ECLI:NL:RBOVE:2021:538

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 februari 2021
Publicatiedatum
8 februari 2021
Zaaknummer
C/08/255347 HA ZA 20 - 411
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident in civiele procedure over exceptio plurium litis consortium en proceskostenveroordeling

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, is op 3 februari 2021 een tussenuitspraak gedaan in een incident. De eiser, aangeduid als [X], heeft in de hoofdzaak vorderingen ingesteld tegen de gedaagde, aangeduid als [Y]. De vorderingen van [X] omvatten onder andere de vernietiging van een kwijtschelding van een hypothecaire geldschuld, betaling van een bedrag van € 550.000,00, ontbinding van een koopovereenkomst en betaling van buitengerechtelijke incassokosten. [X] stelt dat [Y] hem heeft geïntimideerd en bedrogen bij het aangaan van de koopovereenkomst.

In het incident heeft [Y] verzocht om [X] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen, onder verwijzing naar de exceptio plurium litis consortium. [Y] betoogt dat de andere partijen bij de overeenkomst niet in de procedure zijn betrokken, waardoor een deugdelijk oordeel niet mogelijk is. [X] heeft hiertegen verweer gevoerd en stelt dat hij voldoende recht heeft om zijn vorderingen in te stellen, ook ten behoeve van de gemeenschap met zijn zus en broer.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van [Y] op de exceptio plurium litis consortium geen exceptief verweer is, maar een verweer ten principale. Dit betekent dat de rechtbank in dit stadium van de procedure niet kan oordelen over de ontvankelijkheid van [X]. De vordering van [Y] in het incident is afgewezen, en [Y] is veroordeeld in de proceskosten. De zaak zal verder worden behandeld met een conclusie van antwoord aan de zijde van [Y].

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : C/08/255347 HA ZA 20 - 411
Vonnis in incident van 3 februari 2021
in de zaak van
[X],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in de hoofdzaak, verwerende partij in het incident,
hierna te noemen [X] ,
advocaat: mr. R.P. van Boven,
tegen
[Y],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in de hoofdzaak, eisende partij in het incident,
hierna te noemen [Y] ,
advocaat: mr. T.E. Heslinga.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 15 juni 2020;
- de akte houdende wijziging van eis, tevens overlegging van producties van [X] van 7 oktober 2020;
- de incidentele conclusie tot niet-ontvankelijkheid;
- de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

Inleiding
2.1.
In de hoofdzaak vordert [X] na wijziging van eis – kort samengevat – vernietiging van de aan [Y] verleende kwijtschelding van zijn hypothecaire geldschuld, veroordeling van [Y] tot het betalen van een bedrag van € 550.000,00, ontbinding van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst met betrekking tot het woonhuis van [X] wegens toerekenbaar tekortschieten van [Y] , medewerking van [Y] tot een retro-overdracht van deze woning, veroordeling van [Y] tot het betalen van een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten en ten slotte veroordeling van [Y] in de proceskosten en de nakosten. [X] heeft deze vorderingen tevens ingesteld ten behoeve van de eenvoudige gemeenschap die hij met zijn zus en broer heeft.
2.2.
[X] legt – kort samengevat – het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag. [Y] heeft door middel van intimidaties, bedrog en misbruik van omstandigheden [X] bewogen diens schuld aan [X] kwijt te schelden. Daarnaast heeft [Y] [X] bedrogen bij het aangaan van de koopovereenkomst met betrekking tot het woonhuis van [X] te [plaats] . [X] wenst in zijn rechten en aanspraken te worden hersteld, zowel voor wat betreft de geldlening als het recht van gebruik en bewoning van het woonhuis.
De vordering in het incident
2.3.
[Y] vraagt de rechtbank om [X] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen en vraagt subsidiair, mocht de rechtbank [X] ontvankelijk achten in zijn vorderingen, een termijn om te antwoorden in de hoofdzaak.
2.4.
[Y] voert het volgende aan. [X] vraagt de rechtbank om vernietiging van een meerpartijenovereenkomst. Daarbij heeft de gelden dat niet tot vernietiging kan worden gekomen zonder betrokkenheid van de andere partijen als procespartij, aldus [Y] . Volgens [Y] dient artikel 3:51 lid 2 BW in acht te worden genomen, en heeft te gelden dat het in deze zaak om een ondeelbare rechtsverhouding gaat. Het is conform de exceptio plurium litis consortium noodzakelijk dat de beslissing ten aanzien van alle bij de rechtsverhouding betrokkenen in dezelfde zin luidt. Omdat de andere twee contractspartijen niet in deze procedure zijn betrokken kan niet tot een deugdelijk oordeel worden gekomen, en dient [X] niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het verweer in het incident
2.5.
[X] heeft de volgende punten aangevoerd. Mocht de door [Y] opgeworpen exceptie slagen, dan dient [X] in de gelegenheid te worden gesteld om alsnog de desbetreffende derden op te roepen. De stelling van [Y] dat niet-ontvankelijkheid dient te volgen gaat dus niet op, aldus [Y] . Bovendien is het gelet op de jurisprudentie niet noodzakelijk dat [X] zijn zus en broer in rechte te betrekt, omdat hij al kenbaar heeft gemaakt dat hij ten behoeve van de gemeenschap vordert. [X] concludeert dan ook dat [Y] de exceptie ten onrechte heeft opgeworpen. Mocht de rechtbank anders oordelen, dan verzoekt [X] de rechtbank om hem in de gelegenheid te stellen zijn zus en broer ex artikel 118 Rv in het geding te betrekken. Ten slotte wijst [X] op hetgeen artikel 128 lid 3 Rv bepaalt. Volgens [X] had [Y] zowel alle excepties als ook zijn antwoord ten principale tegelijk naar voren moeten brengen, op straffe van verval van het recht dat alsnog te doen. [X] vraagt de rechtbank daarom het verzoek van [Y] om voor antwoord te concluderen af te wijzen en een eindvonnis te wijzen.
Het oordeel van de rechtbank in het incident
2.6.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het primair in dit incident gevorderde niet worden toegewezen. Het beroep van [Y] op de exceptio plurium litis consortium is namelijk – anders dan dat de naam doet vermoeden – geen exceptief verweer, maar een verweer ten principale (zie Hoge Raad 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM3979, r.o. 3.5). De reden hiervoor is dat een inhoudelijk beoordeling nodig is van de rechtsbetrekking die in geschil is. Daarom kan dit beroep van [Y] in dit stadium van de procedure nog niet behandeld worden. Indien het verweer slaagt kan dit namelijk tot niet-ontvankelijkheid van [X] in de hoofdzaak leiden. Het karakter van een incidentele vordering verdraagt zich niet met het oordelen over een dergelijk verweer. Om dezelfde reden kan ook het subsidiair in dit incident gevorderde niet worden toegewezen. [Y] vraagt immers om een termijn voor het opstellen van een conclusie van antwoord, mocht de rechtbank [X] ontvankelijk achten in zijn vorderingen. Aan die beoordeling komt de rechtbank zoals gezegd in dit stadium van de procedure nog niet toe.
2.7.
Aangezien de vordering in dit incident zal worden afgewezen, behoeft hetgeen [X] hierover heeft aangevoerd niet te worden besproken. Over het door [X] aangehaalde artikel 128 lid 3 Rv merkt de rechtbank het volgende op. Het feit dat de exceptio plurium litis consortium niet als een exceptief verweer is aan te merken brengt mee dat de regel van art. 128 lid 3 Rv, dat alle excepties tegelijk met de conclusie of memorie van antwoord naar voren moeten worden gebracht, niet geldt. Nu dit artikel toepassing mist kan dit verweer van [X] , inhoudende dat [Y] zijn kans om alsnog ten principale te antwoorden heeft verspeeld, niet slagen. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat [X] dit artikel kennelijk verkeerd heeft geïnterpreteerd. Volgens deze lezing zou een gedaagde partij geen enkel exceptief verweer bij afzonderlijke conclusie kunnen opwerpen, zonder daarmee het recht om ten principale te antwoorden te verspelen. Hoewel dit artikel verwarrend geformuleerd is, klopt deze interpretatie niet.
2.8.
Gelet op het voorgaande zal de vordering van [Y] in het incident worden afgewezen. [Y] zal evenwel in de gelegenheid worden gesteld om te antwoorden in de hoofdzaak. [Y] zal, nu hij ten onrechte dit incident heeft ingesteld, worden veroordeeld in de proceskosten.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst de vordering af;
3.2.
veroordeelt [Y] in de proceskosten, aan de zijde van [X] begroot op € 563,09;
3.3. verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;