Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
Rechtbank Overijssel
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, is op 3 februari 2021 een tussenuitspraak gedaan in een incident. De eiser, aangeduid als [X], heeft in de hoofdzaak vorderingen ingesteld tegen de gedaagde, aangeduid als [Y]. De vorderingen van [X] omvatten onder andere de vernietiging van een kwijtschelding van een hypothecaire geldschuld, betaling van een bedrag van € 550.000,00, ontbinding van een koopovereenkomst en betaling van buitengerechtelijke incassokosten. [X] stelt dat [Y] hem heeft geïntimideerd en bedrogen bij het aangaan van de koopovereenkomst.
In het incident heeft [Y] verzocht om [X] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen, onder verwijzing naar de exceptio plurium litis consortium. [Y] betoogt dat de andere partijen bij de overeenkomst niet in de procedure zijn betrokken, waardoor een deugdelijk oordeel niet mogelijk is. [X] heeft hiertegen verweer gevoerd en stelt dat hij voldoende recht heeft om zijn vorderingen in te stellen, ook ten behoeve van de gemeenschap met zijn zus en broer.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van [Y] op de exceptio plurium litis consortium geen exceptief verweer is, maar een verweer ten principale. Dit betekent dat de rechtbank in dit stadium van de procedure niet kan oordelen over de ontvankelijkheid van [X]. De vordering van [Y] in het incident is afgewezen, en [Y] is veroordeeld in de proceskosten. De zaak zal verder worden behandeld met een conclusie van antwoord aan de zijde van [Y].