Enschede [slachtoffer 2] (hierna: aangeefster) heeft geprobeerd ontuchtig te betasten. Deze poging tot het plegen van ontuchtige handelingen zou hebben plaatsgevonden terwijl aangeefster samen met verdachte haar hond aan het uitlaten was.
Verdachte ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan de tenlastegelegde handelingen.
Op grond van artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Dat betekent dat de enkele verklaring van een aangever onvoldoende is. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, dient sprake te zijn van steunbewijs. Die ondersteuning hoeft niet te zien op alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat de verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring “niet op zichzelf staat”, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. De rechtbank benadrukt dat deze maatstaf omtrent het toereikend zijn van een verklaring dient te worden onderscheiden van de beoordeling of een verklaring betrouwbaar is. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Het dossier bevat, in het kort, een aangifte van aangeefster waarin zij onder meer verklaart dat zij op 2 september 2019 haar hond ging uitlaten. Aangeefster kwam verdachte tegen en vroeg of hij mee wilde lopen. Tijdens het lopen probeerde verdachte plotseling aangeefster vast te pakken en te zoenen. Aangeefster zei tegen verdachte dat ze dat niet wilde waarop verdachte haar tegen de heg drukte en haar vast hield waardoor zij geen kant op kon. Vervolgens probeerde verdachte opnieuw om aangeefster te zoenen. Aangeefster draaide haar hoofd weg waardoor zij door verdachte op haar wang werd gezoend. Verdachte bleef proberen om aangeefster te zoenen. Al die tijd kon aangeefster niet wegkomen en bleef zij tegen verdachte zeggen dat zij dat niet wilde en dat verdachte haar los moest laten. Op een gegeven moment is verdachte naar achteren gestapt waardoor aangeefster weg kon lopen. Verdachte is daarna nog met aangeefster meegelopen en toen er een auto aankwam met vrienden van verdachte is hij in de auto gestapt en weggegaan. Aangeefster is daarna naar huis gelopen en heeft een vriend van haar gebeld aan wie zij heeft verteld wat haar was overkomen.
Aangeefster heeft tijdens haar aangifte een uitgebreide en gedetailleerde verklaring afgelegd. Deze verklaring is naar het oordeel van de rechtbank authentiek en consistent; zo ‘dikt’ zij de handelingen niet aan en verklaart zij openhartig over de aard van het contact dat zij met verdachte had, de chatgesprekken die zij hebben gevoerd en dat de toenadering die verdachte zocht door haar niet werd beantwoord. Feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat zij in strijd met de waarheid, een voor verdachte belastende verklaring heeft afgelegd, zijn niet aannemelijk geworden. De rechtbank ziet, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster.
De verklaring van aangeefster wordt in voldoende mate ondersteund door verschillende (de auditu) getuigenverklaringen.
[getuige 3] (verder: [getuige 3] ) heeft bij de politie onder meer verklaard dat hij op
2 september 2019 door aangeefster werd gebeld. Aangeefster was in paniek en vertelde dat zij door een man die in haar flat woont bij haar middel was vastgepakt en in de heg was geduwd. Aangeefster vertelde verder dat de man al langer gek op haar was en dat zij hem een paar keer had afgewezen. Terwijl aangeefster aan de telefoon was met [getuige 3] liep zij naar zijn woning toe. Omdat aangeefster zo in paniek was is [getuige 3] haar tegemoet gelopen.
[getuige 4] , de moeder van aangeefster, heeft bij de politie onder meer verklaard dat zij op
2 september 2019 door aangeefster werd gebeld. Aangeefster was in paniek en praatte heel druk. Aangeefster moest eerst tot bedaren worden gebracht waarna zij kon vertellen wat er was gebeurd. Aangeefster vertelde dat zij door een buurman uit de flat was lastig gevallen. De buurman had aangeefster in het nauw gedreven en had geprobeerd om haar te betasten en te zoenen. Aangeefster had geprobeerd om de buurman duidelijk te maken dat zij alleen wilde lopen, maar hij probeerde haar toch vast te pakken en te zoenen. Aangeefster wist uiteindelijk te ontkomen, maar was helemaal overdonderd en wist niet wat ze moest doen. Aangeefster vertelde verder dat ze naar een goede vriend, [getuige 3] , ging.
De rechtbank stelt vast dat er weliswaar verschillen zijn in de getuigenverklaringen met betrekking tot wie aangeefster heeft gebeld na het incident, maar in de kern zijn voornoemde getuigenverklaringen in grote lijnen en op cruciale onderdelen gelijkluidend aan de verklaring van aangeefster en ondersteunen op die onderdelen de verklaring van aangeefster en in zoverre ook de betrouwbaarheid daarvan.
Tot slot draagt ook de inhoud van de chatgesprekken tussen verdachte en aangeefster bij aan het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. In deze chatgesprekken schrijft verdachte meerdere keren dat hij aangeefster leuk vindt waarop aangeefster antwoordt dat zij niet geïnteresseerd is.
Al het voorgaande overziend, is de rechtbank van oordeel dat de aangifte op voldoende overtuigende wijze wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal. Aldus concludeert de rechtbank dat de verklaring van aangeefster niet op zichzelf staat, maar is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in andere bronnen.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het doel van de zedelijkheidswetgeving is het beschermen van de seksuele integriteit van personen die daartoe op een bepaald moment, dan wel in het algemeen, zelf niet in staat zijn. Verder blijkt dat de wetgever handelingen van seksuele aard strafbaar heeft willen stellen, voor zover die in strijd zijn met de sociaal ethische norm. Voor de vraag of een handeling als ontuchtige handeling kan worden aangemerkt, is niet doorslaggevend of de dader met de handeling zélf ontuchtige bedoelingen had. Het gaat om handelingen van seksuele aard die in strijd met de sociaal ethische norm zijn.
De rechtbank is van oordeel dat het vastpakken van het lichaam en tegen een heg duwen en gedrukt houden in combinatie met het proberen te zoenen en voorbij gaan aan signalen van verzet en weerstand in dit geval is op te vatten als een handeling die inbreuk maakt op de seksuele integriteit van aangeefster en in strijd is met de sociaal ethische norm. Uit de verklaring van aangeefster blijkt dat de handelingen van verdachte een onverhoeds karakter hadden en dat aangeefster verstijfde van angst omdat zij geen kant op kon. Zij was op dat moment niet in staat haar seksuele integriteit te beschermen. Gelet op de omstandigheden waaronder verdachte aangeefster heeft getracht aan te randen en de positie waarin zij zich bevond, is de rechtbank van oordeel dat aangeefster gedwongen werd deze handelingen te dulden. Gelet op het onverhoedse karakter van de handelingen had aangeefster daarop immers niet bedacht hoeven zijn en van dwingen kan ook sprake zijn indien het onverhoedse karakter van het handelen van de verdachte aangeefster heeft overvallen en daardoor verzet heeft voorkomen, zoals hier het geval is geweest.
De rechtbank is van oordeel dat de handelingen tussen verdachte en aangeefster gelet op voornoemde feiten en omstandigheden niet aan de algemeen aanvaarde sociaal ethische norm voldoen en daarom een ontuchtig karakter hebben.
De rechtbank is aldus van oordeel dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is op de manier waarop het onder de bewezenverklaring is opgenomen.
4.7
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Parketnummer 08/260948-19 primair, subsidiair, meer subsidiair
hij op 28 oktober 2019 te Enschede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] , meermalen, met een hamer op en tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Parketnummer 08/208448-20
hij op 2 september 2019 te Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door een feitelijkheid, [slachtoffer 2] te dwingen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, heeft geprobeerd die [slachtoffer 2] bij haar lichaam vast te pakken en
die [slachtoffer 2] tegen een heg heeft geduwd/gedrukt en gedrukt gehouden en meermalen heeft geprobeerd die [slachtoffer 2] op haar mond te zoenen en (daarbij) voorbij is gegaan aan de verbale signalen van verzet en/of weerstand van die [slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 08/260948-19 primair en 08/208448-20 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Ten aanzien van de zaak met parketnummer 08/260948-19 heeft de raadsman een beroep gedaan op noodweer.
De rechtbank verwerpt dit verweer nu de rechtbank uit gaat van de verklaringen van aangever en getuigen, uit welke verklaringen geenszins blijkt van een noodweersituatie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 246 en 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Het bewezenverklaarde levert op:
08/260948-19 primair
het misdrijf: poging tot doodslag;
08/208448-20
het misdrijf: poging tot feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uur, subsidiair 100 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht met daarnaast een voorwaardelijke taakstraf passend is.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Kennelijk om een kwijtgeraakt zakje wiet. Bij dit feit heeft de verdachte een hamer gebruikt, waarmee excessief geweld is gebruikt tegen het slachtoffer. Dat het letsel van het slachtoffer gering is gebleven, is een gelukkige omstandigheid, die geenszins aan de verdachte is te danken. De verdachte heeft door zo te handelen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast. Dergelijk gewelddadig gedrag is zeer bedreigend en versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Dit blijkt ook uit de verklaringen van de buren van verdachte die hem als een waanzinnige zagen inslaan op het hoofd van het slachtoffer en vreesden voor zijn leven en daarom niet verder durfden te kijken uit angst. Daarnaast kunnen de slachtoffers van dergelijk geweld daarvan nog langdurig psychische klachten ondervinden. De fysieke en geestelijke impact van het geweldsincident blijkt ook uit het schade-onderbouwingsformulier van de benadeelde partij. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt een poging tot aanranding door aangeefster tegen een heg te duwen, haar vast te houden en door te proberen haar op de mond te zoenen. Ontuchtige handelingen, van welke aard en intensiteit ook, vormen een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit. Verdachte heeft met zijn handelingen geen rekening gehouden met de gevoelens van het slachtoffer. Dat het bij een poging is gebleven maakt de impact op het slachtoffer niet minder groot. Ook dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
  • een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 16 februari 2021;
  • een strafadvies van Tactus verslavingszorg van 30 november 2020, opgemaakt door A.M. van Egmond, reclasseringswerker.
In het reclasseringsadvies staat onder meer beschreven, zakelijk weergegeven, dat verdachte gedurende zijn jeugd weinig handvatten en sociale steun aangereikt heeft gekregen, hetgeen het leven van verdachte tot op heden beïnvloedt. Er is instabiliteit op het gebied van huisvesting, financiën en dagbesteding. Verdachte verliest op korte termijn mogelijk zijn woning en een geschikt alternatief is (nog) niet aanwezig. Verdachte ontvangt momenteel ondersteuning van de Stadsbank, hetgeen verdachte enigszins rust geeft op financieel gebied. De kans op recidive wordt ingeschat als hoog wanneer de stabiliteit op het gebied van huisvesting en financiën wegvalt. Daarnaast maakt verdachte zich momenteel zorgen om het beperkte contact met zijn dochtertje. Verdachte is bekend met problematisch alcoholgebruik en het roken van cannabis. Wanneer verdachte sterk bier drinkt (alcoholpromillage 10%), wordt de kans op recidive aanzienlijk verhoogd. In 2018 is door JusTact bij verdachte een IQ vastgesteld van 94 en uit de DSM 5 classificatie blijkt er sprake te zijn van een stoornis in alcoholgebruik, antisociale en narcistische persoonlijkheidsproblematiek en problemen op het gebied van wonen, werken en financiën. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. Verdachte heeft vanaf oktober 2017 een reclasseringstoezicht. Daarnaast is Jeugdzorg betrokken. Verdachte heeft sinds april 2020 geen justitiecontact opgebouwd en lijkt gemotiveerd om een delict vrije levensstijl te bereiken. Verdachte staat open voor bijzondere voorwaarden. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden meldplicht bij reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, schuldhulpverlening en middelencontrole.
De rechtbank acht de oplegging van een gevangenisstraf passend en geboden gelet op de ernst van de feiten. De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte daarvan rekening gehouden met het advies van reclassering. Gezien de persoon van verdachte en de inhoud van het rapport is behandeling van verdachte nodig en zal verdachte daarna langdurige begeleiding en verdere hulpverlening nodig hebben om de kans op recidive te doen verminderen. Een deel van de opgelegde gevangenisstraf zal daarom voorwaardelijk zijn. Daarnaast heeft de rechtbank - in strafverzwarende zin - rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie waaruit blijkt dat verdachte eerder voor een geweldsdelict met justitie in aanraking is gekomen.
Alle omstandigheden in deze zaak in aanmerking genomen, is de rechtbank van oordeel dat van de op te leggen vrijheidsstraf een deel voorwaardelijk moet worden opgelegd om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen en hem te stimuleren om te werken aan de bij hem bestaande problematiek. Aan die voorwaardelijke straf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden koppelen zoals die zijn geadviseerd door de reclassering. Aan verdachte zal daarom worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de periode die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 1.050,- gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing gevorderd van immateriële schade.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat, primair vanwege de bepleite vrijspraak en subsidiair vanwege de situatie waarin [slachtoffer 1] zichzelf heeft gebracht, de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van verdachte immateriële schade heeft geleden. Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding anders dan vermogensschade als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Rekening houdend met de omstandigheden van het geval en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht de rechtbank de toekenning van het gevorderde bedrag van € 1.050,00 billijk.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 Sr.

10. De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder parketnummer 08/260948-19 primair en parketnummer 08/208448-20 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder parketnummer 08/260948-19 primair en parketnummer 08/208448-20 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
08/260948-19 primair
het misdrijf: poging tot doodslag;
08/208448-20
het misdrijf: poging tot feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 08/260948-19 primair en 08/208448-20 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht. De reclassering zal contact opnemen met verdachte opnemen voor de eerste afspraak;
- zich laat behandelen door JusTact of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij een aanleiding die zich kan voordoen, bijvoorbeeld terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld, ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
- indien de reclassering dit nodig acht, verblijft bij Stichting Trai of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- indien de reclassering dit nodig acht, meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- indien de reclassering dit nodig acht, meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en cannabis om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van € 1.050,00 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 oktober 2019);
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het onder 08/260948-19 primair bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.050,00,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 oktober 2019 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 20 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.H. Heijink, voorzitter, mr. C.C.S. Bordenga-Koppes en mr. R. ter Haar, rechters, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2021.
Buiten staat
Mr. Ter Haar is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit de dossiers van de politie eenheid Oost-Nederland met nummers PL0600-2019481497 en dossiernummer ONRCBC19555. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Parketnummer 08/260948-19 primair
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , van 29 oktober 2019, en fotoblad letsel, pagina’s 3 t/m 7, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever:
Op maandag 28 oktober 2019, omstreeks 22.30 uur ben ik bij [verdachte] op bezoek
gegaan. [verdachte] woont aan de [woonplaats 1] . Omstreeks 22.45 uur, kreeg ik van [verdachte] een 5 euro biljet en ben ik vervolgens naar de coffeeshop ' [bedrijf] ' gefietst. Omstreeks 23.15 uur, was ik weer terug bij [verdachte] , ik vertelde hem dat ik de wiet,
onderweg naar hem was verloren. Ik zei tegen [verdachte] dat wij het wel zouden oplossen.
Hiermee bedoel ik dat ik het verschuldigde geld of de wiet wel zou teruggeven. Ik zag dat hij achter een witte ladekast twee hamers wegpakte. Ik zag dat hij beide hamers vasthield. Vervolgens liep hij nogal dreigend naar mij toe gelopen in versnelde pas. Ik duwde hem van mij af en wilde naar de voordeur lopen om zijn woning te verlaten. Vervolgens stond ik voor zijn voordeur aan de buitenzijde van zijn woning. Ik stond met mijn hoofd en lichaam richting de trappenhal van de flat. Ik voelde plotseling een stevige klap boven op mijn hoofd. Ik voelde direct een bonzende pijn aan mijn hoofd. Ik zag dat [verdachte] achter mij stond en mij direct meerdere malen bleef slaan. Ik voelde dat hij mij een aantal keren op mijn hoofd sloeg. Ik zag dat hij een zilver/zwart kleurige hamer in zijn rechterhand had. Hij sloeg met een slaande beweging vanaf boven zijn hoofd naar beneden heen. Ik denk dat hij mij op deze manier wel 8 of 9 keren heeft geraakt op en aan mijn hoofd.
2.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 29 oktober 2019, pagina’s 9 t/m 10, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als verklaring van getuige:
Op maandag 28 oktober 2019 omstreeks 23:40 uur, was ik aanwezig in mijn woning aan
de [woonplaats 2] . Ik hoorde buiten geschreeuw. Ik hoorde de stemmen van
[verdachte] en [slachtoffer 1] . Ik liep vervolgens naar de voordeur. Ik opende de voordeur en ik zag dat [slachtoffer 1] op de grond lag. Ik zag dat [slachtoffer 1] bloed aan zijn hoofd had. Ook zag ik [verdachte] staan. Ik zag dat [verdachte] bloed aan zijn hand had. Ik zag dat [verdachte] een hamer in zijn hand hield. Ik zag en hoorde dat [verdachte] schreeuwde en [slachtoffer 1] sloeg. Ik zag dat [verdachte] dit deed met de hamer. Ik zag hoe [verdachte] [slachtoffer 1] meerdere keren met de hamer sloeg en hem raakte. Ik hoorde [verdachte] schreeuwen: ''waar is mijn geld!. Ik zag en hoorde hoe hij deze woorden bleef schreeuwen en bleef inslaan op [slachtoffer 1] . Ik zag en hoorde dat [slachtoffer 1] zich probeerde af te weren en bleef roepen:'' Niet doen, hou op, [verdachte] '' Ik zag dat [verdachte] hier niet naar
luisterde en bleef slaan met de hamer. Ik was bang dat [verdachte] , [slachtoffer 1] dood zou slaan.
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 30 oktober 2019, pagina’s 11 t/m 12, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als verklaring van getuige:
Ik zag dat [verdachte] hard met de hamer tegen het hoofd van [verdachte] sloeg. Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer 1] boven op zijn hoofd raakte, aan de rechter zijkant van het hoofd raakte en links op zijn achterhoofd. Ik zag allemaal bloed. Ik zag dat [verdachte] maar bleef doorslaan en [slachtoffer 1] overal raakte. Wat ik gezien heb is dat [verdachte] [slachtoffer 1] zeker 4 a 5 keer met de hamer heeft geslagen. Ik zag [slachtoffer 1] op dat moment dat hij met de hamer werd geslagen op de grond liggen. Ik hoorde [slachtoffer 1] schreeuwen en roepen: "Niet doen, niet doen". Ik zag dat [slachtoffer 1] in de foetushouding op de grond lag en zijn hoofd beschermde met zijn armen en handen door zijn armen boven zijn hoofd te houden.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 30 oktober 2019, pagina’s 14 t/m 16, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als verklaring van getuige:
Op maandag 28 oktober 2019 ben ik getuige geweest van een mishandeling gepleegd door
mijn buurman [verdachte] . Ik bevond mij op dat moment in mijn woning aan de [woonplaats 3] . Ik hoorde op dat moment geschreeuw. Het was voor mij duidelijk dat er een ruzie
gaande was. Ik ben toen naar mijn voordeur gelopen en heb door de deurspion gekeken. Ik had toen zicht op de voordeur van [verdachte] . Ik zag dat [verdachte] , [slachtoffer 1] , naar buiten duwde.
[slachtoffer 1] lag vervolgens plat op de grond. Ik zag dat [verdachte] boven op [slachtoffer 1] ging. Ik zag
dat [verdachte] meerdere keren op [slachtoffer 1] insloeg. Ik zag dat dit met kracht ging. Ik hoorde [verdachte] schreeuwen "waar is mijn 5 euro". Tot mijn schrik zag ik dat [verdachte] een hamer in zijn handen had. Ik zag dat [verdachte] met de hamer op [slachtoffer 1] in sloeg. Dit deed [verdachte] met kracht. [verdachte] sloeg meerdere keren met de hamer op [slachtoffer 1] 's hoofd. Ik ben hier erg van geschrokken en heb de voordeur dichtgedaan. Ik heb verder niet meer gekeken omdat ik dit niet durfde.
Parketnummer 08/208448-20
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , van 1 oktober 2019, met bijlage(n), pagina’s t/m 21, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangeefster:
Ik ging mijn hond uitlaten. Ik had al eerder een aanvaring gehad met de persoon in kwestie omdat hij is geobsedeerd door mij. Hij is verliefd op mij en ik heb hem al vijf keer heel duidelijk afgewezen en gezegd dat hij niet mijn type is. Omdat hij normaal praatte tegen mij en omdat hij mij normaal vroeg: "Alles goed?" dacht ik dat het misschien handig was om hem mee te vragen tijdens het wandelen, omdat ik hem graag wilde uitleggen wat ik niet leuk vindt aan wat hij deed. Echter toen we op de [straatnaam] liepen, ging het fout. Hij heeft mij vervolgens meerdere malen proberen te knuffelen en proberen vast te pakken waarop ik heel duidelijk heb gezegd dat ik dat niet wilde hebben, terwijl ik het heel moeilijk vindt om "nee" te zeggen. Daardoor vond hij het nodig om mij tegen de heg aan te duwen en mij vast te houden zodat ik geen kant op kon. Hij heeft mij vervolgens geprobeerd te zoenen waarbij ik net op tijd mijn hoofd wegdraaide zodat hij mij net op mijn wang kuste. Ik verstijfde van angst omdat ik geen kant op kon. Hij probeerde mij weer te knuffelen. Ik heb hem toen weer heel duidelijk gezegd: “Ik wil dit niet, laat mij los. Nee”. Vervolgens heb ik geprobeerd weg te komen maar dat lukte niet. Hij is op een gegeven moment naar achteren gestapt waardoor ik door kon lopen maar hij liep weer met mij mee. Ik heb mij de hele tijd groot gehouden en kwam op de [adres] waarna ik eindelijk van hem af was omdat er een auto aan kwam, met daarin vrienden van hem, waar hij in stapte. Daarna ben ik zo snel en zo normaal mogelijk richting huis gelopen terwijl ik ondertussen een vriend van mij probeerde te bellen die niet op nam. Daarna heb ik een andere vriend gebeld die wel op nam. Ik zei tegen hem: “ [getuige 3] , kan ik alsjeblieft naar je toe komen want ik ben bang”. Ik zei dat met een angstige stem want ik was ook heel bang. [getuige 3] woont aan de [adres] . [getuige 3] zei dat ik wel mocht komen. V: Wanneer is dat precies gebeurd? A: Drie weken geleden. Ik kan misschien in mijn telefoon wel kijken wanneer dit is geweest. Dit was volgens mij op 2 september en volgens mij rond een uur of elf. Dat was op 2 september, ik heb hem toen tussen 22:57 uur en 23:00 uur zes keer gebeld. Daarna heb ik [getuige 3] gebeld. Ik belde [getuige 3] om 23:01 uur. V: Wie heeft jou gekust? A: Ik heb wel een foto van hem. Hij noemt zich [verdachte] maar hij heet schijnbaar anders. Jullie weten wel hoe hij heet hoorde ik van de politiemensen in uniform. Ik zal de foto van hem naar jullie toe mailen. Ik heb ook nog een chatgesprek dat ik
met hem had op Instagram, waarin ik hem steeds afwijs. Die kan ik jullie ook wel
sturen. V: Kun je de hele chatgeschiedenis sturen? A: Nee, dat is te veel en eerst was het ook nog allemaal heel lief en schatje dit en schatje dat. Ik stuur jullie een screenshot van wat delen van het chatgesprek. Zijn profiel op Instagram heet " [naam] ".
2.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 13 maart 2020, pagina’s 22 t/m 25, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als verklaring van getuige:
O: [slachtoffer 2] heeft jou op woensdag 2 september 2019 omstreeks 23:00 uur gebeld. V: Wat kun ij daarover vertellen? A: Ze was helemaal in paniek en ze vertelde kort en krachtig wat er gebeurd was. Ze wilde eerst naar een andere vriend van haar die bij haar in de flat woonde. Deze was niet thuis, ze heeft toen snel de hond naar binnen gebracht bij haar eigen flat en toen dacht ze aan mij en toen heeft ze mij gebeld terwijl ze al onderweg was naar mij. Ik had haar aan de telefoon op het moment dat ze in de lift van haar flat naar beneden ging. Omdat ze zo in paniek was ben ik haar tegemoet gelopen. V: Wat vertelde [slachtoffer 2] jou precies aan de telefoon? A: [slachtoffer 2] vertelde mij aan de telefoon dat ze in een heg was geduwd door een man, ze noemde zijn naam wel, maar die weet ik nu niet meer. Ik wist wel dat ze hiermee een buurman van haar bedoelde die bij haar in de flat woonde, ergens bovenin. Hij had haar ook bij haar middel vastgepakt. Verder vertelde ze mij niets aan de telefoon, maar ik merkte wel dat ze helemaal over de rooie was.
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] van 6 april 2020, pagina’s 26 t/m 30, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als verklaring van getuige:
V: Wat heeft [slachtoffer 2] verteld over wat er met haar is gebeurd op maandag 2 september 2019? A: Zij belde mij dezelfde avond nog op en ik hoorde direct dat zij in paniek was. Ze praatte namelijk heel druk. Ik moest haar eerst tot bedaren brengen waarna zij kon vertellen wat er was gebeurd. Zij vertelde dat zij was lastig gevallen. De buurman van haar, die bij haar in het flat woont op de negende verdieping op [huisnummer] , had haar in het nauw gedreven en proberen haar te betasten en te zoenen. Toen [slachtoffer 2] de hond uit ging laten ’s avonds, ik weet niet hoe laat dit was, liep de buurman al met haar mee. Dit vond zij al niet prettig omdat deze buurman haar ook al had lastig gevallen via Instagram. Hij had rare, wat seksueel getinte, opmerkingen gemaakt via Instagram. [slachtoffer 2] heeft hem proberen duidelijk te maken dat zij alleen wilde lopen. Maar de man probeerde haar toch vast te pakken en haar te zoenen. Ik weet niet waar dit precies is gebeurd maar volgens mij wel in de buurt van de flat waarin zij woont. Zij heeft kunnen ontkomen, maar was helemaal overdonderd en wist niet wat zij moest doen. Ze belde mij en zei dat ze naar een goede vriend van haar, [getuige 3] , ging. Ik zei dat ik wel met haar aan de lijn bleef tot zij bij [getuige 3] was. Toen ze bij [getuige 3] was, heb ik
de verbinding verbroken. V: Waar heeft hij haar geprobeerd te zoenen? A: [slachtoffer 2] vertelde dat hij haar probeerde te zoenen in haar gezicht of op haar mond.
4.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 18 juni 2020, pagina’s 50 t/m , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als verklaring van verdachte:
V: Je bent aangehouden voor het aanranden van een mede flatbewoner. Wie denk je dat deze
mede flatbewoner is? A: Ik weet wel wie het is. V: [slachtoffer 2] die zich ook wel [slachtoffer 2] noemt heeft aangifte gedaan tegen jou. Jij noemde haar toen ook wel [slachtoffer 2] aan de telefoon met mij. Wie is [slachtoffer 2] ? A: Een buurvrouw. V: We hebben ook screenshots van haar Instagram waarin jij zegt: “Als ik je in je ogen wil aankijken verdrinkt ik” We laten jou deze screenshots A tot en met E zien. Er staat dat jij haar echt leuk vind. Het lijkt erop dat je dus verliefd op haar bent. Hoe kun jij dit uitleggen? A: Dat is mijn oude Insta. [naam] is mijn oude Instagram account.