ECLI:NL:RBOVE:2021:5068

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
08-953126-17 en 08-101186-18 (gevoegd ttz)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting, vernieling, heling, bedreiging en belediging

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 1 juli 2021 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder brandstichting, vernieling, heling, bedreiging en belediging. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk stichten van brand, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar te duchten was. Dit betrof onder andere een scooter die in brand werd gestoken in de portiek van een flat, wat leidde tot gevaar voor de bewoners. Daarnaast heeft de verdachte brand gesticht bij een Albert Heijn, waarbij ook schade aan het pand is ontstaan. Verder is de verdachte schuldig bevonden aan het vernielen van een brievenbus en het helen van een gestolen snorfiets en kentekenplaat. De bedreiging met geweld tegen een slachtoffer via Facebook-berichten en belediging van een reclasseringsambtenaar zijn eveneens bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Tevens zijn er schadevergoedingen opgelegd aan de benadeelde partijen voor de geleden schade door de vernielingen en heling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-953126-17 en 08-101186-18 (gevoegd ttz)
Datum vonnis: 1 juli 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1993 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats],
nu verblijvende in de P.I. [locatie 1].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 30 juli 2019, 18 februari 2021, 11 maart 2021 en 17 juni 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Hoekstra en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. J.O.A.N. de Vries, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlasteleggingen

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging met parketnummer 08-953126-17 van 18 februari 2021, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
08-953126-17
feit 1:brand heeft gesticht door een scooter in brand te steken, waardoor er gevaar ontstond voor een aantal woningen aan de [adres 1] en levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van die woningen;
feit 2:brand heeft gesticht, waardoor er gevaar ontstond voor een pand van de Albert Heijn in Almelo;
feit 3:een brievenbus heeft vernield;
feit 4:zich schuldig heeft gemaakt aan heling van een snorfiets;
feit 5:zich schuldig heeft gemaakt aan heling van een kentekenplaat;
feit 6:een aantal autobanden heeft vernield;
feit 7:[slachtoffer 1] heeft gedwongen een Facebookbericht te verwijderen of hem heeft bedreigd;
feit 8:een reclasseringsambtenaar heeft beledigd;
08-101186-18
feit 1:heeft betaald met een vals bankbiljet;
feit 2:[slachtoffer 2] heeft beledigd.
Voluit luiden de tenlasteleggingen aan verdachte, dat:
08-953126-17
1.
hij in of omstreeks de periode van 9 juli 2017 tot en met 10 juli 2017, te Almelo, althans in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met benzine, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan een scooter(kenteken [kenteken 1]) geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, - en daarvan gemeen gevaar voor de woningen gelegen aan de [adres 1], in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of - levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (bewoners) [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5], in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5], in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
2.
hij in of omstreeks de periode van 21 oktober 2017 tot en met 22 oktober 2017, te Almelo, althans in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met benzine, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan de (rol)deur(en) van de Albert Heijn, geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor het gehele winkelpand van de Albert Heijn, en/of zich daar
bevindende goederen,in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
3.
hij op of omstreeks 29 oktober 2017, te Almelo, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een brievenbus, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan Aws Beter Wonen toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
4.
hij in of omstreeks de periode van 26 november 2017 tot en met 09 december 2017, te Almelo, althans in Nederland, een goed, te weten snorfiets (chassisnummer: [nummer]) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
5.
hij in of omstreeks de periode van 26 november 2017 tot en met 09 december 2017, te Almelo, althans in Nederland, een goed, te weten een kentekenplaat ([kenteken 2]) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
6.
hij in of omstreeks de periode van 17 december 2017 tot en met 18 december 2017, te Almelo, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een of meerdere autoband(en), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
7.
Primair
hij in of omstreeks de periode van 09 december 2017 te Almelo, althans in Nederland, een ander, te weten [slachtoffer 1], door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander en/of derden, te weten voornoemde [slachtoffer 1], wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, hebbende hij, verdachte, een reactie op een
facebookbericht(en), bestaande uit de volgende teksten geplaatst,- zakelijk weergegeven -:
-Beter haal je alle reacties weg voordat ik u komt vermoorden en/of
-Ik heb u adres wacht u maar af wat er met u gaat gebeuren;
Subsidiair
hij op of omstreeks 9 december 2017, te Almelo, althans in Nederland, [slachtoffer 1], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] bij een toegezonden of aangeboden geschrift of afbeelding (een of meerdere Facebook-bericht) dreigend de woorden toegevoegd - zakelijk weergegeven-:
- Beter haal je alle reacties weg voordat ik u komt vermoorden en/of
- Ik heb u adres wacht u maar af wat er met u gaat gebeuren. althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
8.
hij op of omstreeks de periode van 22 juli 2017 tot en met 25 december 2017, te Almelo, althans in Nederland, opzettelijk, [slachtoffer 8] (zijnde reclasseringsambtenaar), heeft beledigd, hebbende hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer 8] een of meerdere berichten (zijnde een ofmeerdere whatsapp-berichten) toegezonden, bestaande uit de volgende woorden, - zakelijk weergegeven - :
- Jo, heb je nieuwe nummer ja hahahha stronthoer,
- Hoer en/of
- Sletje,
althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
08-101186-18
1.
hij op of omstreeks 27 juli 2017 te Almelo, althans in Nederland, opzettelijk een of meer bankbiljetten van 50 (vijftig) euro, dat/die hij, verdachte, zelf heeft nagemaakt en/of vervalst en/of waarvan de valsheid en/of vervalsing hem, toen hij deze ontving bekend was, als echt en onvervalst heeft uitgegeven;
2.
hij op of omstreeks 27 juli 2017 te Almelo opzettelijk [slachtoffer 2] door een toegezonden of aangeboden geschrift en/of afbeelding, heeft beledigd, door die [slachtoffer 2] middels het sturen van een sms-berichten de woorden toe te voegen: "hoerenzoon" en/of "vieze schapies neukerssss", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.

3.De voorvragen

3.1
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsvrouw heeft wat betreft de bij parketnummer 08-953126-17 onder 8 en parketnummer 08-101186-18 onder 2 ten laste gelegde feiten de niet-ontvankelijkheid van
het openbaar ministerie bepleit. Bij beide feiten gaat het om een klachtdelict, namelijk belediging.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat in het geval van feit 8 onder parketnummer 08-953126-17 de klacht is ingediend door de werkgever van de reclasseringsambtenaar, terwijl deze daartoe niet gevolmachtigd was.
In het geval van feit 2 onder parketnummer 08-101186-18 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen klacht is ingediend.
De rechtbank overweegt dat wanneer een klacht ontbreekt of niet voldoet aan alle formele wettelijke vereisten, dit naar huidig recht niet zonder meer hoeft te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Gebreken kunnen worden hersteld, als op grond van het strafdossier of het onderzoek op de terechtzitting kan worden vastgesteld dat het ten tijde van de aangifte de uitdrukkelijke wens van de klachtgerechtigde was dat het openbaar ministerie vervolging instelt tegen de verdachte. Deze wens dient wel binnen de wettelijke klachttermijn te zijn geuit. Volgens artikel 66 van het Wetboek van Strafrecht kan de klacht worden ingediend gedurende drie maanden na de dag waarop de klachtgerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit.
08-953126-17 feit 8
In deze zaak heeft aangever (unitmanager bij Reclassering Nederland) verklaard dat één van zijn medewerkers bij hem melding heeft gedaan van belediging. Hij heeft daarvan vervolgens, conform het bij de reclassering geldende beleid, op 19 januari 2018 aangifte gedaan en een klacht ingediend. De rechtbank leidt uit de melding van de medewerker bij de unitmanager af dat het haar uitdrukkelijke wens was dat er (namens haar) aangifte zou worden gedaan en vervolging zou worden ingesteld. De rechtbank is daarom van oordeel dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging ter zake van dit feit, voor zover dat ziet op beledigingen die zouden zijn geuit in de drie maanden voorafgaand aan het doen van de aangifte en klacht.
De officier van justitie is niet ontvankelijk in de vervolging van de belediging die zou zijn geuit op 22 juli 2017 en waarvan ook op die datum kennis moet zijn genomen. De klacht is immers niet binnen drie maanden na deze datum gedaan.
08-101186-18 feit 2
In deze zaak heeft de aangever op 27 juli 2017 aangifte gedaan van een belediging die op diezelfde dag tegen hem was geuit. Uit die aangifte kan niet worden afgeleid dat aangever de wens had dat er vervolging zou worden ingesteld tegen verdachte. Pas op 27 maart 2018 heeft aangever bij de politie aangegeven op dat moment vervolging te wensen. De klacht is dus te laat ingediend. Nu uit het strafdossier niet blijkt dat aangever binnen de klachttermijn de wens tot vervolging heeft geuit, is niet voldaan aan de wettelijke vereisten. Daarom zal het openbaar ministerie ter zake van dit feit niet-ontvankelijk worden verklaard in de strafvervolging.
De rechtbank stelt vast dat openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging ter zake van de overige ten laste gelegde feiten.
3.2
Overige voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Het standpunt van de officier van justitie is dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zijn.
4.2
Het standpunt van de verdediging
08-953126-17
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde bepleit, omdat brandstichting met een vuurpijl niet ten laste is gelegd en overigens wettig en overtuigend bewijs van verdachtes betrokkenheid ontbreekt. Dat laatste ontbreekt volgens de raadsvrouw ook voor het onder 2 ten laste gelegde, zodat ook daar vrijspraak zou moeten volgen.
Voor het onder 3 ten laste gelegde moet vrijspraak volgen omdat uit het berichtenverkeer niet volgt dat verdachte daderschap heeft erkend en niet is gebleken van enig gemeen gevaar voor goederen.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het chassisnummer in de tenlastelegging niet overeenkomt met het chassisnummer in de aangifte, zodat ook hier verdachte moet worden vrijgesproken.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het onder 5 ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw bepleit dat het vernielen van een band aan [adres 2] kan worden bewezen, waarbij zij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank of het daarbij om de band van aangever [slachtoffer 6] gaat. Overigens moet verdachte van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw aangevoerd dat sprake is van een poging tot dwang, maar dat alleen het voltooide delict ten laste is gelegd, zodat vrijspraak voor het primair ten laste gelegde moet volgen. Voor de subsidiair ten laste gelegde bedreiging heeft zij vrijspraak bepleit, althans zich ten aanzien van de vraag of aangever [slachtoffer 1] zich bedreigd heeft kunnen voelen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Over feit 8 heeft zij geen opmerkingen ten aanzien van het bewijs gemaakt.
08-101186-18
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw verzocht om vrijspraak, omdat het wettige en overtuigende bewijs dat door verdachte met vals geld is betaald ontbreekt.
Over het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw geen opmerkingen over het bewijs gemaakt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
08-953126-17
Feit 1
In de nacht van 9 op 10 juli 2017 is een scooter in brand gestoken in de portiek van de woningen aan de [adres 1]. Met deze brand is schade ontstaan aan de portiek. Er was gevaar voor de aan de portiek grenzende woningen. Ook bestond er levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van deze woningen.
Feit 2
In de nacht van 21 op 22 oktober 2017 is brand gesticht bij het winkelpand van de Albert Heijn op de [locatie 2] in Almelo. Er is een fles met benzine aangestoken en bij de roldeur van de Albert Heijn gezet, waardoor er brand ontstond aan de roldeur.
Feit 3
Op 29 oktober 2017 is de brievenbus van [slachtoffer 9] vernield.
Feiten 4 en 5
In de periode van 26 november 2017 tot en met 9 december 2017 heeft verdachte een nummerplaat gehad. De nummerplaat was bevestigd op een andere scooter. Deze nummerplaat en de daarbij horende scooter waren gestolen van [slachtoffer 10].
Feit 6
In de nacht van 17 op 18 december 2017 zijn banden lek gestoken bij twee auto’s aan [adres 3] en [adres 2] in Almelo.
Feit 7
Op 9 december 2017 heeft verdachte getankt en is hij zonder te betalen weggereden. De eigenaar van het tankstation heeft vervolgens camerabeelden van het tanken op Facebook geplaatst. Onder dit bericht heeft verdachte de volgende reacties geplaatst: ‘Beter haal je alle reacties weg voordat ik u komt vermoorden’ en ‘Ik hebt u adres wacht u maar af wat er met u gaat gebeuren’.
Feit 8
In de periode van 21 oktober 2017 tot en met 25 december 2017 heeft verdachte meerdere malen via WhatsApp berichten gestuurd naar zijn (voormalige) reclasseringsambtenaar [slachtoffer 8]. Die berichten bevatten de volgende teksten: ‘hoer’ en ‘sletje’.
08-101186-18
Feit 1
Op 27 juli 2021 heeft is eten besteld bij restaurant [bedrijf] en is de bezorger met een vals biljet van 50 euro betaald.
4.3.2
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de bij parketnummers 08-953126-17 en 08-101186-18 onder 1 ten laste gelegde feiten heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder als volgt.
Algemene overwegingen
In de dossiers zijn ten aanzien van een aantal feiten berichten opgenomen die verstuurd zijn met telefoonnummer [telefoonnummer 1]. Verdachte heeft zowel bij de politie als op de zitting verklaard dat dit zijn nummer is geweest in de ten laste gelegde periodes. Hij heeft daarbij gezegd dat hij de betreffende berichten niet heeft verstuurd en dat zijn telefoon vaak door anderen werd gebruikt. Dat is echter niet aannemelijk geworden. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte zelf de betreffende berichten heeft verstuurd.
Verder heeft verdachte verklaard dat getuige [getuige 3], net als getuige [getuige 1] en getuige [getuige 2], ten onrechte over een aantal feiten belastend over hem heeft verklaard. Hij geeft echter niet aan welke reden de getuigen daarvoor hadden en maakt ook niet anderszins aannemelijk dat dit het geval is. De rechtbank ziet ook geen andere reden om te twijfelen aan de getuigenverklaringen, mede omdat de verklaringen op bepaalde punten overeenkomen met de verklaringen van andere getuigen of steun vinden in andere bewijsmiddelen. De rechtbank vindt de verklaringen van de getuigen daarom betrouwbaar.
08-953126-17
Feit 1
Verdachte heeft ontkend deze brand te hebben gesticht. De rechtbank gelooft hem daarin niet, omdat de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] allebei hebben verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd, elkaars verklaring in zoverre ondersteunen en daarbij details hebben kunnen geven die in lijn zijn met de overige (forensische) informatie over de brand. De rechtbank komt dan ook tot bewezenverklaring van dit feit.
Feit 2
Verdachte heeft verklaard dat hij in de nacht van de brand bij de Albert Heijn naar een feest in Zwolle is geweest en dat hij dus niet ter plaatse kan zijn geweest. De rechtbank gelooft die verklaring niet. Verdachte heeft niet concreet kunnen of willen vertellen op welk feest hij is geweest en wat de locatie was. De verklaringen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] komen op essentiële onderdelen overeen met de camerabeelden. Daarom gaat de rechtbank uit van die verklaringen. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen dat verdachte de brand bij de Albert Heijn heeft gesticht.
Feit 3
Verdachte heeft ontkend deze brievenbus te hebben vernield, maar deze ontkenning wordt weersproken door de berichten die verdachte met zijn telefoon heeft verstuurd en de verklaringen van getuigen [getuige 3] en [getuige 4]. Derhalve is het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feiten 4 en 5
De rechtbank constateert, evenals de raadsvrouw, dat het chassisnummer dat in de tenlastelegging is opgenomen niet helemaal overeenkomt met het chassisnummer dat in de aangifte genoemd wordt. In de tenlastelegging ontbreekt één letter. De rechtbank ziet dat als een kennelijke verschrijving en zal de tenlastelegging verbeterd lezen.
Verdachte heeft verklaard dat hij een scooter van [getuige 2] heeft gekocht. Verder heeft hij verklaard dat hij vaker zaken deed met [getuige 2] en dat hij eerder in de problemen was gekomen omdat een scooter van [getuige 2] gestolen bleek te zijn. Op 26 november 2017 heeft verdachte berichten naar ene [naam 1] gestuurd, waarin hij het heeft over een scooter. Op 27 november 2017 heeft aangever [slachtoffer 10] via Facebook aan verdachte gevraagd of hij iets wist over de gestolen scooter van aangever. Op 28 november 2017 heeft verdachte [naam 1] laten weten dat hij de scooter heeft gedumpt, omdat de eigenaar van de scooter hem op Facebook had aangesproken.
De rechtbank acht op basis hiervan bewezen dat verdachte de scooter van aangever [slachtoffer 10] heeft gekocht van [getuige 2] . De rechtbank wordt in haar oordeel gesterkt door de omstandigheid dat het kentekenplaatje van de scooter van aangever nog bij verdachte is aangetroffen. Ook acht de rechtbank bewezen dat verdachte op het moment dat hij de scooter kocht wist dat de scooter net als het kentekenplaatje gestolen was, omdat hij vaker gestolen scooters kocht van [getuige 2].
Feit 6
Verdachte heeft bekend dat hij op [adres 2] in Almelo bij één auto één band heeft lek gestoken. In het dossier bevinden zich twee aangiftes, van de bewoners van [adres 2] en [adres 3], van vernieling van autobanden in de nacht van 17 op 18 december 2017. De rechtbank constateert dat er 100 meter tussen deze woningen zit. Bovendien verklaart verdachte aanvankelijk ook bij de politie: ‘Ik heb die twee auto’s wel gedaan’. Gelet daarop en het whatsappbericht van verdachte dat hij acht auto’s heeft vernield en ‘de wmb bandenprikker’ is geworden, vindt de rechtbank het bewezen dat verdachte beide vernielingen heeft gepleegd.
Feit 7
Aan verdachte is primair ten laste gelegd dat hij aangever [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het verwijderen van reacties onder een Facebook-bericht. Het delict dwang is voltooid als iemand daadwerkelijk is gedwongen iets te doen, iets niet te doen of iets te dulden. Als er alleen is geprobeerd om een dergelijke dwang uit te oefenen, dan is er sprake van een poging.
Verdachte heeft bekend dat hij onder het Facebook-bericht van aangever [slachtoffer 1] de volgende berichten heeft geplaatst: ‘Beter haal je alle reacties weg voordat ik u komt vermoorden’ en ‘Ik heb u adres wacht u maar af wat er met u gaat gebeuren’. Op grond van het dossier kan echter niet worden vastgesteld dat er gehoor is gegeven aan het dreigement van verdachte. De rechtbank acht daarom niet bewezen dat aangever [slachtoffer 1] daadwerkelijk is gedwongen de reacties te verwijderen. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit.
Vervolgens moet beoordeeld worden of bewezen is dat verdachte aangever [slachtoffer 1] heeft bedreigd. Verdachte heeft verklaard dat zijn berichten niet voor [slachtoffer 1] bedoeld waren, maar voor [naam 2] en [slachtoffer 9], bekenden van verdachte. Zij hadden ook op het Facebook-bericht van [slachtoffer 1] gereageerd en gaven in hun reactie aan dat verdachte degene was die heeft getankt zonder te betalen. Verdachte heeft verklaard dat hij boos op hen was en daarom de berichten heeft geplaatst.
De rechtbank overweegt dat uit de bewoordingen van de door verdachte verstuurde berichten niet blijkt dat deze gericht waren aan [naam 2] en [slachtoffer 9]. Verdachte heeft zijn reactie onder het bericht van aangever geplaatst en spreekt de ontvanger met ‘u’ aan. De rechtbank is van oordeel dat de aangever er onder deze omstandigheden van uit kon gaan dat de berichten aan hem gericht waren en dat bij hem de redelijke vrees kon ontstaan dat verdachte de bedreigingen zou uitvoeren. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte aangever [slachtoffer 1] heeft bedreigd.
Feit 8
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het bij parketnummer 08-953126-17 onder 8 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] .
1. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1], nummer PL0600-2018029810-1 (pagina 201 tot en met 202).
2. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 maart 2021, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte, als bedoeld in artikel 359, derde lid laatste volzin Sv.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen en in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
08-953126-17
1.
hij in de periode van 9 juli 2017 tot en met 10 juli 2017, te Almelo, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met benzine, ten gevolge waarvan een scooter (kenteken [kenteken 1]) is verbrand,
- en daarvan gemeen gevaar voor de woningen gelegen aan de [adres 1], en
- levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (bewoners) [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5], te duchten was;
2.
hij in de periode van 21 oktober 2017 tot en met 22 oktober 2017, te Almelo, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met benzine, ten gevolge waarvan de roldeur van de Albert Heijn, is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor het gehele winkelpand van de Albert Heijn, en zich daar bevindende goederen te duchten was;
3.
hij op 29 oktober 2017, te Almelo, opzettelijk en wederrechtelijk een brievenbus,
dieaan een ander, te weten aan Aws Beter Wonen toebehoorde, heeft vernield;
4.
hij in de periode van 26 november 2017 tot en met 09 december 2017, te Almelo, een goed, te weten snorfiets (chassisnummer: [nummer]) heeft verworven
envoorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving
enhet voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
5.
hij in de periode van 26 november 2017 tot en met 09 december 2017, te Almelo, een goed, te weten een kentekenplaat ([kenteken 2]) heeft verworven
envoorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving
enhet voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
6.
hij in de periode van 17 december 2017 tot en met 18 december 2017, te Almelo, opzettelijk en wederrechtelijk meerdere autobanden, die aan een ander, te weten aan [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] toebehoorden, heeft vernield;
7.
hij op 9 december 2017, te Almelo, [slachtoffer 1], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] bij een toegezonden geschrift (meerdere Facebook-berichten) dreigend de woorden toegevoegd - zakelijk weergegeven-:
- Beter haal je alle reacties weg voordat ik u komt vermoorden en
- Ik heb u adres wacht u maar af wat er met u gaat gebeuren, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
8.
hij in de periode van 21 oktober 2017 tot en met 25 december 2017, te Almelo, opzettelijk, [slachtoffer 8] (zijnde reclasseringsambtenaar), heeft beledigd, hebbende hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer 8] meerdere berichten (zijnde whatsapp-berichten) toegezonden, bestaande uit de volgende woorden:
- Hoer en
- Sletje;
08-101186-18
1.
hij op 27 juli 2017 te Almelo, opzettelijk een bankbiljet van 50 (vijftig) euro, waarvan de valsheid hem, toen hij deze ontving bekend was, als echt en onvervalst heeft uitgegeven.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 157, 209, 266, 285, 350 en 416 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
08-953126-17
feit 1
het misdrijf:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is;
feit 2
het misdrijf:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
feit 3 en 6, telkens
het misdrijf:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen (feit 6, meermalen gepleegd);
feit 4 en 5, telkens
het misdrijf:
opzetheling;
feit 7
het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 8
het misdrijf:
eenvoudige belediging, meermalen gepleegd;
08-101186-18
feit 1
het misdrijf:
opzettelijk bankbiljetten waarvan de valsheid hem bekend was toen hij ze ontving, uitgeven;

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden aan verdachte op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met artikel 63 Sr en de overschrijding van de redelijke termijn. In 2019 heeft verdachte een ISD-maatregel gekregen in de zaak met parketnummer 08-093153-19. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat wanneer de feiten tegelijk met die zaak waren behandeld, er dan geen gevangenisstraf was opgelegd, maar ook een ISD-maatregel. De raadsvrouw heeft verzocht daar rekening mee te houden en te volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft een groot aantal strafbare feiten gepleegd. In het bijzonder de brandstichting in de portiek van een flat is een zeer ernstig strafbaar feit. Verdachte heeft niet alleen veel materiële schade aangericht, maar ook het leven van de bewoners van de omliggende woningen in gevaar gebracht. Dat rekent de rechtbank hem aan.
Verdachte heeft bovendien nog een brandstichting gepleegd, waarbij er materiële schade is ontstaan. Verder heeft hij in zijn buurt voor overlast gezorgd door een brievenbus en autobanden te vernielen. Ook heeft hij zich schuldig gemaakt aan heling van een scooter en een kentekenplaat. Dat zijn hinderlijke feiten, die voor een gevoel van onveiligheid in de buurt zorgen.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging, belediging en betalen met vals geld.
De rechtbank heeft rekening gehouden met een uittreksel uit de Justitiële Documentatie over verdachte van 21 mei 2021. Daaruit blijkt dat verdachte eerder voor (soortgelijke) strafbare feiten is veroordeeld, maar ook rekening moet worden gehouden met artikel 63 Sr.
Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met de over verdachte opgemaakte reclasseringsadviezen, in het bijzonder die van de heer [naam 4] (Verslavingszorg Noord-Nederland), van 4 februari 2021 en 3 juni 2021. Daaruit blijkt het volgende.
Verdachte heeft een beperkt inzicht in zijn problematiek en overschat zichzelf. Hij ziet geen risico’s in middelengebruik. Hij heeft op dit moment een ISD-maatregel. Er is een korte extramurale fase geweest, waarbij hij in een beschermde woonvorm verbleef. Dat ging al snel mis, omdat verdachte meerdere overtredingen beging. Er is gekeken of er een klinische interventie ingezet kon worden. Verdachte was aanvankelijk ook bereid om daaraan mee te werken. Maar later is hij daarop terug gekomen. Ook zijn er binnen de inrichting opnieuw overtredingen geconstateerd. Er is besloten om de aanmelding bij een kliniek te annuleren. Verdachte heeft wel hulp nodig, maar stelt zich niet begeleidbaar op. De ISD-maatregel heeft ook niet tot gedragsverandering geleid. Daarom adviseert de reclassering om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Gezien de ernst van de gepleegde feiten en de opstelling van verdachte gedurende het ISD-traject kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Met name de brandstichting in de portiek weegt zwaar mee. De rechtbank vindt het niet passend om te volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of een andere (voorwaardelijke) strafmodaliteit.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Overschrijding van de redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. Verdachte is in de onderhavige zaak twee keer in verzekering gesteld. De eerste keer was op 19 december 2017. Op deze datum is de redelijke termijn aangevangen.
Tussen 19 december 2017 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim 3,5 jaar. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van 1,5 jaar. Nu deze overschrijding niet volledig is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf.
In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank een gevangenisstraf hebben opgelegd voor de duur van 30 maanden. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte een gevangenisstraf van 24 maanden opleggen.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat het op de beslaglijst vermelde mes moet worden verbeurdverklaard, omdat het een voorwerp betreft met behulp waarvan het misdrijf is begaan.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[slachtoffer 10] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 2.333,28 [tweeduizenddriehonderddrieëndertig euro en achtentwintig cent], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De benadeelde partij heeft na de diefstal van zijn scooter een lening moeten afsluiten om een nieuwe scooter te kunnen financieren. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- de tot op heden betaalde rente voor de lening;
- de dagwaarde van de gestolen scooter.
[slachtoffer 6] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 120,00 [honderdtwintig euro], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de kosten van het vervangen van twee autobanden.
[slachtoffer 7] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 354,43 [driehonderdvierenvijftig euro en drieënveertig cent], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de kosten van het vervangen van twee autobanden.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 10] moet worden afgewezen voor wat betreft de gevorderde rente, omdat er onvoldoende causaal verband is tussen deze kosten en het strafbare feit. Het verlies aan waarde van de scooter kan verdachte worden aangerekend, maar de door de benadeelde partij opgevoerde waarde is niet onderbouwd met stukken. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht op dit punt gebruik te maken van de schattingsbevoegdheid.
De officier van justitie vindt de vorderingen van benadeelde partijen [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] toewijsbaar.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om alle vorderingen af te wijzen.
Subsidiair heeft zij ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 10] verzocht de dagwaarde van de scooter te matigen tot € 338,85 (15% van de nieuwprijs).
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 6] heeft zij aangevoerd dat in de aangifte gesproken wordt over één lekke band. Zij heeft verzocht de schade te matigen tot € 100,00.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 10]
De rechtbank vindt dat er onvoldoende causaal verband is tussen de bewezen verklaarde feiten en de kosten van de lening voor een nieuwe scooter. De rechtbank zal de vordering voor dit deel niet-ontvankelijk verklaren.
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de onder 4 en 5 bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. Dit betreft de dagwaarde van de gestolen scooter. Deze post is echter niet onderbouwd met stukken. De rechtbank zal gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid om de dagwaarde te bepalen. De rechtbank sluit aan bij de stukken die de raadsvrouw heeft overgelegd, en stelt de dagwaarde vast op 15% van de nieuwwaarde (€ 2.259,00). De rechtbank bepaalt de dagwaarde op € 338,85 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
[slachtoffer 6]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 6 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost is niet onderbouwd, maar komt de rechtbank wel aannemelijk en redelijk voor. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 120,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
[slachtoffer 7]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 6 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost is voldoende onderbouwd. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 354,43, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 33, 33a, 57 en 63 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
niet-ontvankelijkverklaring
- verklaart het openbaar ministerie ter zake van het bij parketnummer 08-953126-17 onder 8 partieel en ter zake van het bij parketnummer 08-101186-18 onder 2 ten laste gelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte de overige bij parketnummers 08-953126-17 en 08-101186-18 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
08-953126-17
feit 1
het misdrijf:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is;
feit 2
het misdrijf:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
feit 3 en 6, telkens
het misdrijf:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen (feit 6, meermalen gepleegd);
feit 4 en 5, telkens
het misdrijf:
opzetheling;
feit 7
het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 8
het misdrijf:
eenvoudige belediging, meermalen gepleegd;
08-101186-18
feit 1
het misdrijf:
opzettelijk bankbiljetten waarvan de valsheid hem bekend was toen hij ze ontving, uitgeven;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding [slachtoffer 10]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 10] (parketnummer 08-953126-17, feiten 4 en 5) van een bedrag van € 338,85 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 december 2017);
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van de bewezen verklaarde feiten tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 338,85,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 december 2017 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 6 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
schadevergoeding [slachtoffer 6]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 6] (parketnummer 08-953126-17, feit 6) van een bedrag van € 120,00 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 december 2017);
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 120,00,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 december 2017 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 2 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
schadevergoeding [slachtoffer 7]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 7] (parketnummer 08-953126-17, feit 6) van een bedrag van € 354,43 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 december 2017);
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 354,43,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 december 2017 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 7 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten het op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde voorwerp onder nummer 1.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.P.K. van Rosmalen, voorzitter, mr. M.J.G.B. Heutink en mr. W.B. Bruins, rechters, in tegenwoordigheid van L. Vedder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2021.
Buiten staat
Mr. M.J.G.B. Heutink en mr. W.B. Bruins zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
08-953126-17
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2018100131. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feit 1
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3], nummer PL0600-2017318540-1 (pagina 80 tot en met 84), inhoudende, voor zover van belang:
Ik doe aangifte mede namens [slachtoffer 4] (bewoner van de [adres 1] 45 in Almelo) en [slachtoffer 5]. Ik woon aan de [adres 1]. Bij het portiek zijn vier woningen, nummer [adres 1]. Ik heb een scooter, een Aprilla SR Factory met kenteken [kenteken 1]. Op zondagavond 9 juli 2017 had ik mijn scooter afgesloten en onder de trap gestald. Rond 03.30 uur werd ik door de onderbuurvrouw van nummer [adres 1] geroepen. Ze stond in haar achtertuin te schreeuwen. Ik zag dat er rook hing in mijn woning. Toen ik de deur opende, zag ik alleen maar rook in de portiek. Ik zag ook nog vlammen beneden, daar waar mijn scooter stond. Het was te heet om via de trap te vluchten. Met behulp van de buurman van nummer [adres 1] ben ik met een ladder via het keukenraam naar buiten geklommen. Ik zag dat de scooter op de grond lag, volledig uitgebrand.
2.
Het proces-verbaal brandoorzaakonderzoek/sporenonderzoek, nummer PL0600-2017318540-4 (pagina 85 tot en met 88), inhoudende, voor zover van belang:
Ik heb een onderzoek verricht in een portiek nabij woningen te [adres 1]. Hier is op 10 juli 2017 een brand ontdekt. Het betrof een portiek die toegang gaf tot vier woningen. Ik zag hier een scooter die geheel was aangetast door vuur. Ik zag dat de opgang/trap naar de eerste verdieping was aangetast door rookontwikkeling en vuur. De muren van de trapopgang waren ter hoogte van de verdiepingsvloer zwaar aangetast door vuur en/of rookontwikkeling. De hierboven gelegen deuren en het plafond waren zwaar aangetast door vuur. In de portiek waren de deur en de ruiten zwaar beschadigd door vuur. Het was niet geheel onmogelijk dat door warmteoverdracht en/of rookontwikkeling hierdoor brand en/of rookschade had kunnen ontstaan aan meerdere woningen of nabijgelegen woning.
De bewoners van [adres 1] hebben door deze brand aanzienlijk gevaar gelopen om bij deze brand zwaar gewond te raken of zelfs het leven te laten. Het meest aannemelijke was dat de brand was ontstaan door het opzettelijk bijbrengen en/of achterlaten van vuur in enigerlei vorm op, in of nabij de scooter.
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], nummer PL0600-2017318540-11 (pagina 92 tot en met 95), inhoudende, voor zover van belang:
[verdachte] heeft mij verteld dat hij een scooter in brand heeft gestoken bij hem in de buurt. Hij heeft deze scooter in brand gestoken omdat hij deze scooter niet aan de praat kreeg. Deze scooter stond bij een flat aan de [adres 1], in de buurt van het winkelcentrum in de [locatie 2]. Hij heeft de scooter met benzine in brand gestoken.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], nummer PL0600-2017350670-12 (pagina 129 tot en met 131), inhoudende, voor zover van belang:
Ik weet dat [verdachte] een scooter wilde stelen en dat dit niet lukte. Hij heeft toen die scooter in de fik gestoken, in het winkelcentrum [locatie 2]. Het was naast een woning.
Feit 2
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 2], nummer PL0600-2017489427-1 (pagina 109 tot en met 110), inhoudende, voor zover van belang:
In de nacht van 21 oktober 2017 op 22 oktober 2017 is brand gesticht voor de hoofdingang van het winkelpand van Albert Heijn aan [adres 4]. Op 21 oktober 2016 omstreeks 20.30 uur heeft het laatste personeelslid het pand verlaten. Toen was er niets aan de hand. De volgende ochtend omstreeks 10.00 uur kwam het eerste personeelslid weer bij de winkel. Toen zagen we de schade die bij de vooringang van de winkel was ontstaan door de brand. Er is schade aan de roldeur die de hoofdingang afsluit.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1], nummer PL0600-2017489427-3 (pagina 111 tot en met 112), inhoudende, voor zover van belang:
Ik bekeek camerabeelden van Albert Heijn, gelegen aan [adres 4], van 22 oktober 2017. Ik zag op de beelden dat om 05.12.22 uur een man richting de toegangsdeur van de Albert Heijn liep. Ik zag dat de man een frisdrankfles in zijn hand droeg. Ik zag dat de man de frisdrankfles op de grond zette. Ik zag dat de man met zijn rechterhand in de richting van de fles bewoog en dat er vervolgens een vonk ontstond. Ik zag dat de fles om 05.13.38 uur brandde en dat de man wegrende. Ik zag dat er hoge vlammen ontstonden die tegen het winkelpand van Albert Heijn aankwamen.
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3], nummer PL0600-2017505448-2 (pagina 137 tot en met 139), inhoudende, voor zover van belang:
Tegen het einde van oktober (de rechtbank begrijpt: oktober 2017) was ik met [getuige 4] bij [verdachte] thuis. [verdachte] zei dat hij brand wilde stichten. Hij nam een leeg flesje bier, wc papier en benzine mee. Hij nam het in een tas mee naar buiten.
4.
Het proces-verbaal ter terechtzitting van 18 februari 2021, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 3]:
Volgens mij was de brand bij de Albert Heijn in Almelo rond september/oktober 2017. Ik was die avond met [verdachte] en [getuige 4] . We stonden bij de Albert Heijn en [verdachte] haalde een bierflesje en een sok uit zijn tas. Hij stak het aan en er ontstond een vlammetje.
5.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4], nummer PL0600-2017505448-3 (pagina 140 tot en met 141), inhoudende, voor zover van belang:
Ik heb niet gezien dat [verdachte] de brand heeft gesticht bij de Albert Heijn op de [locatie 2], maar ik weet wel dat hij zei dat hij brand wilde stichten en dat hij een tas bij zich had met allemaal spullen.
Feit 3
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 3], nummer PL0600-2017505448-1 (pagina 133 tot en met 134), inhoudende, voor zover van belang:
Ik doe aangifte namens AWS Beter Wonen en mijn vriend [slachtoffer 9]. Aan de muur van de woning van de onderburen van [slachtoffer 9] bevindt zich een brievenbus. Op 29 oktober 2017 omstreeks 02.00 uur was de brievenbus in goede staat. Op 29 oktober 2017 hoorde ik een harde knal. Die morgen zag [slachtoffer 9] dat de brievenbus was vernield. De hele voorkant lag er af. Er lagen alleen een paar kleine stukjes op de grond. Er was kruit te zien en het rook naar vuurwerk.
2.
Een geschrift, te weten een weergave van WhatsApp-berichten tussen de telefoonnummers [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 5] (pagina 136), inhoudende, voor zover van belang:
[Afbeelding]
[Afbeelding]
3.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], nummer PL0600-2017489427-6 (pagina 123 tot en met 128), inhoudende, voor zover van belang:
V: Klopt het dat jij in de periode van oktober 2017 tot december 2017 het telefoonnummer [telefoonnummer 1] hebt gebruikt?
A: Ja.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3], nummer PL0600-2017505448-2 (pagina 137 tot en met 139), inhoudende, voor zover van belang:
Ik weet ook iets over een vernieling van een brievenbus. [verdachte] stuurde mij een foto van een brievenbus die zwart was, de deur was er half uit. Hij heeft mij toen iets gestuurd over dat hij de brievenbus van die peedo had opgeblazen. Met die peedo bedoelde [verdachte] [slachtoffer 9].
In die tijd was mijn telefoonnummer [telefoonnummer 2].
5.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4], nummer PL0600-2017505448-3 (pagina 140 tot en met 141), inhoudende, voor zover van belang:
Die nacht van de brand bij de Albert Heijn (de rechtbank begrijpt: de nacht van 21 op 22 oktober 2017) was ik samen met [getuige 3] bij [verdachte] . [verdachte] zei toen dat hij de brievenbus van [slachtoffer 9] in de fik wilde steken.
Feiten 4 en 5
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 10], nummer PL0600-2017546808-1 (pagina 150 tot en met 151), inhoudende, voor zover van belang:
Tussen 26 november 2017 18.30 uur en 27 november 08.30 uur is mijn snorfiets weggenomen. De snorfiets stond afgesloten voor mijn woning aan de [adres 1].
Merk/type: Peugeot Fight
Kenteken: [kenteken 2]
Chassisnummer: [nummer]
2.
Het proces-verbaal ter terechtzitting van 17 juni 2021, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte]:
Ik heb de scooter gekocht van [getuige 2] . Ik deed best veel zaken met hem. Hij heeft mij vaker in de problemen gebracht met een gestolen scooter.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] en [verbalisant 3], nummer PL0600-2017566514-3 (pagina 153 tot en met 154), inhoudende, voor zover van belang:
Op 9 december 2017 zagen wij een scooter voor de woning aan [adres 2] staan, voorzien van kenteken [kenteken 2]. Het kenteken bleek te horen bij een Peugeot en stond als gestolen gesignaleerd. Wij zagen dat het kentekenplaatje op een Hyosung Rush bevestigd zat. Wij belden aan bij nummer [adres 2]. De voordeur werd geopend door [naam 5]. Zij vertelde dat de scooter van haar broer [verdachte] was.
4.
Een geschrift, te weten een weergave van Facebook-berichten tussen [slachtoffer 10] en verdachte (pagina 157), inhoudende, voor zover van belang:
[Afbeelding]
[Afbeelding]
5.
Een geschrift, te weten een weergave van WhatsApp-berichten tussen [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 4], inhoudende, voor zover van belang:
[Afbeelding]
[Afbeelding]
[Afbeelding]
6.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], nummer PL0600-2017546808-3 (pagina 167 tot en met 171), inhoudende, voor zover van belang:
Telefoonnummer [telefoonnummer 1] is mijn oude nummer.
Feit 6
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 6], nummer PL0600-2017580375 (pagina 175 tot en met 177), inhoudende, voor zover van belang:
Ik woon aan [adres 2]. Tussen 17 december 2017 19.45 uur en 18 december 2017 07.30 uur is de rechter voorband van mijn auto lek gestoken. Er zijn minstens tien steken te vinden.
2.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 7], nummer PL0600-2017579750 (pagina 178 tot en met 180), inhoudende, voor zover van belang:
Ik woon aan [adres 3]. Tussen 17 december 2017 19.00 uur en 18 december 2017 08.00 uur zijn er twee banden aan de rechter kant van mijn auto lek gestoken.
3.
Een geschrift, te weten een weergave van WhatsApp-berichten tussen [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 4] (pagina 181), inhoudende:
[Afbeelding]
4.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], nummer PL0600-2017489427-6 (pagina 123 tot en met 128), inhoudende, voor zover van belang:
V: Klopt het dat jij in de periode van oktober 2017 tot december 2017 het telefoonnummer [telefoonnummer 1] hebt gebruikt?
A: Ja.
5.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], nummer PL0600-2017580375-3 (pagina 182 tot en met 185), inhoudende, voor zover van belang:
U vertelt mij dat ik word verdacht van vernieling van autobanden op de [locatie 2] in de nacht van 17 op 18 december 2017. Ik heb die twee auto’s wel gedaan.
Feit 7
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1], nummer PL0600-2017582772-1 (pagina 186 tot en met 187), inhoudende, voor zover van belang:
Op 9 december 2017 heeft er een persoon met een scooter getankt zonder te betalen. Ik heb de camerabeelden van het tanken zonder betalen op Facebook geplaatst. Al snel kreeg ik via Facebook/Messenger persoonlijke berichten dat de persoon die tankte [verdachte] heette. Later kreeg ik via Messenger een wel heel erg dringend en dreigend verzoek. In het bericht stond: 'Beter haal je alle reacties weg voordat ik u komt vermoorden', 'Ik heb u adres wacht u maar af wat er met u gaat gebeuren'.
2.
Het proces-verbaal ter terechtzitting van 17 juni 2021, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte]:
U bespreekt met mij feit 7. Het klopt dat ik die berichten heb gestuurd.
08-101186-18
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2017350670. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feit 1
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2], nummer PL0600-2017350670-1 (pagina 9 tot en met 13), inhoudende, voor zover van belang:
Ik ben eigenaar van [bedrijf]. Op 27 juli 2017 om 01.55 uur heeft mijn werknemer, [naam 6], een bestelling bezorgd op het adres [adres 5]. [naam 6] heeft op dat adres een bankbiljet van 50 euro gekregen. [naam 6] heeft in de zaak de portemonnee afgegeven aan mijn andere werknemer [naam 7]. [naam 7] heeft het geld in de kassa gedaan. Deze ochtend, 27 juli omstreeks 11.30 uur, heb ik de kassa opengemaakt. Ik zag dat er één bankbiljet van 50 euro in de kassa zat. Ik zag dat dit een vals bankbiljet was. Ik zag dat aan de maat en aan het ontbreken van meerdere kenmerken.
De klantgegevens van deze bestelling zijn: [verdachte], [adres 5], [telefoonnummer 1]. Ik heb daarop de klant gebeld. Er nam een persoon op. Ik heb die persoon gezegd dat er met vals geld was betaald vannacht. Hierop verbrak die persoon de verbinding.
2.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 6] bij de rechter-commissaris op 31 maart 2021 en 21 april 2021, inhoudende, voor zover van belang:
Op 27 juli 2017 hielp ik mijn vriend [slachtoffer 2] in zijn restaurant [bedrijf]. Ik was die dag naar de [adres 5] gegaan. Ik had al een briefje van 50 en voor deze bestelling heb ik van een jongen een tweede briefje van 50 gekregen. Dat was een oud biljet. Mijn baas had de gewoonte om oude briefjes te controleren. Dat kon wel eens vals geld zijn. Toen zijn alle collega’s bij elkaar geroepen en is geconstateerd dat het vals geld was.
3.
Het verhoor van verdachte [getuige 1], nummer PL0600-2017350670-12 (pagina 24 tot en met 26), inhoudende, voor zover van belang:
Ik woon aan de [adres 5]. U zegt dat er in juli 2017 iets is voorgevallen in mijn woning. [verdachte] was die avond/nacht bij mij in huis. Hij zei dat hij honger had. Hij heeft op mijn telefoon bij thuisbezorgd.nl gekeken wat er nog open was. Ik heb gehoord dat [verdachte] zijn eigen mobiele nummer heeft doorgegeven. [verdachte] betaalde de bezorger. Ik weet dat hij met één of meerdere bankbiljetten heeft betaald. Toen [verdachte] en ik boven ware, werd [verdachte] gebeld. Ik zag dat [verdachte] dit gesprek wegklikte. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat hij die bezorger had opgelicht. [verdachte] zei tegen mij dat hij met vals geld had betaald. [verdachte] zei tegen mij dat hij een gestolen scooter had geruild tegen onder andere nepgeld.
4.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], nummer PL0600-2017546808-3 (pagina 167 tot en met 171), inhoudende, voor zover van belang:
Telefoonnummer [telefoonnummer 1] is mijn oude nummer.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2018100131. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.